Terug naar zoekresultaten

2.09.62 Inventaris van het archief van de afdeling Effectenregistratie van de Raad voor het Rechtsherstel, 1945-1971 (1976)

Bevat bescheiden van de afdeling Effectenregistratie van de Raad van het Rechtsherstel als neerslag van het verlenen van rechtsherstel aan gedepossedeerden, de opsporing van het bij het Besluit Vijandelijk Vermogen op de Staat der Nederlanden overgegaan vijandelijk vermogen, het achterhalen van fiscaal verzwegen vermogen en deviezeninventarisatie.
Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.09.62
Inventaris van het archief van de afdeling Effectenregistratie van de Raad voor het Rechtsherstel, 1945-1971 (1976)

Auteur

CAS

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
2014 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Raad voor het Rechtsherstel: Afdeling Effectenregistratie
Rechtsherstel, Effectenregistratie

Periodisering

archiefvorming: 1945-1971
oudste stuk - jongste stuk: 1945-1976

Archiefbloknummer

J25504

Omvang

; 4706 inventarisnummer(s) 167,10 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Raad voor het Rechtsherstel; Afdeling Effecenregisratie, 1945-1971

Samenvatting van de inhoud van het archief

Bevat bescheiden van de afdeling Effectenregistratie van de Raad van het Rechtsherstel als neerslag van het verlenen van rechtsherstel aan gedepossedeerden, de opsporing van het bij het Besluit Vijandelijk Vermogen op de Staat der Nederlanden overgegaan vijandelijk vermogen, het achterhalen van fiscaal verzwegen vermogen en deviezeninventarisatie.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
I. ALGEMEEN
In de oorlog 1940 - 1945 had de Duitse bezetter in Nederland op grootscheepse schaal roof gepleegd: bepaalde bevolkingsgroepen en instellingen hadden hun vermogensbestanddelen moeten aangeven en inleveren of kregen een Duitse beheerder, die deze vermogensbestanddelen liquideerde. Zo moesten de joodse landgenoten hun roerende vermogensbestanddelen, waaronder effecten, inleveren bij de door de Duitsers gecreëerde bankinstelling Lippmann Rosenthal en Co., Sarphatistraat, in de wandeling Liro, die de ingeleverde effecten buiten de eigenaren om verkocht of naar Duitsland verzond. Ook door oorlogshandelingen, plundering van bankkluizen en aankopen op de beurs van Duitse zijde was veel Nederlands effectenbezit verloren gegaan of over onze grenzen verdwenen. Teneinde het door de Duitsers gepleegde onrecht zoveel mogelijk te herstellen is bij het Londens Besluit Herstel Rechtsverkeer de Raad voor het Rechtsherstel ingesteld. De raad was verdeeld in zes afdelingen: de Afdeling Rechtspraak, de Afdeling Effectenregistratie, de Afdeling Beheer - waarvan het bij het Besluit Vijandelijk Vermogen ingestelde Nederlands Beheersinstituut deel uitmaakte -, de Afdelingen Voorzieningen voor Afwezigen en Voorzieningen voor Rechtspersonen en de Afdeling Onroerende Goederen. De voorzitter van de raad vormde met de voorzitters van de verschillende afdelingen het dagelijks bestuur van de raad. De Afdeling Rechtspraak was onder meer belast met de behandeling van het hoger beroep van de beslissingen van de andere afdelingen van de raad. Haar leden werden voor de werkingsduur van het Besluit Herstel Rechtsverkeer benoemd en waren onafzetbaar, dit in tegenstelling tot de leden van de andere afdelingen, die konden worden ontslagen en geschorst. De taak en de bevoegdheden van de Afdeling Effectenregistratie waren geregeld in Hoofdstuk IV van genoemd besluit. De doeleinden van de effectenregistratie waren naast het verlenen van rechtsherstel aan gedepossedeerden:
  • de opsporing van het bij het Besluit Vijandelijk Vermogen op de Staat der Nederlanden overgegaan vijandelijk vermogen,
  • het achterhalen van fiscaal verzwegen vermogen,
  • deviezeninventarisatie.
II. MILITAIR COMMISSARIAAT VOOR HET RECHTSHERSTEL, 1945
Op grond van artikel 21 van het Besluit Bezettingsmaatregelen was de Nederlandse wetgeving naarmate het bezette gebied van Nederland werd ontruimd ten volle verbindend. Dit had tot consequentie, dat eerst in het zuiden van het land, op 5 mei 1945 in geheel Nederland, het Besluit Herstel Rechtsverkeer verbindend werd en daarmee iedere rechtshandeling met betrekking tot effecten op straffe van nietigheid verboden was, behoudens door de bevoegde instantie te stellen algemene of bijzondere uitzonderingen. Deze instantie was voor het gebied van Nederland, dat in bijzondere staat van belegd was verklaard, ingevolge artikel 162 van het Besluit Herstel Rechtsverkeer het Militair Gezag, dat de bevoegdheden van de raad uitoefende zolang niet anders was bepaald. Hiertoe is het Militair Commissariaat voor het Rechtsherstel ingesteld, aanvankelijk zetelend te Tilburg, later, na de bevrijding van geheel Nederland, te ’s-Gravenhage.
Dit commissariaat heeft in afwachting van de benoeming van de leden van de raad en zijn afdelingen ten aanzien van effecten de nodige voorzieningen getroffen, voornamelijk bestaande uit het verlenen van vergunningen voor bepaalde rechtshandelingen met betrekking tot effecten, zoals de incasso van coupons van staatsobligaties. Blijkens de overgedragen archiefbescheiden hebben de werkzaamheden van dit commissariaat begin januari 1945 een aanvang genomen. Van 24 september 1945 dateert de laatste afstempeling door dit commissariaat op de ingekomen brieven. De beantwoording hiervan geschiedde echter na 14 augustus door het Nederlands Beheersinstituut dan wel door de secretaris van de Raad voor het Rechtsherstel. De correspondentie eindigt op 3 oktober; op 16 oktober zijn de stukken aan de secretaris van de Afdeling Effectenregistratie overgedragen.
