Terug naar zoekresultaten

3.01.09 Inventaris van het archief van de Gedeputeerden van Haarlem ter Dagvaart van de Staten van Holland, (1589) 1603-1787

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

3.01.09
Inventaris van het archief van de Gedeputeerden van Haarlem ter Dagvaart van de Staten van Holland, (1589) 1603-1787

Auteur

W.E. Meiboom

Versie

12-10-2022

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1990 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Gedeputeerden van Haarlem ter Dagvaart
Gedeputeerden Haarlem

Periodisering

archiefvorming: 1603-1787
oudste stuk - jongste stuk: 1589-1787

Archiefbloknummer

3533

Omvang

; 1296 inventarisnummer(s) 9,40 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het. Een klein gedeelte is gesteld in talen als het, het, heten het.
Nederlands
Frans
Duits
Latijn
Zweeds

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven en gedrukte documenten. Kennis van het 17e en 18e eeuwse handschrift is noodzakelijk.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Gedeputeerden van Haarlem ter Dagvaart

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief van de Gedeputeerden van Haarlem ter Dagvaart van de Staten van Holland bevat stukken betreffende de onderwerpen die werden behandeld tijdens de dagvaarten. De onderwerpen lopen uiteen van financiële aangelegenheden zoals het verbeteren van de opbrengsten van belastingen, octrooien voor de verlenging van de plaatselijke loterijen en faillissementen tot stukken betreffende de diverse geloofsovertuigingen zoals de verschillende stromingen binnen het protestantisme, van het katholicisme en van Joodse aangelegenheden. Andere onderwerpen die ook voorkomen in het archief zijn militaire aangelegenheden, stukken betreffende de waterstaat, handelsaangelegenheden en juridische aangelegenheden.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
1 Werkzaamheden van de gedeputeerden van Haarlem in de Staten van Holland.
De vergadering van de Staten van Holland werd aanvankelijk enkele malen per jaar en allengs frequenter gedurende een aantal weken in Den Haag gehouden. Vóór de vergadering werd een agenda - de punten van beschrijving - samengesteld door de raadpensionaris. Deze verstuurde de agenda aan de Ridderschap en de besturen van de achttien stemhebbende steden. Hierover werd dan in de steden en in de Ridderschap vergaderd. De gedeputeerden kregen vervolgens van hun stad of van de Ridderschap een bindende stemopdracht mee. Uit de periode vóór 1572 was de benaming voor het gaan naar de vergadering aangehouden: de afgevaardigden (gedeputeerden) gingen ter dagvaart naar de vergadering van de Staten van Holland.
Haarlem zond maximaal zes gedeputeerden, waaronder steeds de pensionaris. Meestal gingen er echter slechts vier ter vergadering, in tijden van politieke conflicten of wanneer voor Haarlem grote belangen op het spel stonden waren alle zes aanwezig. ( Dit blijkt uit de "presentieboeken in de vergaderingen van de Staten van Holland", die werden opgemaakt om presentiegeld te kunnen betalen aan de in den Haag aanwezige afgevaardigden van Haarlem. G(emeente)A(rchief) Haarlem, Stadsarchief van Haarlem, deel II, Inv(entaris)n(umme)r 975 (kast 29 II, nr. 6-8, 194-196) 16 september 1716-18 januari 1795 en uit de notulenboeken, vervaardigd door de pensionarissen om aan het stadsbestuur verantwoording te kunnen afleggen over de loop van de vergaderingen van de Staten van Holland. Hierin schreef de pensionaris in de marge welke Haarlemse gedeputeerden de vergadering bijgewoond hadden, GA Haarlem, Stadsarchief van Haarlem, deel II, inv. nr. 1774 (kast 13 nr. 132-181) 1716-1795 (met hiaten). )
De Ridderschap stemde altijd als eerste, daarna volgden de steden. In de stemvolgorde waren de gedeputeerden van Haarlem na die van Dordrecht altijd de tweede. Deze volgorde binnen de Staten van Holland werd bepaald door anciënniteit van de stemhebbende steden.
Pensionarissen van Haarlem
Gegevens ontleend aan: L.A.M. Fijen, W.F.B. Melching en L.S. Peterse, Pensionarissen en secretarissen van Haarlem, 1573-1795, Gemeente-archief Haarlem, 1977
Datum Gebeurtenis
11-9-1603 t/m 15-12-1618 Johan de Haen
19-4-1619 t/m ? 1637 Gilles de Glarges
7-12-1637 t/m ? 1654 Albert Ruyl
17-9-1654 t/m 23-3-1664 Adriaan van Strijen
6-7-1664 t/m 6-12-1671 Gaspar Fagel
11-5-1671 t/m 25-1-1672 Elias Helt
20-6-1672 t/m 22-3-1689 Michiel Tenhove; provisioneel raadpensionaris van 22-12-1688 t/m 22-3-1689
16-1-1690 t/m 1-3-1694 Mattheus van Valckenburg
3-9-1695 t/m 27-9-1716 Jacob Akersloot
27-12-1716 t/m 10-3-1726 Albert Fabricius
27-4-1726 t/m 5-5-1730 Adolf Visscher
11-10-1730 t/m 15-12-1744 Jacob Gilles; 1e pensionaris
21-10-1730 t/m 15-10-1731 Jacobus van Veckhoven; 2e pensionaris
?-3-1732 t/m 19-3-1743 Cornelis Gerlings; 2e pensionaris
26-5-1743 t/m 11-1-1745 Paulus Abraham Gilles; 2e pensionaris
11-1-1745 t/m 1-3-1764 Paulus Abraham Gilles
18-4-1764 t/m 27-4-1767 François Rijgerbos
10- 5-1767 t/m 1-5-1775 Cornelis de Ville
1-12-1775 t/m 10-10-1787 Adriaan van Zeebergh
10-9-1782 t/m 10-10-1787 Pieter Leonerd van de Kasteele; 2e pensionaris
16-11-1787 t/m 22-1-1795 Willem Jager
2 Werkzaamheden van de gedeputeerden van Haarlem in de commissies.
