In het Frans.
Geboren op 8 juli 1806 te Rotterdam als oudste zoon van Jacob Adriaan Roest van Limburg en Sara Cornelia Rochussen.
Roest van Limburg bezocht het Erasmiaans gymnasium. Hij deed in 1827 kandidaatsexamen rechten te Luik. Reeds een jaar later behaalde hij zijn doctoraalexamen te Gent. Op 26 november 1831 promoveerde hij aan de universiteit van Leiden. Uit die tijd stamt zijn band met Thorbecke, die sinds 1825 buitengewoon hoogleraar in de Staatswetenschappen te Gent was en in 1830 naar Leiden verhuisde.
In 1831 trad Roest van Limburg in militaire dienst. Als vrijwilliger bij de Compagnie Jagers van de Leijdsche Hooge School nam hij deel aan de Tiendaagse Veldtocht, waarvoor hij in 1832 het Metalen Kruis ontving.
Na zijn diensttijd vestigde hij zich weer te Rotterdam. Hij slaagde er niet in om een passende functie te vinden. Zijn bezoeken aan meerdere hooggeplaatste personen, waaronder de minister van Buitenlandse Zaken Verstolk van Soelen en Thorbecke met het verzoek hem te willen steunen, mochten daarbij niet baten.
Voor Roest van Limburg was Thorbecke een belangrijk raadgever. Deze adviseerde hem onder meer zich veel in regeringskringen te vertonen en artikelen te schrijven voor kranten en tijdschriften. Hij publiceerde in het "Journal de la Haye" en in de "Vriend des Vaderlands". In 1836 schreef hij voor het eerst voor de Arnhemsche Courant. In deze periode was Roest van Limburg druk op zoek naar een uitgever voor een eigen tijdschrift.
In september 1837 aanvaarde hij het hoofdredacteurschap van de Arnhemsche Courant. Hij vroeg Thorbecke om hem van tijd tot tijd artikelen te willen sturen, waaraan deze laatste voldeed.
Roest van Limburg was een overtuigd liberaal. In zijn geschriften ventileerde hij zijn ideeën over de constitutionele monarchie, volkssouvereiniteit en rechtstreekse verkiezingen.
In regeringskringen waren zijn artikelen weinig geliefd. Roest van Limburg werd persoonlijk verantwoordelijk gesteld voor de liberaal-kritische koers die de Arnhemsche Courant gekozen had en afgeschilderd als een onruststoker.
Om hem de mond te snoeren werd hij in december 1841 in het geheim benoemd tot raad van legatie aan het departement van Buitenlandse Zaken. In 1842 maakte hij zijn eerste buitenlandse reis. Het feit dat hij deze functie aanvaardde, kwam hem op ernstige kritiek te staan.
Op 3 april 1843 werd hij benoemd tot secretaris van legatie van het gezantschap te Wenen. In 1851 werd hij benoemd tot zaakgelastigde te Lissabon.
In 1856 werd hij overgeplaatst naar Washington. Daar huwde hij de Amerikaanse Isabella Cass (1820-1879). In 1867 keerde hij terug naar Europa en vestigde zich te Den Haag.
In 1868 werd hij minister van Buitenlandse Zaken ad interim in het liberale kabinet Van Bosse-Fock. Op 12 december 1870 nam hij ontslag omdat de functie hem te zwaar was geworden. Na enkele mislukte pogingen om een nieuwe functie bij Buitenlandse Zaken te bemachtigen verliet hij teleurgesteld het land en vestigde zich te Florence, waar hij op 3 maart 1887 overleed.
In het Latijn.
Niet raadpleegbaar
In het Italiaans
Van de hierin afgedrukte brieven d.d. 19 november 1836 en 3 december 1836 ontbreken de originelen in inv.nr. 26.
Hierin wordt de rol van Th. M. Roest van Limburg vermeld.
In het Duits.
Gehuwd met Judith Bethlemine Charlotte van den Bosch (1821-1888). Kinderen: Sara Cornelia (1843), Maria (1844), Jacob Adriaan (1847), August Eduard (1853), Juliah Elisabeth (1855), Theodora Jacoba (1857), Catharina Cornelia (1861) en Theodorus Marinus (1865)
Gehuwd met Emilie Helene Elisabeth Neuhaus (1866-1912). Kinderen: Charlotte Johanna (1886), Elisabeth Cornelia (1888) en August Eduard (1901).
Hij was ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw en officier in de Orde van Oranje-Nassau.
Theodoor Roest van Limburg kwam in 1881 als kadet aan de Koninklijke Militaire Akademie te Breda voor het wapen der artillerie. Op 7 juli 1885 werd hij benoemd tot 2e luitenant bij het 4e regiment vestingartillerie. In mei 1888 werd hij bevorderd tot 1e luitenant. Met ingang van 10 december 1895 werd hij benoemd tot Adjudant van de Gouverneur van de K.M.A. en in verband daarmee overgeplaatst bij de Staf van de Artillerie. Vervolgens werd hij op 23 november 1900 bevorderd tot kapitein bij het 4e regiment vestingartillerie en op 16 september 1901 werd Roest van Limburg overgeplaatst naar het korps Pontonniers te Dordrecht.