III. AFDELING EFFECTENREGISTRATIE VAN DE RAAD VOOR HET RECHTSHERSTEL, 1945 - 1971
A. Oprichting en taak
De voorzitter, de secretaris en de leden van de te ’s-Gravenhage gevestigde Raad voor het Rechtsherstel zijn benoemd bij Koninklijk Besluit van 9 augustus 1945. Op 15 augustus volgde de benoeming van de voorzitter, de secretaris en de leden van de Afdeling Effectenregistratie door de minister van Justitie. De afdeling bestond in de aanvang uit een voorzitter, een secretaris, acht leden en twee plaatsvervangende leden. De eerste officiële vergadering van de afdeling vond plaats op 21 september. Het te Amsterdam, aanvankelijk in het gebouw van de Vereniging voor de Effectenhandel, gevestigde secretariaat begon zijn werkzaamheden in oktober 1945.
De afdeling had tot taak alle binnen de Nederlandse rechtssfeer gelegen effecten numeriek te registreren en te dien aanzien de rechtsverhoudingen vast te stellen met uitsluiting van de burgerlijke rechter. Van de beslissingen van de afdeling was beroep mogelijk op de Afdeling Rechtspraak van de Raad voor het Rechtsherstel, tegen wier beslissingen noch hoger beroep noch cassatie mogelijk was.
B. Centraal Bureau voor Effectenregistratie van de Vereniging voor de Effectenhandel, 1945 - 1959
Bij de eerste uitvoeringsbeschikking van 17 december 1945 heeft de afdeling de Vereniging voor de Effectenhandel belast met de technische uitvoering van de effectenregistratie. Op dezelfde dag heeft de vereniging deze opdracht aanvaard en het Centraal Bureau voor Effectenregistratie gesticht onder een tweehoofdige leiding . De directie van dit bureau woonde de vergaderingen van de afdeling bij en moest de werkzaamheden uitvoeren volgens de aanwijzingen van de afdeling.
Dit bureau had in 1959 zijn werkzaamheden grotendeels beëindigd en is met ingang van 1 januari 1960 opgeheven. De toen nog resterende werkzaamheden zijn door het secretariaat van de afdeling overgenomen.
C. Systeem van de Nederlandse effectenregistratie
Doordat het systeem van de effectenregistratie, zoals dit was neergelegd in het Londens Besluit Herstel Rechtsverkeer, niet geheel in overeenstemming was met de over de effectenregistratie in Nederland zelf ontwikkelde gedachten, is nog voor met de registratie een aanvang werd gemaakt een wijziging van Hoofdstuk IV van dit besluit tot stand gekomen, waarbij het systeem van de effectenregistratie ingrijpend is veranderd . Dit gewijzigde systeem kan in grote trekken als volgt worden weergegeven:
1. Registratie
Te registreren effecten
Aan de registratie waren onderworpen:
- de binnenlandse effecten in binnen- en buitenland,
- de buitenlandse effecten in het binnenland,
een en ander voorzover niet van registratie vrij te stellen. Hierbij moet worden bedacht, dat onder “binnenland” mede waren begrepen het voormalig Nederlands-Indië, Suriname en Curaçao, zodat de aldaar uitgegeven effecten vielen onder het begrip binnenlandse effecten.
Aanmelding
In het binnenland moest iedere effectenbezitter de couponbladen van zijn effecten voor een bepaalde datum, 14 april 1946, inleveren bij de daarvoor aangewezen inleveringskantoren die vervolgens voor de aanmelding ten name van de tegenwoordige bezitter op die datum, de zogenaamde peildatum , moesten zorg dragen. De couponbladen bleven geblokkeerd onder berusting van de inleveringskantoren. In het buitenland moest iedere bezitter van in het toenmalige koninkrijk uitgegeven effecten deze ter aanmelding tonen bij de in de betreffende landen gevestigde Nederlandse diplomatieke posten (zie voor nadere bijzonderheden hierna onder paragraaf I).
Bij de aanmeldingen is onderscheid gemaakt tussen aanmeldingen, waarbij geen sprake was van vijandelijk vermogen, die waarbij vijandelijk vermogen was betrokken en die waarbij de eigenaar (nog) niet bekend was.
Opposities
Naast de aanmeldingen konden opposities ten aanzien van numeriek bepaalde effecten worden ingediend, te weten:
- iedere vroegere bezitter van een effect, die meende daarop aanspraak te kunnen maken, kon een aanvraag tot herstel van recht indienen (oppositie ex artikel 45);
- ieder die kennis droeg van feiten, waarop een aanvraag tot herstel van recht kon worden gegrond, was verplicht daarvan aangifte te doen (oppositie ex artikel 46);
- ieder die kennis droeg van het feit, dat een bepaald effect zich in vijandelijke handen bevond of aan een vijand was afgegeven, was verplicht daarvan aangifte te doen (oppositie ex artikel 47 lid 1);
- ambtshalve konden opposities worden gelegd, bijvoorbeeld door de fiscus, die namelijk van iedere aanmelding een kopie ontving, die door het daartoe opgerichte Fiscaal Bureau voor Effectenregistratie werd gecontroleerd; in verband met fiscale onregelmatigheden of vermoeden van stromanschap kon de fiscus bezwaar maken tegen erkenning van de tegenwoordige bezitter; ook de afdeling zelf kon dit doen (oppositie ex artikel 47 lid 2).
Deze opposities vormden de zogenaamde “zwarte lijst”.
Opgave door de uitgevende instellingen
De binnenlandse uitgevende instellingen tenslotte waren op grond van artikel 48 verplicht de te haren laste uitstaande effecten numeriek op te geven met de mutaties, die sedert 10 mei 1940 ten aanzien van de door haar uitgegeven effecten hadden plaats gehad.