Het feit dat Haarlem de tweede stad was, bracht behalve de mogelijkheid van beïnvloeding van het stemgedrag van de daaropvolgende steden ook nog andere voordelen met zich mee. Naast de vergaderingen van het voltallige college waren er ook commissievergaderingen. Deze commissies, in die tijd besognes geheten, werden op twee manieren gevormd. Al vóór 1572 kenden de Staten van Holland ad-hoc commissies, samengesteld uit leden van de Staten, eventueel aangevuld met deskundigen uit andere colleges dan wel met ambtenaren of met beiden. Na 1572 nam de werkdruk in de Staten van Holland enorm toe. Deze werd grotendeels opgevangen
door het uitbreiden van het aantal ad-hoc commissies. ( Zie de grafieken over de toename van de werkdruk in de Staten van Holland na 1572 de dissertatie van J.W. Koopmans, De Staten van Holland en de Opstand. De ontwikkeling van hun functies en organisatie in de periode 1544-1588 (Hollandse Historische Reeks XIII), 's-Gravenhage 1990, p. 284-285 . Koopmans concludeert ook dat deze in de eerste jaren na de Opstand niet werd opgevangen door de uitbreiding van het ambtenarenapparaat, maar door de uitbreiding van het aantal ad-hoc commissies, ibidem, p. 199-202. ) Hieruit ontstonden omstreeks 1600 een aantal vaste commissies waarin een zelfde aantal steden en/of de Ridderschap zitting had.
2.1 De vaste commissies.
De vaste commissies waren aan het begin van de zeventiende eeuw in principe al verdeeld. Uiteraard werden niet alle commissies tegelijk ingesteld en bleven gedurende de hele periode van de Republiek niet dezelfde vaste commissies bestaan. Nu eens werden deze samengevoegd als de gewijzigde politieke of economische situatie dat nodig maakte dan weer ontstond een vaste commissie uit een ad-hoc commissie die gedurende lange tijd werkzaam bleef. ( Zie bijvoorbeeld de commissie van manufacturen, later in verband met de gewijzigde omstandigheden manufacturen en zeezaken geworden: bijlage 1 op p. 188 van deze inventaris. Voor een ad-hoc commissie die uiteindelijk vaste commissie werd: zie het voorbeeld bij rubriek 1.2.2 op p. XV van deze inleiding. ) Helaas is het onmogelijk een volledige lijst van de vaste commissies te geven, aangezien hierover tot nu toe nauwelijks gegevens zijn gevonden. ( Op basis van gegevens uit de boeken van F.W. Pestel, Commentarii de Republica Batava, deel II, p. 378 en R. Fruin, De gestie van dr. R.C. Bakhuizen van de Brink ..., p. 227-229, informatie van dr.A.J. Veenendaal jr. en eigen onderzoek zijn in ieder geval de volgende vaste commissies en hun voorzitters bekend: -commissie voor buitenlandse zakenRidderschap -commissie voor muntzaken,de Levant en zeezakenDordrecht -commissie voor justitie, conservatie van VlielandHaarlem -commissie voor financiën, de gemene middelenDelft -commissie voor kerkelijke zakenLeiden -commissie voor Noordse zaken, Oosterse zaken, Urk en EnsAmsterdam Verder zijn nog een aantal commissies bekend, maar helaas zijn tot nu toe samenstelling of voorzitter niet bekend. Dit zijn de commissies voor: Oostindische zaken, Westindische zaken, secrete zaken, admiraliteitszaken. )
Het bekleden van het voorzitterschap van vaste commissies was eenvormig geregeld. Een instructie hiervoor is tot nu toe niet achterhaald, maar waarschijnlijk was dit in onderling overleg bepaald. Het voorzitterschap berustte bij de afgevaardigde van de Ridderschap, of indien dit college niet in de commissie zat, bij de afvaardiging van de oudste stad die in de commissie zitting had.
Haarlem heeft van het begin af aan het voorzitterschap van de commissie van justitie bekleed. Deze commissie was zéér belangrijk ! Uit de uitkomsten van de daar behandelde zaken en uit de uiteindelijk daarover genomen resoluties, blijkt dat de Staten van Holland een legalistische staatkundige en politieke visie hadden. Het legalistische standpunt ging voor, ook in zaken, bijvoorbeeld op kerkelijk gebied, waar men in sommige opzichten een bevoorrechting van de gereformeerden zou verwachten. ( Zie de aanvechting van het testament van zijn moeder door Jacob Fundam, overgegaan van het joodse geloof naar de gereformeerde religie en daarom uitgesloten uit het testament van zijn moeder. De Staten bepaalden, dat het testament rechtsgeldig was en dat het dus gehandhaafd moest blijven: inv. nr. 778. ) Vele en zeer uiteenlopende zaken zijn aan deze commissie voorgelegd. ( Zie de indeling van de rubriek justitie in de inhoudsopgave op p. vi-viii van deze inventaris en de verwijzing naar inv.nrs. in bijlage 1 bij de commissie van justitie. Hieruit is, in combinatie met de inhoudsopgave duidelijk te zien welk een breed scala aan onderwerpen deze commissie passeerde. ) Door middel van "proefprocessen" werd één zaak helemaal uitgezocht en becommentarieerd, waarna het besluit in deze zaak diende als basis voor besluiten in vergelijkbare zaken in de toekomst.
Wanneer een commissie vond dat zij zelf niet genoeg kennis bezat, werd informatie bij andere colleges of ambtenaren ingewonnen. Dit gebeurde vaak ook bij het doorverwijzen door de Statenvergadering naar een commissie, het zogenaamde "commissoriaal maken". In het geval van de commissie van justitie veelal informatie ingewonnen bij het Hof van Holland of de Hoge Raad van Holland. Deze commissarissen vergaderden dan samen met (een aantal van) de leden van de commissie om tot een juridisch juist standpunt te komen.