Vier jaar later keerde hij terug bij de artillerie als adjudant van de Inspecteur der Artillerie en nam hij tevens zijn plaats bij de Staf van dit wapen weer in.
Op 1 maart 1908 nam hij op eigen verzoek ontslag uit militaire dienst.
In zijn periode bij de Pontonniers had hij de toenmalige burgemeester van Dordrecht mr. Zimmerman leren kennen. Zimmerman werd enige jaren later burgemeester van Rotterdam en vroeg Roest in 1908 voor de post van hoofdcommissaris van politie aldaar. Die post vervulde hij tot 1 januari 1914 waarna hij hoofdcommissaris van politie te Amsterdam werd. Eind 1918 nam hij wegens gezondheidsredenen zijn ontslag.
Roest van Limburg werd vooral bekend vanwege zijn bijzondere opvattingen over het politiewezen, in het bijzonder vanwege zijn sociologische- en psychologische benaderingen van het politiewerk. Op dit terrein heeft hij ook meerdere publicaties op zijn naam staan.
Na zijn politiecarrière vestigde hij zich te De Bilt. Theodorus Marinus Roest van Limburg werd in 1935 benoemd tot officier in de Orde van Oranje Nassau.
Hij aanvaarde in 1908 het lidmaatschap van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden.
Geboren te Zoeterwoude op 10 januari 1890. Gehuwd in 1923 met Gabriële Altona, gescheiden echtgenote van Edmund Hugo Freiherr Speth von Schülzburg.
Bezocht de KMA. Was directeur van gemeentewerken te Kampen.
Geboren te Den Haag op 15 februari 1891. Overleden 24 september 1954.
Gehuwd op 14 juni 1918 met jkvr. Caroline Johanna Henriette van Styrum.
In 1910 werd hij toegelaten als kadet op de Koninklijke Militaire Akademie bij het onderdeel infanterie. Hij bereikte de rang van luitenant-kolonel en was gedurende enige tijd docent aan de K.M.A.
Na zijn militaire carrière werd hij onder meer controleur-generaal bij de Nederlandse Bank. Daarnaast speelde hij een belangrijke rol in de Nederlandse Padvinderij.
Op 14 mei 1940 trad Roest van Limburg op als de chauffeur van gepantserde auto van de Nederlandse Bank waarmee koningin Wilhelmina van Paleis Noordeinde naar Hoek van Holland werd gebracht om vervolgens met een daar gereedliggende torpedobootjager naar Engeland te varen.
In de daarop volgende bezettingsjaren was Roest van Limburg ondercommandant van de Binnenlandse Strijdkrachten te Amsterdam.
Op 24 september 1954 kwam hij onder verdachte omstandigheden om het leven.
Hij was van 1848 tot 1852 cadet aan de Koninklijke Militaire Academie te Breda. In dat laatste jaar werd hij aangesteld als 2e luitenant bij het 2e regiment vestingartillerie. In 1854 werd hij benoemd tot 1e luitenant. Kort daarop werd hij te werk gesteld aan de Artillerie-, Stapel- en Constructiemagazijnen en in 1859 kreeg hij een aanstelling als leraar aan de Koninklijke Militaire Academie. Toen hij in 1864 tot kapitein werd benoemd moest hij het leraarschap weer verlaten.
Hojel ontwikkelde zich als een deskundige binnen het onderdeel artillerie. Hij werd meerdere malen uitgezonden voor de aanschaffing van geschut. Ook daar onderscheidde hij zich als expert in de artilleriewetenschap.
In 1869 keerde hij terug naar de KMA als hoofd onderwijs in de artillerie-wetenschap. Daar was hij onder anderen verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet tot aansluiting van het militair- aan het middelbaar onderwijs. In 1877 legde hij zijn functie aan de KMA neer.
Enige tijd later werd hij gevraagd voor het voorzitterschap van de Commissie van proefneming. Als doorwrocht artillerist accepteerde hij deze functie, waarin hij zich weer volop op artillerievraagstukken kon werpen.
In 1881 werd Hojel benoemd tot Adjudant van Prins Alexander. Gedurende zijn adjudantschap steeg hij naar de rang van kolonel.
Na de dood van kroonprins Alexander keerde hij terug naar de artillerie, respectievelijk als commandant van het 3e en het 4e regiment vestingartillerie.
Willem Christoph Hojel trouwde in 1863 met jkvr. Anne Caroline Madelaine Bloys van Treslong (1839-1911). Zij kregen twee kinderen: Willem Augustus Hojel 1864-1929) en Jacoba Marie Hojel (zij trouwde met Theodoor Marinus Roest van Limburg, de latere hoofdcommissaris van politie van respectievelijk Rotterdam en Amsterdam).
W.C. Hojel overleed op 10 februari 1886 te Den Helder.
Niet raadpleegbaar