Resultaat
Door vergelijking van de aanmeldingen, opposities en opgaven van de uitgevende instellingen kon worden vastgesteld
- aan welke aangemelde effecten noch uit hoofde van de aanmelding (dus geen vijandelijk vermogen of onbekende eigenaar) noch in verband met een oppositie een gebrek kleefde, zodat zij konden worden vrijgegeven;
- aan welke effecten uit hoofde van de aanmelding en/of oppositie een gebrek kleefde, zodat nader onderzoek was vereist;
- welke binnenlandse effecten niet waren aangemeld (manco) en welke hiervan al dan niet waren geopponeerd ex de artikelen 45 of 46.
De eerste groep kwam zonder meer voor erkenning in aanmerking, ten aanzien van de tweede groep was nader onderzoek nodig om tot de vaststelling der rechtsverhoudingen te komen en de derde groep kwam voor publicatie in de Nederlandse Staatscourant in aanmerking, waardoor de effecten hun geldigheid zouden verliezen. Nadat de uitgevende instellingen daarvoor duplicaten zouden hebben afgegeven, konden deze aan de rechthebbenden ter beschikking worden gesteld.
Voor zover noch een tegenwoordige bezitter in de eigendom kon worden erkend, noch een vroegere bezitter in het eigendomsrecht kon worden hersteld, ging de eigendom van een effect van rechtswege over op de Staat der Nederlanden.
2. Effectenhandel
Het zal duidelijk zijn dat een effectenregistratie, waaraan het ongeldig worden van effecten en de mogelijkheid tot uitwinning waren verbonden, niet goed kon worden gerealiseerd zonder bijkomende maatregelen, waardoor zou worden voorkomen, dat - zowel in binnen- als buitenland - niet aangemelde en besmette effecten werden verhandeld. Het Besluit Herstel Rechtsverkeer verschafte de mogelijkheid daartoe door enerzijds te bepalen, dat iedere rechtshandeling met een effect waarover nog niet was beslist op straffe van nietigheid verboden was behoudens door de afdeling te stellen uitzonderingen en door anderzijds het (door de afdeling af te geven) blijk van registratie, de zogenaamde “stukkenverklaring A”, bij de geregistreerde effecten voor te schrijven.
Aan de stukkenverklaring kon men zien, dat een effect was aangemeld. Door daarnaast voorschriften te geven was het in het binnenland mogelijk slechts onder bepaalde omstandigheden verhandeling, verwisseling en couponincasso te laten plaats vinden. De nakoming van die voorschriften geschiedde hier onder verantwoordelijkheid van de inleveringskantoren die de couponbladen onder hun berusting hadden.
In het buitenland, waar nakoming van de voorschriften niet kon worden afgedwongen, kon slechts verhandeling worden voorkomen, door er bekendheid aan te geven dat verhandeling van Nederlandse effecten zonder stukkenverklaring A het gevaar in zich had, dat de effecten door publicatie in de Nederlandse Staatscourant hun geldigheid zouden verliezen. Door bovendien in het buitenland slechts dan tot afgifte van de stukkenverklaring A over te gaan, als de aangemelde effecten niet op de zwarte lijst voorkwamen of tot het vijandelijk vermogen behoorden, kon ook in het buitenland de verhandeling veilig worden gesteld.
Aangezien de los bij de effecten te voegen stukkenverklaring op den duur geen oplossing zou zijn, is in 1947 een wettelijke voorziening getroffen voor het uiterlijk van nieuwe effecten, of nieuwe coupon- of dividendbladen bij oude effecten . Deze moesten (en moeten nog steeds) voorzien worden van een op het effect aan te brengen witte balk. Bij gebreke van de witte balk kon ook een door de uitgevende instelling te ondertekenen verklaring bij het effect zijn gevoegd, de zogenaamde “stukkenverklaring B”.
Zodra binnenlandse effecten in het verkeer kwamen voorzien van een stukkenverklaring A of B dan wel een witte balk, kon iedere derde te goeder trouw op dit “uiterlijk kenmerk” afgaan.
D. Administratieve verwerking van de binnengekomen gegevens
1. Algemeen
Het Centraal Bureau voor Effectenregistratie heeft voor de zuiver administratieve verwerking van de aanmeldingen, opposities en opgaven van de uitgevende instellingen zorg gedragen. De registratie door dit bureau vond fondsgewijs plaats. Voor de belangrijke fondsen geschiedde dit aan de hand van een coderingssysteem, dat de inleveringskantoren bij de aanmeldingen en de opposities ( die ook door hun bemiddeling moesten worden ingediend) moesten gebruiken. De gegevens van deze gecodeerde fondsen (de courante en enige grote incourante) zijn vervolgens machinaal verwerkt in de Hollerith (ponskaartmachine). Ten aanzien van de niet-gecodeerde fondsen vond handbewerking plaats.
2. Gecodeerde fondsen
Voorzover ten aanzien van de in het binnenland aangemelde, gecodeerde binnenlandse effecten geen opposities waren ingediend, dan wel uit hoofde van de aanmelding zelf geen bezwaar tegen vrijgave bestond, heeft het centraal bureau zo spoedig mogelijk per aanmelding eigendomserkenningen aan de betrokken inleveringskantoren gezonden. Door de eigendomserkenning waren de beperkende bepalingen van het Besluit Herstel Rechtsverkeer opgeheven.
Daarnaast en onafhankelijk van de eigendomserkenningen zijn bij de binnenlandse aanmeldingen van gecodeerde effecten als blijk van registratie door het centraal bureau stukkenverklaringen A per effect aan de inleveringskantoren uitgereikt, ook als tegen erkenning wèl bezwaar bestond. Dat ook de effecten die besmet waren van een stukkenverklaring werden voorzien, leverde in het binnenland geen gevaar op omdat de inleveringskantoren verantwoordelijk waren voor de naleving van de voorschriften. Op hen was verhaal als niet-erkende effecten tegen de voorschriften in het vrije effectenverkeer waren gekomen. Zo zijn ten aanzien van alle in het binnenland aangemelde, gecodeerde effecten stukkenverklaringen A afgegeven.