2.2 De ad-hoc commissies.
Naast het voorzitterschap van de commissie van justitie had Haarlem, zoals gezegd, vaak zitting in ad-hoc commissies. Sommige hiervan waren niet van groot gewicht, zoals de ad-hoc commissie tot onderzoek naar het maken van goud uit duinzand ( Inv. nr. 1074. ) . Ook functioneerden een aantal commissies slechts gedurende een heel korte periode voor de oplossing van één bepaalde zaak. Andere commissies, die jaren achtereen op ad-hoc basis functioneerden, waren van groter belang. De commissie tot verkoop van de domeinen is hiervan een goed voorbeeld, evenals de verschillende commissies tot herstel van de financiën en de commissie tot onderzoek naar de vernietiging van de paalworm. Deze laatste commissie ontwikkelde zich uiteindelijk, samen met een aantal andere ad-hoc commissies, van ad-hoc tot vaste commissie en kan als een van de voorlopers van de colleges van de provinciale- en rijkswaterstaat worden beschouwd.
3 Andere werkzaamheden van de gedeputeerden van Haarlem.
Naast de werkzaamheden in de vergadering van de Staten van Holland en in vaste en ad-hoc commissies van dit college, had er permanent één afgevaardigde van Haarlem zitting in het college van Gecommitteerde Raden van het Zuiderkwartier. Dit college adviseerde de Staten van Holland over zaken betreffende het Zuiderkwartier en had een aantal taken in dit ressort van de Staten van Holland gedelegeerd gekregen. Hierin was het gelijk aan het college van Gecommitteerde Raden van het Noorderkwartier. In tegenstelling daarmee deed het echter meer. Bij afwezigheid van de Staten van Holland, handelde het in opdracht van de Staten van Holland de dagelijkse zaken in het gewest af en kon het ook indien nodig, uiteraard in samenspraak met de raadpensionaris, de Staten van Holland in spoedzitting bijeen roepen. Aangezien de vertegenwoordiging van Haarlem in dit college, evenals trouwens van een aantal andere steden, permanent was konden de gedeputeerden ook wanneer de Staten niet bijeen waren snel en makkelijk aan informatie komen en zo voortdurend van de gang van zaken in Den Haag op de hoogte blijven. Regelmatig behoorden ze tot de afgevaardigden namens de Staten van Holland in de Staten-Generaal en in Generaliteitscolleges als de Raad van State en de Generaliteitsrekenkamer. Deze deelname aan de afvaardigingen vond plaats volgens per Generaliteitscollege vastgelegde roosters.
Als afgevaardigde namens Holland in de Staten-Generaal konden de gedeputeerden van Haarlem ook in commissies van de Staten-Generaal benoemd worden. Een voorbeeld hiervan is de deelname van de pensionaris van Haarlem, Jacob Gilles, aan de ad-hoc commissie van de Staten-Generaal tot onderzoek naar de gebeurtenissen in de Groninger Ommelanden omstreeks 1732. De stukken van deze bezending zijn in dit archief bewaard gebleven. ( Inv. nr. 468. )
Bovendien hadden leden van het stadsbestuur van Haarlem zitting in een aantal colleges: in het college ter Admiraliteit van Amsterdam, in de kamer Amsterdam van de VOC en in die van de WIC, in het hoogheemraadschap Rijnland en vele andere lokale of regionale organen. Uit vorenstaande cumulatie van functies blijkt dat de reikwijdte van het stadsbestuur zich uit te strekte tot boven het plaatselijk niveau.
Geschiedenis van de logementen in Den Haag.
De logementen van de gedeputeerden van de stemhebbende steden in Den Haag.
( Gegevens ontleend aan een zeer uitgebreid artikel over de logementen in den Haag, verschenen in: Mededeelingen van de Vereeniging ter beoefening der geschiedenis van 's-Gravenhage, nieuwe uitgaaf tweede deel, 's-Gravenhage, 1880, p. 282-352. ) Oorspronkelijk verbleven de gedeputeerden van alle steden die zitting hadden in de Staten van Holland tijdens de vergaderperiode in herbergen in Den Haag. Vanaf het begin van de zeventiende eeuw, zo rond 1630, kwam hier verandering in. De steden huurden of kochten voor hun gedeputeerden huizen in Den Haag, nu eens per stad dan weer met een aantal steden tegelijk. Daar verbleven de gedeputeerden tijdens de vergaderingen. Deze huizen werden logementen genoemd. Zij moesten, zowel van hun stad, die geen ander logies betaalde, als van de Staten van Holland in deze huizen verblijf houden. Bij resolutie van 26 september 1670 werd zelfs besloten dat er niet meer door gedeputeerden van de Staten van Holland in gelegenheden mocht worden gegeten, waar voor het eten moest worden betaald. Dit was besloten in een poging om het uitlekken van geheime zaken tegen te gaan ( Deze resolutie is waarschijnlijk genomen naar aanleiding van het grote spionage schandaal rond 1668 rond gezant Leo Aitsema. Hierbij waren ook klerken van de secretarie van de Staten-Generaal en gedeputeerden in de Staten-Generaal betrokken. Het heeft geleid tot een groot aantal processen voor het Hof van Holland. RAZH, Archief van het Hof van Holland, inv. nr. 5197-5644, criminele papieren, 1667 nr. 7, 1668 nr. 27, 1669 nr 12,20, 1670 nr 9,24,25,30. ) , hetgeen door de structuur van de overheidsorganisatie ten tijde van de Republiek, waardoor zeer velen deelnamen aan de regering, vrijwel ondoenlijk was. Geheime zaken werden onder andere in herbergen door gedeputeerden van alle colleges doorverteld. Het feit dat de Staten van Holland op deze manier probeerden staatsgeheimen af te schermen hielp zoals gezegd niet veel. Niet alleen verzuimden de andere colleges in Den Haag, bijvoorbeeld de Staten-Generaal en de Raad van State een gelijkluidende resolutie uit te vaardigen. Bovendien hadden gedeputeerden van de zes andere gewesten geen eigen logementen in Den Haag.
Het logement van de stad Haarlem.
De stad Haarlem kocht in 1636 een eigen logement aan de westzijde van de Lange Houtstraat. Dit werd in 1733 verkocht, nadat de stad een nieuw onderkomen aan de Korte Vijverberg gekocht had. ( Informatie over de aankoop in 1636 van het huis in de Lange Houtstraat en over de verkoop van dit huis in 1733 en over de aankoop van het nieuwe logement aan de Korte Vijverberg in 1733 is te vinden in GA Haarlem, Stadsarchief van Haarlem, inv. nr. 679 en 696, voorlopig nummer 7.15.18 nr 2 ,VI 105, 106. ) In dit huis hebben de gedeputeerden tot de opheffing van Staten van Holland in 1795 hun verblijf gehad. Pas een aantal jaren daarna heeft Haarlem het logement verkocht. Op 28 november 1798 is er een contract opgemaakt, waarna op 28 februari 1799 het transport van het huis aan Petrus Franciscus van Schingen plaatsvond. Waarschijnlijk zijn er problemen geweest over zijn betaling aan de stad Haarlem, want op 28 november 1802 verkocht hij het, voor de prijs van vrijstellingen in (achterstallige) belastingen weer aan de vroegere eigenaar. Deze verkocht het logement definitief in augustus 1803 aan Pieter Christiaan Schlosser. ( Ontleend aan p. 295 noot 4 van het artikel over logementen vermeld in noot 9. GA Den Haag, Rechterlijke archieven, inv. nr. 421, p. 641, 642 en notarieel archief, akte van 29 september 1802, verleden voor notaris Pieter Thomas van Son. GA Haarlem, Stadsarchief van Haarlem, kast 3/4, n( 101, 24 augustus en 2 september 1803 )
Foto van het gebouw in de Lange Houtstraat waar het logement van Haarlem tussen 1636 en 1733 gevestigd was.
Foto van het gebouw aan de Korte Vijverberg waar tussen 1733 en 1795 het logement van Haarlem gevestigd was.
Geschiedenis van het archiefbeheer
Het archief van de gedeputeerden van Haarlem is grotendeels gevormd door de stadspensionarissen. Dat zij het archief bijhielden, moge blijken uit het feit dat drie inventarissen bewaard gebleven zijn uit de periode vòòr 1795, nl. uit 1636, 1654 en uit 1718, die door of in opdracht van de zittende pensionaris (Gilles de Glarges, Albert Ruyl en Albert Fabricius) zijn vervaardigd. ( 1636: GA Haarlem, Stadsarchief van Haarlem, inv. nr. kast 2 loket 13 bundel 6 nr 3. 1654: GA Haarlem, Stadsarchief van Haarlem inv. nr. kast 7 loket 9 bundel 3 nr. 1. 1718: Rijksarchief in Zuid-Holland, Archief van de gedeputeerden van Haarlem ter dagvaart van de Staten van Holland, inv. nr. 1117 en een tweede exemplaar in het GA Haarlem, Stadsarchief van Haarlem inv. nr. kast 29 nr 23. Volgens de burgemeestersresolutie van 12 juni 1717 krijgt de pensionaris Fabricius op zijn verzoek voor één jaar een klerk om de papieren in de loketten van het logement te ordenen. De inventaris uit 1718 is waarschijnlijk een uitvloeisel van deze ordening geweest. ) Bovendien is bekend dat deze in het logement van Haarlem een eigen, grote kamer hadden, waarin de loketkasten geplaatst waren. ( Zie het in noot 9 genoemde artikel over de logementen. Met name p. 334, artikel 14 en 15 van de "Instructie voor de casteleijn en de casteleijnse van het logement van Haarlem". ) Beide inventarissen geven aan dat de stukken hierin volgens het loketkastsysteem opgeborgen waren. Dat hield in dat alle stukken betreffende één onderwerp in een loketkastvak werden geborgen, en er dus geen dossiers per gedeputeerde werden gevormd. Dit laatste blijkt ook uit het feit dat de dossiers soms grote perioden beslaan en daardoor de zittingsperiode van één pensionaris ruimschoots blijken te overschrijden. Dit impliceert dat de stukken over een zelfde onderwerp bijeen worden gehouden en ook als documentatie bij een nieuwe zaak zijn gebruikt.
De inhoud van de archiefstukken is bijzonder boeiend. Dit archief levert door zijn inhoud en omvang het overtuigend bewijs van het belang van de bestuurslaag, die ressorteert onder het college van de Staten van Holland, namelijk die van de commissies. Hierin heeft toch de feitelijke besluitvorming plaats gevonden.
Het is onduidelijk wat er tussen 1787 en 1795 met het archief is gebeurd. Juist over deze periode zijn er in dit archief geen stukken aangetroffen. Een reden hiervoor is voorshands niet aan te geven. ( Uit de notulen van de pensionarissen en de correspondentie met het stadsbestuur van Haarlem blijkt duidelijk dat de gedeputeerden wel degelijk ook na 1787 nog aan de Statenvergaderingen hebben deelgenomen. De laatste presentiemelding is van 22 januari 1795. Zie: noot 1 en GA Haarlem, Stadsarchief van Haarlem, Brieven van de pensionarissen aan het stadsbestuur van Haarlem over de vergaderingen van de Staten van Holand en de werkzaamheden van de gedeputeerden van Haarlem in den Haag inv.nr.: )
  • kast 13 189; 1787 januari 10 - november 14; 1 band.
  • kast 13 190; 1787 november 20 - 1789, juni 11; 1 band.
  • kast 13 191.1; 1789 juli 8 - 1792, december 28; 1 pak.
  • kast 13 191.2; 1793 januari 2 - 1795, januari 15; 1 pak.