Ten aanzien van de buitenlandse aanmeldingen van gecodeerde effecten zijn geen eigendomserkenningen afgegeven. Hier heeft het centraal bureau volstaan met afgifte van stukkenverklaringen A, doch slechts als tegen erkenning geen bezwaar bestond. Deze stukkenverklaring A nam in het buitenland als het ware de plaats in van de eigendomserkenning.
Dat deze stukkenverklaring A in het buitenland van rode en in het binnenland van zwarte opdruk was voorzien, waardoor de Nederlandse Bank controle kon uitoefenen op de in- en uitvoer, heeft slechts deviezenrechtelijke betekenis en zal hier verder onbesproken blijven.
3. Niet-gecodeerde fondsen
Ten aanzien van de niet-gecodeerde fondsen geschiedde de registratie met de hand. Eigendomserkenningen werden te dien aanzien ook bij aanmelding in het binnenland niet verzonden. Stukkenverklaringen A werden alleen afgegeven als tegen erkenning geen bezwaar bestond en wel in het buitenland altijd, in het binnenland slechts op verzoek in bepaalde gevallen zoals verhandeling.
4. Signaleringen
Van alle in het binnen- of buitenland aangemelde, gecodeerde en niet-gecodeerde effecten, die bleken te zijn geopponeerd, werd een formulier opgemaakt met de relevante gegevens omtrent aanmelding en oppositie, de zogenaamde “ kortsluiting”. In het binnenland ontvingen de inleveringskantoren voor die effecten een zogenaamde “verwervingsverklaring”, waarop zij de wijze van verkrijging door de tegenwoordige bezitter moesten aangeven. In het buitenland moest bij de aanmelding zelf al worden opgegeven of de effecten vóór dan wel tijdens de oorlog waren verkregen.
De kortsluitingen met verwervingsverklaring, de vijandelijke aanmeldingen en die voor onbekende eigenaar heeft het centraal bureau voor afdoening aan de afdeling gesignaleerd.
5. Manco
Nadat alle aanmeldingen waren verwerkt kon nog niet meteen worden bepaald welke effecten niet waren aangemeld. Na het verstrijken van de aanmeldingstermijn bestond namelijk nog de mogelijkheid tot na-aanmelding. Verzoeken daartoe konden tot 1 januari 1952 worden ingediend, echter niet bij het centraal bureau, doch bij de afdeling, die besliste of de verzoeken voor inwilliging in aanmerking kwamen. Toen echter de termijn voor de na-aanmelding was verstreken kon worden vastgesteld, welke effecten niet waren aangemeld. Alvorens het centraal bureau tot fondsgewijze signalering van het zogenaamde manco overging, is eerst een gedeelte van het manco gesignaleerd, waarvan publicatie om speciale redenen spoedeisend was, het zogenaamde “voorrangsmanco”. Daarna heeft fondsgewijze signalering van het manco plaatsgehad, eerst van de gecodeerde, daarna van de niet-gecodeerde effecten.
E. Door het secretariaat verrichte werkzaamheden
Aan de afdeling bleef de taak op alle door het centraal bureau aan haar gesignaleerde kortsluitingen en aanmeldingen te beslissen, de verzoeken tot na-aanmelding te beoordelen, het gesignaleerde manco vast te stellen en na publicatie hiervan door de minister van Financiën zowel de duplicaten op te vorderen als ten aanzien van dit manco de rechtsverhoudingen vast te stellen.
Teneinde een en ander zo snel mogelijk te kunnen verwerken zijn op het secretariaat successievelijk onderafdelingen gevormd, die belast waren met de vaststelling van de rechtsverhoudingen ten aanzien van effecten, althans belast waren met werkzaamheden, die daarmee direct verband hielden. Dit waren voor de binnenlandse aanmeldingen de Afdelingen: Geschillen, Vijandelijk Vermogen, Recherche en Na-aanmelding, voor de buitenlandse aanmeldingen met uitzondering van die uit Duitsland en Oostenrijk: de Afdeling Buitenland en voor de niet-aangemelde effecten: de Afdeling Manco; voor de geheel op zichzelf staande aanmeldingen en opposities uit Duitsland en Oostenrijk werd de Afdeling Duitsland gevormd. Deze afdelingen hebben de signaleringen van het centraal bureau overeenkomstig de hieronder gemaakte onderscheidingen behandeld.
1. Binnenlandse aanmeldingen
Met betrekking tot de in het binnenland aangemelde effecten zijn in tegenstelling tot die, welke in het buitenland waren aangemeld, steeds eigendomsbeslissingen gegeven, waarvan beroep open stond op de Afdeling Rechtspraak. In grote trekken zijn de volgende groepen signaleringen te onderscheiden:
a. Geschillen
De kortsluitingen ontstaan tussen vroegere bezitters (opposities ex artikelen 45 en 46) en tegenwoordige bezitters gaven aanleiding tot procedures. Deze zaken zijn voornamelijk aan de hand van de terzake ontvangen verwervingsverklaringen in verschillende categorieën onderverdeeld, opdat de zaken na de vorming van jurisprudentie zoveel mogelijk conform die jurisprudentie op het secretariaat konden worden afgedaan.
b. Vijandelijk vermogen
Bij de aanmelding ten name van vijandelijke onderdanen was samenwerking met het Nederlands Beheersinstituut noodzakelijk. De aanmeldingsformulieren werden aan dit instituut toegezonden, dat naging of het al dan niet vijandelijk vermogen betrof. Conform de bevindingen van het Nederlands Beheersinstituut werd vervolgens op de aanmeldingen beslist. De eventuele kortsluitingen op deze aanmeldingen wegens opposities ex artikelen 45 en 46 zijn met de bevindingen van het Nederlands Beheersinstituut onder de geschillen gerangschikt.
Daarnaast werden door het centraal bureau kortsluitingen gesignaleerd ten aanzien van effecten, die ex artikel 47 waren geopponeerd. Hier diende te worden onderzocht of de tegenwoordige bezitter aan de voorwaarden voor erkenning voldeed.