Na 1795 blijft het archief nog enige tijd in Den Haag. In een resolutie van het stadsbestuur van Haarlem van 11 maart 1796 krijgt P.L. van de Kasteele, representant van het Volk van Nederland, toestemming om die registers die hij nuttig vond uit het logement van Haarlem te lenen. Kennelijk stond het archief toen dus nog op zijn oude plaats in Den Haag.
In de stadsrekeningen van Haarlem van 1 juli 1796 - 1 juli 1797 staat vermeld dat het meubilair van het logement verkocht is. Het archief stond echter in "nagelvaste" kasten. Over een overbrenging daarvan naar Haarlem wordt niets vermeld, terwijl dit gezien de hoeveelheid papier toch geld gekost moet hebben. Hierna zijn wij het archief van het logement van Haarlem kwijt. Wel is duidelijk dat het in 1803, voor de definitieve verkoop van het logement al moet zijn overgebracht naar Haarlem, waar het nààst het oud-archief van de stad Haarlem als apart fonds is blijven bestaan.
Al in de vijftiger jaren van de vorige eeuw werd door dr. R.C. Bakhuizen van den Brink, de toenmalige rijksarchivaris, het belang van de notulen en aantekeningen van gedeputeerden in de vergadering van de Staten van Holland en vooral van de pensionarissen van de stemhebbende steden ingezien. ( (R.C. Bakhuizen van den Brink), Overzigt van het Nederlandsche Rijks-Archief, uitgegeven op last van Z. Exc. den minister van Binnenlandsche Zaken, 's-Gravenhage, 1854, p. 119. R. Fruin, De Gestie van dr. R.C. Bakhuizen van den Brink als archivaris des rijks, 1854-1865, hoofdzakelijk uit zijne ambtelijke correspondentie toegelicht, 's-Gravenhage, 1926, p. 165 ".. Ik heb steeds er mijn werk van gemaakt dergelijke aantekeningen inzonderheid van pensionarissen op het Rijks-archief te verenigen, omdat daaruit menige bijzonderheid, in de afgedrukte notulen niet vermeld, en althans de stemming der stemhebbende leden pleegt te blijken." ) Als logisch gevolg van de pogingen om aantekeningen en notulen op het Rijksarchief te verzamelen ging zijn belangstelling vervolgens uit naar de in de logementen van de stemhebbende steden gevormde archieven. In 1863 verzocht hij de minister van Binnenlandse zaken om toestemming de provinciale besturen van Noord-Holland en Zuid-Holland te vragen onder de voormalige stemhebbende steden een enquête te houden ten einde de nog aanwezige "logementsarchieven" te inventariseren. ( Zie: Algemeen Rijksarchief, Tweede Afdeling, Archief van het Algemeen Rijksarchief, inv. nr. 29, Uitgaande brief van 18 maart 1863 no 26 van de Algemeen Rijksarchivaris aan de minister van Binnenlandse Zaken. ) Via de afdeling Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen van het ministerie van Binnenlandse Zaken werd deze enquête gezonden aan de provinciale besturen van Noord-Hollaand en Zuid-Holland, die op hun beurt de enquête aan de achttien voormalige stemhebbende steden doorstuurden. ( Voor Zuid-Holland waren dit de steden: Dordrecht, Delft, Leiden, Gouda, Rotterdam, Gorinchem, Schiedam, Schoonhoven en Den Briel. Voor Noord-Holland waren dit de steden: Haarlem, Amsterdam, Alkmaar, Enkhuizen, Hoorn, Medemblik, Edam, Monnikendam en Purmerend. ) De reacties waren zeer verschillend. Door de onoverzichtelijkheid van het archief of gebrek aan kennis daarvan meldde een groot aantal, dat deze vraag niet beantwoord kon worden. Andere deelden mee dergelijke stukken niet te hebben. Alleen de steden Haarlem en Leiden reageerden positief. Leiden stuurde een inventaris van de stukken aan- wezig in het logement en stelde voor dat Bakhuizen van de Brink zou aangeven wat daarin voor hem van belang was. Hier is echter verder niets uit voortgekomen. Helaas is de inventaris zelf verloren gegaan, en zijn de stukken van het logementsarchief verspreid over het stadsarchief. Haarlem meldde dat het een logementsarchief bezat, en stelde voor dit naar Den Haag over te brengen. ( Alle antwoorden van de stemhebbende steden, de brieven van het ministerie van Binnenlandse Zaken, Afd. O, K & W en van de provincies Noord- en Zuid-Holland bevinden zich in : Algemeen Rijksarchief, Tweede Afdeling, Archief van het Algemeen Rijksarchief, inv. nr. 28, no 149: ingekomen brief van O, K & W aan de Algemeen Rijksarchivaris van 28 juli 1863, met bijlagen. )
Dankbaar werden de Haarlemse stukken, die respectievelijk in 1865 en in 1870 naar het Algemeen Rijksarchief gestuurd werden, in ontvangst genomen. Sinds die tijd hebben de archivalia vrijwel onbekend in het depôt gestaan. ( Algemeen Rijksarchief, Tweede Afdeling, Archief van het Algemeen Rijksarchief, inv. nr. 31, 22 december 1865, no 125: bedankbrief aan het archief uit Haarlem voor de toegezonden archivalia. Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven (VROA), 1865, p. 13, 14 vermelding van de aanwinst uit Haarlem in het jaarverslag. VROA, 1870, p. 2: "Uit het gemeentearchief Haarlem hadden wij reeds vroeger eene bezending stukken ontvangen, die tot het archief der Staten van Holland behoorden, en voor dezen aan de gedeputeerden van Haarlem om daarop te berigten waren toevertrouwd, maar aldaar onafgedaan waren gebleven; sedert waren nog meer dergelijke papieren ontdekt, die thans mede aan het rijksarchief zijn teruggegeven en met de overige verenigd." )
De rechtstitel is (nog) onbekend
De verwerving van het archief
De rechtstitel is (nog) onbekend.