Tenslotte konden zich nog signaleringen voordoen wegens verkrijging in strijd met de zogenaamde Markenwet.
c. Recherche
De recherchezaken vallen in drie groepen uiteen:
- aanmeldingen voor onbekende eigenaren:
hier moest aan de hand van opposities of andere gegevens, zoals de administratie van Liro, worden onderzocht of de eigenaar kon worden getraceerd.
- aanmeldingen of kortsluitingen met fiscale oppositie:
voor de afwerking van deze zaken was intensieve samenwerking met de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) vereist. Het betrof hier veelal om fiscale redenen ondergebracht vermogen.
- overige aanmeldingen die nader onderzoek vereisten:
het ging hier om zaken van diverse aard, waarin om een of andere reden een nader onderzoek noodzakelijk was, zoals bijvoorbeeld ongeoorloofde verkopen of faillissementen van inleveringskantoren
d. Na-aanmelding
Ten aanzien van verzoeken tot na-aanmelding diende te worden nagegaan of aan de wettelijke vereisten was voldaan. Als de na-aanmelding kon worden geaccepteerd, is deze, na bericht van acceptatie aan de betrokkene, verder als een normale aanmelding behandeld. Kwam deze niet voor acceptatie in aanmerking, dan zijn de effecten geregistreerd als niet-aangemeld, waardoor zij in het manco vielen.
2. Buitenlandse aanmeldingen met uitzondering van die uit Duitsland en Oostenrijk
De buitenlandse aanmeldingen zijn door de Afdeling Buitenland per land behandeld. Over het algemeen is er naar gestreefd met de aanmelders van geopponeerde en na-aangemelde effecten schikkingen te treffen, teneinde procedures in het buitenland tegen de uitgevende instellingen zo veel mogelijk te voorkomen.
Kortsluitingen
Met de regeringen van de voornaamste landen (Frankrijk, Zwitserland, Luxemburg en later België) zijn in de loop van de effectenregistratie door de Nederlandse regering regelingen getroffen ten aanzien van de ex artikelen 45, 46 of 47 geopponeerde, of na-aangemelde effecten. Aan de individuele aanmelders uit die landen werd dan op basis van die regelingen een aanbod tot schikking gedaan. De gedepossedeerden zijn nadat met de tegenwoordige bezitter een schikking was getroffen volledig schadeloos gesteld. De aanmelders uit de overige landen waarmee geen regeling was getroffen is onder gelijksoortige voorwaarden een schikkingsvoorstel gedaan. Slechts als geen schikking tot stand kwam is een beslissing over de eigendom gegeven.
Vijandelijk vermogen
Met betrekking tot de aanmeldingen vijandelijk vermogen zijn over het algemeen afwijzende beslissingen gegeven. Indien geen uitlevering van de effecten volgde, heeft publicatie in de Nederlandse Staatscourant plaatsgehad, waardoor de oorspronkelijke effecten hun geldigheid verloren (zogenaamde manco-executie). Deze manco-executie kon ook toepassing vinden bij niet-vijandelijke aanmeldingen uit het buitenland als geen uitlevering was gevolgd op een afwijzende beslissing.
Na–aanmelding
Ook met betrekking tot de verzoeken tot na-aanmelding, waarbij inlevering van de effecten verplicht werd gesteld, is veelal een schikking getroffen, zij het onder minder gunstige voorwaarden, dan bij de tijdige aanmeldingen. Indien geen termen voor een schikking aanwezig waren, zijn de effecten als "niet-aangemeld” geregistreerd, zodat zij in het manco vielen.
3. Duitse en Oostenrijkse aanmeldingen c.q. opposities
Deze vormen een geheel aparte groep. De naar geallieerde maatstaven vijandelijke onderdanen in Duitsland moesten hun buitenlands effectenbezit inleveren bij de bezettingsautoriteiten. De Nederlandse effecten, voorzover ingeleverd, zijn door de Britse, Franse en Amerikaanse bezettingsautoriteiten aan de Nederlandse regering uitgeleverd. Vele effecten konden echter niet worden ingeleverd, omdat zij zich in de Russische zone bevonden, veelal bij bankinstellingen gelegen in de oostzone van Berlijn. Daarnaast kon aanmelding of oppositie plaatsvinden via de Nederlandse consulaten, zowel door niet-vijandelijke als door vijandelijke personen. In verband met de na de oorlog in Duitsland heersende chaos konden de aanspraken bij de Nederlandse effectenregistratie pas medio 1950 worden ingediend.
Alle aanmeldingen, zowel uit Oostenrijk, waar inlevering bij de geallieerden niet was voorgeschreven, als uit Duitsland zijn met het oog op vijandelijk vermogen onderzocht. Op alle aanmeldingen uit deze landen is beslist. Manco-executie heeft hier op grote schaal plaatsgehad.
Een aparte rubriek vormden de “Hinterlegungs”-certificaten NV Algemene Kunstzijde Unie (AKU), een oorlogscreatie van de Deutsche Bank, die deze had geëmitteerd tegen in haar bezit zijnde (veelal uit Nederland afkomstige) aandelen met gelijke nummers.
4. Manco
Naast het manco van niet-aangemelde effecten nam ook de manco-executie bij buitenlandse aanmeldingen een belangrijke plaats in. Vooral ten aanzien van Duitse aanmeldingen is de manco-executieprocedure op grote schaal toegepast. De mancoprocedure kon ook toepassing vinden ten aanzien van in het binnen- of buitenland aangemelde effecten, waaraan delen ontbraken, de zogenaamde delenprocedure. Deze werd slechts toegepast na inlevering van de aangemelde delen.
Na de beslissing dat bepaalde effecten als niet-aangemeld waren geregistreerd (eerst het voorrangsmanco, later fondsgewijs), vond publicatie in de Nederlandse Staatscourant plaats door de minister van Financiën. Hierdoor verloren de effecten hun geldigheid en waren de uitgevende instellingen verplicht duplicaten aan de afdeling af te geven. Bij de delen- en executieprocedure was de behandeling analoog.