Inhoud en structuur van het archief

Inhoud
Praktische inlichtingen voor de gebruiker.
Het gebruik van de ontwikkelingsstadia is als volgt:
  • klad = aantekeningen van de gedeputeerden,
  • concepten = door de gedeputeerden opgestelde rapporten of adviezen,
  • net = de rekesten of stukken (rapporten en brieven) die toegestuurd zijn door de Staten van Holland of door derden naar aanleiding van de zaak.
  • afschriften = veelal die stukken die door de commissies als documentatie verzameld zijn.
  • uittreksel = van zichzelf al een afschrift. Daarom dat dit niet aan het einde van de beschrijving nog eens wordt vermeld.
Het gebruik van de jaartallen is als volgt:
Als na een beschrijving een jaartal en daarna afschrift staat en niet opnieuw een jaartal, betekent dit dat het afschrift vervaardigd is in hetzelfde jaar als het originele stuk. De stukken zijn chronologisch geordend op het jaar waarin zij vervaardigd zijn. Voor een afschrift is dus de datum van het afschrift en niet de datum van het origineel richtsnoer geweest bij de indeling.
Nadat de inventaris uitgetypt was en de index vervaardigd, werd geconstateerd dat een aantal stukken niet in de juiste rubriek was opgenomen. De beschrijvingen van deze stukken zijn daarom, met behoud van hun oude nummer geplaatst in de goede rubriek. Op de plaats van het oude nummer waar men numeriek deze beschrijving zou verwachten, is een verwijzing opgenomen.
In de index zijn slechts die namen opgenomen, die in de beschrijvingen in deze inventaris voorkomen. Dit houdt in dat noch de namen uit de inleiding, noch die in de opmerkingen onder de beschrijvingen staan vermeld, zijn opgenomen. Voor de spelling van de eigennamen is de schrijfwijze uit de archiefstukken gehanteerd. Het was, met zoveel particulieren uit zoveel verschillende plaatsen, ondoenlijk om de juiste spelling voor alle namen te achterhalen. Voor namen van gezanten is voornamelijk gebruik gemaakt van de repertoria van O. Schutte. ( O. Schutte, Repertorium der Nederlandse vertegenwoordigers, residerende in het buitenland, 1584-1810, `s-Gravenhage, 1976, en O. Schutte, Repertorium der buitenlandse vertegenwoordigers, residerende in Nederland, 1584-1810, `s-Gravenhage, 1983. ) De spelling van de eigennamen is verder geconformeerd aan die in de andere inventarissen van de Staten van Holland. Voor aardrijkskundige namen is gebruik gemaakt van A.J. van der Aa, Beknopt aardijkskundig woordenboek der Nederlanden, Gorinchem, 1855.
Als laatste punt moet men bedacht zijn op het feit dat overal waar in deze inventaris Staten van Holland getypt is, gelezen moet worden: Staten van Holland en West-Friesland. Dit zelfde geldt voor het Hof van Holland en de Hoge Raad. Ook van deze colleges zijn in deze inventaris de volledige namen, te weten Hof van Holland, Zeeland en West-Friesland en Hoge Raad van Holland en Zeeland weggelaten.
Aanwijzingen voor de gebruiker.
Schema van de loop van een ingekomen stuk na binnenkomst bij de Staten van Holland.
Dit schema is opgesteld om de plaats en de positie van de verschillende colleges binnen het Staten-complex tussen 1572 en 1795 duidelijk te maken. Elke resolutie van de Staten van Holland werd genomen op basis van ingekomen stukken. Met ingekomen stukken worden niet alleen ingekomen brieven bedoeld, maar ook ingekomen rapporten, (interne) adviezen, memories, rekesten en resoluties van andere organen.
Embedded Image
verklaring bij het schema
1 Alle stukken bestemd voor de Staten van Holland kwamen binnen bij de secretarie van de Staten of bij de raadpensionaris.
2 Iedere vergadering begon met het opnoemen door de raadpensionaris van de sinds de vorige vergadering binnengekomen stukken. De vergadering besloot daarop wat er met het stuk moest gebeuren. Voor de meerderheid van de stukken was het duidelijk of ze meteen afgehandeld konden worden of om advies doorgestuurd. Voorbeelden van ingekomen stukken en hun wijze van afhandeling zijn veelvuldig te vinden in de "particuliere notulen van de stemhebbende steden".
3 Deliberatie = beraadslaging.
Daar de gedeputeerden van de Ridderschap en de steden echter alleen met last en ruggespraak van de rest van de Ridderschap of het stadsbestuur mochten stemmen, kon het gebeuren dat een stuk "aangehouden" moest worden tot iedereen een stemopdracht had. Vòòr iedere vergadering werd een agenda (de "punten van beschrijving") met de bijbehorende bijlagen aan de Ridderschap en de steden toegezonden, zodat de gedeputeerden over de te behandelen onderwerpen een stemopdracht mee konden krijgen. Door deze manier van werken bleef het tussen 1572 en 1795 altijd moeilijk snel op crisissituaties of plotselinge gebeurtenissen te reageren. Anderzijds kon op deze wijze een controversieel onderwerp zodoende lang aangehouden worden.
4 Aan degene die het ingekomen stuk aan de Staten had doen toekomen werd een schriftelijk besluit gestuurd. Aan personen en lagere organen altijd in de vorm van extract-resoluties, aan gelijkwaardige of hogere colleges meestal middels een brief met de extract-resolutie. Dit verklaart waarom de serie minuten van uitgaande brieven verhoudingsgewijs in vergelijking met de series ingekomen stukken zo klein is.
5 Advies vragen kon op twee verschillende manieren :
Een stuk werd "commissoriaal gemaakt", dat wil zeggen het werd naar een vaste of ad-hoc commissie gestuurd. Deze commissies bestonden louter uit gedeputeerden uit de Staten-vergadering. Dit leverde een "politiek" advies op.
Een stuk werd "om consideratie en advies" aan Gecommitteerde Raden van het Zuiderkwartier of van het Noorderkwartier, aan ambtenaren dan wel aan colleges gestuurd om een deskundig advies in te winnen. De commissies en de Gecommitterde Raden konden op hun beurt weer advies inroepen van deskundigen. In het geval van de commissie van justitie meestal commissarissen uit het Hof van Holland en de Hoge Raad. Ook kon Gecommitteerde Raden het ingekomen stuk in handen geven van een uit haar gelederen ingestelde vaste of ad-hoc commissie.
6,7 Voor een uitleg over de vaste en ad-hoc commissies: zie de inleiding op deze inventaris, p. xiii - xv.
11 Het advies van 6-10 werd schriftelijk uitgebracht aan de Staten van Holland en kwam daar dus weer als ingekomen stuk binnen. Zo kon het gebeuren dat een ingekomen stuk, met steeds meer nieuwe adviezen en toelichtingen, gedurende zeer lange tijd in behandeling bleef. Dit was een tweede methode om een beslissing te vertragen (voor de eerste zie hierboven bij 3).