Naast de publicatie en de opvordering van duplicaten moest over de eigendom van de niet aangemelde effecten worden beslist. Voorzover het centraal bureau kortsluitingen wegens opposities ex artikelen 45 en 46 had gesignaleerd moest worden beoordeeld of het bezitsverlies onrechtmatig was geweest. Het niet geopponeerde manco ging in eigendom over op de Staat der Nederlanden.
5. Vrijstelling van registratie
Bij de fondsgewijze mancopublicatie is tevens onder ogen gezien in hoeverre een bepaald fonds voor registratie in aanmerking kwam. Er waren namelijk veel kleine NV’s, wier aandelen niet of nagenoeg niet waren aangemeld, terwijl evenmin opposities met betrekking tot die aandelen waren ingediend. Dit zelfde verschijnsel deed zich voor ten aanzien van aandelen op naam. Het zou te ver voeren hier dieper op in te gaan. Voldoende zij de vermelding, dat de mogelijkheid bestond met toepassing van artikel 41a een fonds buiten registratie te stellen. In de loop van de effectenregistratie zijn zo enige soorten en een aantal met name genoemde fondsen buiten registratie gesteld. De uitvoeringsbeschikkingen terzake zijn in de Nederlandse Staatscourant gepubliceerd.
F. Indonesische aanmeldingen en Indonesische effecten
Hoewel dit onderwerp in deze samenhang niet past, is het toch gewenst hieraan enige woorden te wijden, omdat zowel de aanmeldingen met betrekking tot in het voormalig Nederlands-Indië berustende effecten, als de aldaar uitgegeven effecten tijdens de effectenregistratie van karakter zijn veranderd en dientengevolge een uitzonderingspositie hebben ingenomen.
Bij de aanvang van de effectenregistratie in 1946 viel het voormalig Nederlands-Indië onder het begrip “binnenland”. De aldaar uitgegeven effecten waren binnenlandse effecten. De aanmelding van de in 1946 in het voormalig Nederlands-Indië aanwezige effecten, welke tijdens de oorlog grotendeels in de zogenaamde Bandoengkluis lagen, zijn op voor binnenlandse aanmeldingen bestemde formulieren aangemeld, zonder vermelding of de effecten zich inmiddels in Nederland bevonden dan wel overzee berustten. Voor de gecodeerde effecten werden zwarte stukkenverklaringen A uitgereikt.
Na de soevereiniteitsoverdracht in 1949 waren Indonesische effecten in feite buitenlandse effecten. Alles bleef echter wat de effectenregistratie betreft bij het oude, omdat een regeling met Indonesië was getroffen, waarbij onder meer was afgesproken, dat het manco van Indonesische effecten in Nederland zou worden vastgesteld en gepubliceerd. Na de opzegging van de Ronde Tafel Conferentie in 1956 bestond deze regeling niet meer. In Indonesië berustende Nederlandse effecten bevonden zich in het buitenland; Indonesische effecten waren buitenlandse effecten, waarvan geen manco werd vastgesteld. Er waren echter diverse leningen Nederlands-Indië, waarop Indonesië de betaling had gestaakt, met een garantie van de Nederlandse Staat, de zogenaamde garantieleningen. Doordat de Nederlandse Staat deze uit hoofde van zijn garantie moest honoreren, zijn deze leningen in tegenstelling tot de overige Indonesische effecten als Nederlandse effecten behandeld.
G. Beleid
In de ledenvergadering waren de ministers van Justitie en van Financiën vertegenwoordigd, doordat steeds van beide ministeries een ambtenaar lid was van de afdeling. Ook was steeds een lid van de Vereniging voor de Effectenhandel tot lid van de afdeling benoemd. De directieleden van het centraal bureau waren geen lid, doch woonden de vergaderingen bij.
De ledenvergadering kwam aanvankelijk een of meer malen per week, later meest maandelijks bijeen. In het begin zijn op de vergaderingen voornamelijk de algemene beleidslijnen uitgestippeld, die hun neerslag vonden in een groot aantal in de Prijscourant van de Vereniging voor de Effectenhandel gepubliceerde “mededelingen” van de afdeling, veelal algemene vergunningen en uitvoeringsbeschikkingen in verband met de beurshandel. Ook door het centraal bureau zijn een groot aantal mededelingen gepubliceerd in de Prijscourant. Deze waren van technische aard en dienden om de registratie en later de afgifte van stukkenverklaringen vlot te doen verlopen.
Zo spoedig mogelijk is echter in de vergadering ook een aanvang gemaakt met proefprocedures in de diverse categorieën zaken, waarin de geschillen waren onderverdeeld. Na een beslissing van de afdeling in pleno volgde veelal een uitspraak in appèl van de Afdeling Rechtspraak. Ook de plaatsvervangende leden (meest leden van de rechterlijke macht) hebben in belangrijke mate tot de vorming van jurisprudentie bijgedragen. Alle belangrijke beslissingen van de plaatsvervangende leden en de voornaamste uitspraken van de Afdeling Rechtspraak zijn ter kennis van de vergadering gebracht.
Nadat in bepaalde categorieën zaken op deze wijze een gevestigde jurisprudentie was ontstaan, zijn analoge zaken, veelal aan de hand van door de vergadering vastgestelde teksten, op het secretariaat beslist. Afwijkende zaken werden steeds ter beoordeling aan de vergadering voorgelegd. Dezelfde gedragslijn is naarmate de onder de diverse afdelingen ressorterende zaken door het centraal bureau waren gesignaleerd ook buiten de geschillensector gevolgd.
H. Opheffing
Hoewel het merendeel van de aanmeldingen, mede dankzij de hierna onder IV te bespreken regeling van het Waarborgfonds Rechtsherstel, toch wel omstreeks 1956 was verwerkt en het secretariaat allengs werd ingekrompen, heeft het tot 1971 geduurd voor de afdeling haar beslissende taak volledig kon beëindigen. Weliswaar vorderde de vaststelling van het manco nogal wat tijd, maar toch hebben voornamelijk bepaalde aanmeldingen uit Duitsland en Oostenrijk veroorzaakt, dat de afdeling niet tegelijk met de Raad voor het Rechtsherstel en de overige afdelingen van de raad, waaronder het Nederlands Beheersinstituut, kon worden opgeheven. Dit betrof de reeds eerder genoemde procedures met betrekking tot aandelen NV Algemene Kunstzijde Unie, waartegen de Deutsche Bank tijdens de oorlog “Hinterlegungs”-certificaten had uitgegeven. De beslissingen van de afdeling over de aanspraken van de certificaathouders op de onderliggende originele aandelen moesten na een verwijzing door de Afdeling Rechtspraak naar de burgerlijke rechter, wachten totdat in een aantal proefprocedures definitief was beslist.
Toen dan ook bij de Wet houdende regelen inzake de opheffing van de Raad voor het Rechtsherstel , die op 1 juni in werking trad, de raad met zijn afdelingen en organen werd opgeheven, is bij deze wet een uitzondering gemaakt voor de Afdeling Effectenregistratie. De opheffing van deze afdeling zou nader bij de wet worden geregeld. De taak en de bevoegdheden van de Afdeling Rechtspraak gingen ingevolge genoemde wet over op het gerechtshof te Amsterdam ten aanzien van zaken de Afdeling Effectenregistratie betreffende.
Bij de Wet houdende regelen inzake de opheffing van de Afdeling Effectenregistratie van de Raad voor het Rechtsherstel , die op 1 oktober 1971 in werking is getreden , is de afdeling opgeheven. Haar beslissende taak was toen ten einde. Bij deze wet zijn de taak en de bevoegdheden van de afdeling, met uitzondering van die tot het geven van beslissingen over de eigendom, overgegaan op de minister van Financiën, aan wie ook de zorg over de archiefbescheiden is opgedragen. De beslissende taak is overgegaan op de arrondissementsrechtbank te Amsterdam. De minister van Financiën heeft de Agent van het Ministerie van Financiën te Amsterdam, bij brief van 1 oktober 1971, nr. A71/13022, belast met de taken en bevoegdheden die op hem zijn overgegaan. Dit houdt feitelijk in dat de agent is belast met de afgifte van stukkenverklaringen, een taak van de afdeling, die niet zal kunnen worden beëindigd zolang het gevaar bestaat, dat bij de mancopublicaties ongeldig geworden effecten in het verkeer worden gebracht.
I. Buitenlandse kantoren, 1946 - 1967
Voor de aanmelding van Nederlandse effecten in het buitenland is over het algemeen gebruik gemaakt van de in de betreffende landen gevestigde diplomatieke posten, waar de effecten bij de aanmelding moesten worden getoond. In België en Engeland waren daartoe in 1946 kantoren van de afdeling opgericht, respectievelijk te Brussel en Londen. Deze kantoren hebben nadat de aanmeldingen waren verricht zorg gedragen voor de distributie van de stukkenverklaringen en op het verzoek van het secretariaat bemiddeling verleend of onderzoekingen verricht. In Frankrijk heeft de “Association Nationale des Porteurs Français et de Valeurs Mobilières” haar bemiddeling verleend bij de aanmelding. Eerst toen bij de uitreiking van stukkenverklaringen praktische moeilijkheden rezen, is ook in Parijs een kantoor geopend, dat zijn werkzaamheden is begonnen in oktober 1949. Het Kantoor Londen is in 1952 opgeheven, het Kantoor Brussel met ingang van 1 mei 1954. Het Kantoor Parijs, dat ook veel werkzaamheden voor de hierna te bespreken Commissie Rechtsherstel Buitenlandse Effecten en Commissie Duplicaat Effecten heeft verricht, is met ingang van 1 juni 1967 opgeheven
IV. WAARBORGFONDS RECHTSHERSTEL, OPGERICHT IN 1948
Na de bevrijding kon de in september 1944 gesloten effectenbeurs niet direct worden heropend. Wel was er enige handel met vergunning, deze had echter geen omvang van betekenis. Op 30 april 1946 gaf de afdeling een algemene vergunning tot verhandeling van effecten welke aan bepaalde voorwaarden voldeden, waardoor het mogelijk werd de effectenhandel ter beurze in alle genoteerde fondsen te hervatten .
Eén der voorwaarden van deze vergunning was, dat bij de verkoop van een effect door de verkoper een zekere heffing aan de Vereniging voor de Effectenhandel moest worden betaald. Deze heffing moest de vereniging storten ten behoeve van de afdeling op de rekening (van het nog op te richten) “Waarborgfonds Rechtsherstel” bij de Nederlandsche Bank. De accountantscontrole berustte bij de vereniging.
Bij de wet houdende voorzieningen inzake het Waarborgfonds Rechtsherstel en inzake de effectenregistratie is het Waarborgfonds officieel ingesteld. Het fonds bezat rechtspersoonlijkheid en werd vertegenwoordigd door de secretaris van de Afdeling Effectenregistratie. Aanvankelijk bleef alles bij het oude. Sedert 1950 zijn de accountantsrapporten aan de secretaris van de afdeling uitgebracht in zijn kwaliteit van vertegenwoordiger van het fonds. Bovendien is men in 1952 overgegaan op een andere wijze van incasseren van de heffing, namelijk door middel van een zegel.
De bedoeling van het fonds was om een schadeloosstelling te kunnen geven aan diegenen, die ten gevolge van rechtsherstel, meer in het bijzonder door verkopen van effecten verricht met vergunning van de afdeling, hun verhaalsmogelijkheid verloren zouden zien gaan. Dit is vastgelegd in genoemde wet, die bovendien betalingen ten laste van het fonds ook in andere gevallen mogelijk maakte, namelijk op voorstel van de afdeling op last van de minister van Financiën. Hierdoor konden allerlei fouten van het registratie-apparaat, voorzover niet met name in de wet geregeld, ten laste van het Waarborgfonds worden gebracht. Tot 12 juni 1953 heeft het fonds op deze wijze tamelijk rustig gefunctioneerd.