afkortingen
rp raadpensionaris
cie commissie
SvH Staten van Holland
ambt ambtenaren
GR Gecommitteerde Raden van het Zuider- of het Noorderkwartier
coll college
(((( = Stukken die men aan kan treffen in deze inventaris.
Verantwoording van de bewerking
Inventarisatie. Nadat in 1865 een kist met papieren uit Haarlem ontvangen was, werd deze in 1867 beschreven. De aanvulling uit 1870 is, voorzover nu bekend, niet in de tijd zelf beschreven , terwijl de beschrijvingen uit 1867 helaas verloren zijn gegaan. ( VROA, 1867, p. 40...."ofschoon de inhoud niet altijd even belangrijk voor kwam, behoorlijk geordend en beschreven, zoodat zij voor het gebruik geschikt gemaakt zijn." ) Pas in de jaren dertig van deze eeuw heeft men zich weer bezig gehouden met dit archief. In 1931 en 1932 heeft mw. M.A.P. Meilink-Roelofsz, toen zij nog werkzaam was bij het Rijksarchief in Zuid-Holland, de toenmalige Derde afdeling van het Algemeen Rijksarchief, beschrijvingen gemaakt van alle stukken in dit archief. ( VROA tweede serie, IV, 1931 p. 40 en VROA, tweede serie, V, 1932 p. 21. ) Na 1932 zijn deze echter blijven liggen, zonder dat dit tot een inventaris geleid heeft.
In verband met de verhuizing van het Algemeen Rijksarchief naar het nieuwe gebouw aan de Prins Willem Alexanderhof in 1979 is er weer iets met het archief gebeurd. Het is bij die gelegenheid verpakt en geëtiketteerd volgens de nummering, die mw. Meilink al in 1932 op de omslagen van de stukken had aangebracht. In de nieuwe huisvesting kwamen haar fiches op mijn kamer terecht, zonder dat duidelijk was bij welk archief ze hoorden. Onderzoek in 1982 wees uit dat het ging om het archief van de gedeputeerden van Haarlem ter dagvaart, een archief waar eigenlijk zeer weinig over bekend was. Nadat de centrale typekamer van het Algemeen Rijksarchief de fiches had uitgetypt, werd een aanvang gemaakt met het controleren van de beschrijvingen. Hoewel deze voor een deel in essentie juist waren, voldeden ze niet aan de eisen die tegenwoordig aan beschrijvingen gesteld worden. Daarnaast bleek ook een aantal beschrijvingen onjuist of onvolledig te zijn. Het spreekt vanzelf dat deze zijn aangepast aan de nu geldende richtlijnen.
Herkomst en bestemming van de stukken.
Niet alle archivalia in dit archief waren van de gedeputeerden van Haarlem afkomstig. Er was een aantal stukken van personen in ambtelijke functies, waarvan het verband met dit archief niet duidelijk was, namelijk van Gerard en Cornelis Colterman en van Mattheus en Mattheus Willem van Valckenburg. Deze zijn opgenomen in aparte inventarissen. Gezien hun inhoud leken deze archiefjes op hun plaats bij de Eerste Afdeling van het Algemeen Rijksarchief. De belangrijkste stukken gaan namelijk over het functioneren van deze personen in het Admiraliteitscollege van Amsterdam. In 1988 zijn in de akte van overdracht van deze archivalia aan de Eerste Afdeling de oude, voorlopige "Meilink-nummers" opgenomen.
Ook een pak met stukken beschreven als "stukken betreffende het geslacht de Mortaigne" bleek niet in dit archief thuis te horen. Onderzoek kon noch met het archief van de Staten van Holland noch met dat van de gedeputeerden van Haarlem noch met dat van de stad Haarlem verband aantonen. Daarom is besloten ook deze stukken op te nemen in een afzonderlijke inventaris. De leden van het geslacht De Mortaigne, voorzover in deze inventaris voorkomend, hebben zich vooral met Generaliteitsaangelegenheden bezig gehouden. Daarom is besloten deze stukken, tesamen met een aantal in het stadsarchief van Haarlem over deze familie achtergebleven stukken eveneens aan de Eerste Afdeling van het Algemeen Rijksarchief over te dragen. Ook bij deze overdracht zijn de oude nummers van de stukken in de bijbehorende akte vermeld.
In het stadsarchief van Haarlem bevinden zich stukken die onmiskenbaar thuis horen in het archief van de gedeputeerden van Haarlem. Klaarblijkelijk is na de scheiding van de archieven in 1865 en 1870 toch een gedeelte, voornamelijk losse stukken, in Haarlem achtergebleven. Helaas is het nu niet mogelijk aan te geven welke stukken het betreft, aangezien de inventaris van het stadsarchief van Haarlem nog in bewerking is.
Het tegenovergestelde is ook het geval met het archief van de gedeputeerden van Haarlem, waarin stukken uit het stadsarchief zijn terecht gekomen. Deze zijn apart achterin deze inventaris opgenomen en zullen te zijner tijd in de nieuwe inventaris van het stadsarchief van Haarlem, die mw. dr. F.W.J. Koorn aan het samenstellen is, worden opgenomen.
Zoals al eerder opgemerkt werd bevat dit archief vele stukken ontvangen en opgemaakt door de Staten van Holland. Een duidelijk voorbeeld hiervan is het archief van de commissie tot onderzoek naar herstel van de beschadigde Westfriese zeedijken, gevormd omstreeks 1732. De ene helft van het archief van de commissie bevindt zich in het archief van de Staten van Holland, namelijk in het gedeelte van het Statenarchief dat de stukken afkomstig van de Gecommitteerde Raden van het Zuiderkwartier bevat onder inv. nr. 3942. De andere helft is te vinden in het onderhavige archief onder inv. nr. 1237. Hiervoor kan als verklaring dienen dat de pensionaris van Haarlem, Jacob Gillis, deel van deze commissie uitmaakte.
Een ander voorbeeld zijn de brieven over goedgekeurde loterijen. Aan het begin van de achttiende eeuw wilden de Staten van Holland inventariseren aan welke plaatsen toestemming was verleend voor het houden van een loterij, waarvan de baten zouden mogen worden aangewend voor het onderhoud van kerkelijke gebouwen. Na een resolutie waarin ze op-riepen mede te delen of en zo ja, wanneer een plaats deze toestemming verkregen had, kregen ze in 1712 uit heel Holland de akten van goedkeuring voor loterijen, met geleidebrieven toegezonden. Hoe dit pak, beschreven onder inv. nr. 243,in het archief van de gedeputeerden terecht gekomen is, is voorshands een raadsel. Archivistisch hoort het in ieder geval in het archief van de Staten van Holland thuis.
Een laatste voorbeeld betreft de akte, opgestuurd aan de Staten van Holland, waarbij verschillende boekverkopers in Holland verklaren dat het recht van "Copy", het anderen uitsluitende recht om boeken na te drukken, tegelijk met het verkrijgen van een octrooi om te drukken verkregen wordt. Dit impliceerde dat wanneer twee drukkers dit aanvragen, na octrooiverlening slechts één drukker een bepaald boek mag uitgeven. Ook deze originele akte bevindt zich in deze inventaris (inv. nr. 1073), maar hoort hier zeker niet thuis.
Het is mogelijk om veel meer voorbeelden te geven van stukken die ten onrechte niet zijn geretourneerd aan de secretarie van de Staten en daarom niet zijn opgenomen in het archief van de Staten van Holland. Men dient er dus steeds op bedacht te zijn dat dit archief niet alleen stukken van en aan gedeputeerden van Haarlem bevat, maar ook een groot aantal originele stukken, dat in het archief van de Staten van Holland thuishoort.
Ordening van het archief
Het grootste probleem bij het inventariseren was de ordening van de stukken. Dit kwam door de complexiteit van het archief. Al snel bleek, dat de gedeputeerden van Haarlem zich hadden beziggehouden met een groot aantal onderwerpen. Veel stukken betreffen justitiële zaken, wellicht als gevolg van het voorzitterschap van Haarlem van de commissie van justitie. Maar het was onmogelijk om voor het gehele archief te achterhalen als lid van welke commissie de gedeputeerden de stukken ontvangen hadden. Dit werd mede veroorzaakt door het feit dat in de resoluties vaak alleen vermeld stond dat stukken "commissoriaal" gemaakt werden, zonder vermelding van de commissie die het moest behandelen. Daarnaast kwam het ook voor dat op de stukken de naam stond van de commissie die de zaak moest behandelen, maar het gebeurde ook dat was volstaan met "omme de heren van Haarlem". Gebleken is dat laatstgenoemde soort stukken ook wel degelijk toe te schrijven zijn aan commissies, en dat deze niet ter informatie aan de gedeputeerden van Haarlem toegezonden werden.
Oorspronkelijk had het archief een eigen oude ordening. Immers hiervoor was al sprake van de loketkast. Dit blijkt bovendien uit de eigentijdse inventarissen. ( Zie noot 13. ) Maar helaas is deze indeling van de stukken door verhuizingen in de negentiende eeuw naar Haarlem en weer terug naar Den Haag alsmede door de inventarisatie in de jaren dertig verloren gegaan. Het bleek onmogelijk deze oude orde te herstellen. Om deze reden is gekozen voor de vervaardiging van een geheel nieuwe indeling.
Besloten werd de stukken naar onderwerp in te delen. De volgorde van de hoofdrubrieken is alfabetisch, mijns inziens een minder subjectieve indeling dan naar belangrijkheid.
Voor de indeling in hoofdrubrieken en subrubrieken is gebruik gemaakt van een groot aantal hulpmiddelen:
De hoofdindeling is vooral gebaseerd op die van de inventarissen van het archief van raadpensionaris Pieter van Bleiswijk en van de Aanvulling op het archief van de Staten van Holland na 1572. ( W.E. Meiboom, Archief van Pieter van Bleiswijk, 1772-1787, (voorlopige inventaris), `s-Gravenhage, 1982 en R. Kramer, W.E. Meiboom, Aanvulling op de archieven van de Staten van Holland en West-Friesland en van Gecommitteerde Raden in het Zuiderkwartier en op daarmee samenhangende archieven, 1572-1795, (voorlopige inventaris), `s-Gravenhage , 1985. )
Voor de indeling binnen de verschillende rubrieken is gebruik gemaakt van literatuur en kennis van anderen:
  • De indeling in belastingsoorten in de rubriek "financiële zaken" is ontleend aan het schema in A.C. de Vrankrijker, Geschiedenis van de belastingen, Bussum, 1969, p. 51.
  • De indeling van de rubriek "juridische zaken" is voornamelijk ontleend aan de inhoudsopgave van de Catalogus van de bibliotheek van het Ministerie van Justitie, 's-Gravenhage 1946-1950, samengesteld door W.A. Kelder. 2 delen.
  • De indeling van de rubriek "kerkelijke zaken" is gebaseerd op O.J. de Jong, Nederlandse kerkgeschiedenis, Nijkerk, 1972.
  • De indeling van de rubriek "waterstaat" is gebaseerd op informatie verstrekt door J. de Jong, die tijdens een gedeelte van de inventarisatie van dit archief medewerker inventarisatie was bij het Rijksarchief in Zuid-Holland en die o.a. belast was met het inventariseren van de archieven van Rijkswaterstaat in de negentiende en twintigste eeuw.
  • Incidenteel is gebruik gemaakt van indelingsschema's voorkomend in de Basis Archiefcode van de VNG uit 1982.
Het moge duidelijk zijn, dat waar de inhoud van de stukken vaak zeer complex was, het regelmatig mogelijk was de stukken in diverse rubrieken te plaatsten. Getracht is zo logisch mogelijk voor het belangrijkste gezichtspunt te kiezen. Zo staan nalatenschappen van joden, aangezien hun religie in dit geval niet ter zake deed, in de rubriek juridische aangelegenheden onder de subrubriek nalatenschappen. Verzoeken van katholieke parochies om belastingvermindering c.q. kwijtschelding staan niet onder katholieke aangelegenheden, maar onder de desbetreffende subrubriek in de rubriek financiële zaken en zo verder.
In een beperkt aantal gevallen, is verwezen naar andere rubrieken zodat stukken onder meer gezichtspunten terug te vinden zijn.
Bij het nakijken van de beschrijvingen van mw. Meilink is er een aantal aangetroffen, waarbij geen archiefstukken meer gevonden konden worden. Twee nummers zijn weer teruggevonden in de collectie afgedwaalde stukken van de Eerste Afdeling (Centrale overheidsarchieven tot 1796). ( Deze stukken bevinden zich in: Algemeen Rijksarchief, Eerste Afdeling, Collectie afgedwaalde stukken van de Eerste Afdeling: Onder inv. nr. 10: Brieven en journaal van Cornelis van Beeck van zijn reis naar de kust van Guinee, 1732, net. Onder inv. nr. 69: Stukken betreffende verzoeken om geldelijke ondersteuning van de kolonisatie aan de rivier de Wiapoco in Guyana door ds. John Price a Apricus en zijn vol-gelingen, 1675, 1676, klad, net en afschriften. ) Mogelijk zijn deze stukken meegenomen door mw. Meilink toen ze van de Derde Afdeling overging naar de Eerste Afdeling. De overige moeten als verloren gegaan worden beschouwd. ( Zie voor de oude nummering en de beschrijvingen van de verloren gegane stukken: Het dossier over het archief onder nummer 3.01.09 in het archief van het Rijksarchief in Zuid-Holland. )

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Gedeputeerden van Haarlem ter Dagvaart, nummer toegang 3.01.09, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Gedeputeerden Haarlem, 3.01.09, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn in kopievorm beschikbaar

Archiefbestanddelen