In mei 1952 deed de Afdeling Rechtspraak in appèl uitspraak in een procedure, waarbij de verkrijging ter beurze met levering door Liro in het geding was. De Afdeling Rechtspraak stelde de gedepossedeerde in het gelijk. Dit leidde tot aansprakelijkheid van de beurs voor de effecten, die tijdens de oorlog ter beurze waren gekocht en bij levering van Liro afkomstig bleken. Deze uitspraak was reden voor de Vereniging voor de Effectenhandel om de notering ter beurze te schorsen. Dit heeft uiteindelijk een regeling tot gevolg gehad, het zogenaamde “Plan Waarborgfonds 1953”, waarvan de opzet was: aan de gedepossedeerden van door tegenwoordige bezitters in regelmatig beursverkeer verkregen effecten een aanbod te doen van 90% van de waarde van die effecten tegen overdracht door de gedepossedeerden van hun aanspraken ter zake van die effecten aan het fonds. De voor dit plan vereiste middelen kwamen ten dele uit het bestaande fonds, ten dele van de zijde van de beurs en verder van de staat. Deze regeling is ingegaan op 12 juni 1953. De secretaris van de afdeling werd met ingang van deze datum benoemd tot directeur van het Waarborgfonds , die verantwoording schuldig was aan een commissie van toezicht.
Doordat de door gedepossedeerden overgedragen aanspraken ten dele bestonden uit vorderingen terzake van hun effecten op de boedel van de Liquidatie van Verwaltung, Sarphatistraat (LVVS), kreeg het Waarborgfonds op deze wijze een aanzienlijke vordering op deze boedel. Aangezien LVVS niet tot een slotuitkering kon komen, heeft het Waarborgfonds in 1956 de nauw met elkaar verweven boedels van LVVS en VVRA (Vermögensverwaltung und Rentenanstalt) overgenomen tegen de verplichting deze boedels in staat te stellen een definitieve uitkering te doen aan crediteuren. Dit aanbod aan crediteuren is door het Nederlands Beheersinstituut gedaan bij een publicatie in de Nederlandse Staatscourant.
Bij gebreke van appèl is de regeling tussen de boedels en het Waarborgfonds definitief geworden.
Hoewel de werkzaamheden van het Waarborgfonds in feite reeds lang zijn beëindigd, is het fonds nog niet opgeheven. Een wetsontwerp daartoe is in voorbereiding.
V. OVERIGE “RECHTSHERSTEL”-INSTELLINGEN
Het is wenselijk een kort overzicht te geven van die instellingen, die hetzij nauw bij het effectenrechtsherstel betrokken zijn geweest, hetzij hieruit zijn voortgevloeid.
A. Liquidatie van Verwaltung Sarphatistraat (LVVS)
Op last van de Duitsers moesten de joodse landgenoten hun roerende vermogenswaarden, waaronder effecten, inleveren bij de door de bezetter gecreëerde bankinstelling Lippmann Rosenthal en Co., in de wandeling Liro genaamd. De effecten werden door Liro geliquideerd buiten de eigenaren om. De boedel van Liro is na de oorlog onder beheer gesteld en is onder de naam Liquidatie van Verwaltung, Sarphatistraat onder verantwoordelijkheid van het Nederlands Beheersinstituut geliquideerd. De administratie van LVVS was van groot belang voor de effectenregistratie omdat de inlevering, de onrechtmatige verkoop en de verkoopopbrengst van vele geopponeerde effecten aan de hand van de boeken van Liro konden worden vastgesteld. De gedepossedeerden hadden op de boedel van LVVS een vordering terzake van de verkoopopbrengst van de onrechtmatig verkochte effecten, die bij rechtsherstel toekwam aan de uitgewonnen tegenwoordige bezitter of aan de staat, dan wel bij de aanbiedingen van het Waarborgfonds in het kader van het “Plan 1953” aan het Waarborgfonds Rechtsherstel. Zoals hiervoor bij het Waarborgfonds al is vermeld is deze boedel in 1956 door dit fonds gekocht.
B. Vermögensverwaltung und Rentenanstalt (VVRA)
Deze instelling van de Duitsers ontving de opbrengsten van de joodse zaken die waren geliquideerd. Met de ontvangen gelden voerde de VVRA weer effectentransacties uit met bij Liro ingeleverde effecten. Na de oorlog waren nog vele effecten in de boedel van VVRA aanwezig. De boedel van VVRA, die nauw met die van LVVS was verweven, is na de oorlog tegelijk met die van LVVS onder verantwoordelijkheid van het Nederlands Beheersinstituut geliquideerd. De boedel is samen met die van LVVS door het Waarborgfonds gekocht.
C. Commissie Rechtsherstel Buitenlandse Effecten
Voor het verlenen van rechtsherstel ten aanzien van buitenlandse effecten, die na de oorlog niet in Nederland waren aangetroffen, kon slechts door onderhandeling met het buitenland worden getracht duplicaten te verkrijgen. Nadat de Afdeling Effectenregistratie zich in het begin ook met deze buitenlandse effecten had geoccupeerd, is de onderhavige commissie in 1949 door de minister van Financiën ingesteld. Zij was gehuisvest bij de afdeling en de secretarissen van de afdeling waren ook secretaris van deze commissie tot oktober 1961. Sedertdien is de agent van het Ministerie van Financiën secretaris. Deze commissie kreeg de beschikking over de opposities, die ten aanzien van niet in Nederland aangetroffen buitenlandse effecten bij het centraal bureau waren binnengekomen. De thans nog bestaande commissie heeft mede een belangrijke taak gehad in de hierna onder F. vermelde “Wertpapier-claims”.
D. Commissie Duplicaat Effecten
Het feit dat niet-aangemelde Nederlandse effecten door mancopublicatie hun geldigheid hadden verloren, heeft aanleiding gegeven tot afstandsverzoeken bij de minister van Financiën. Toen namelijk op 1 januari 1952 de termijn voor de aanmelding bij de effectenregistratie definitief was gesloten, konden degenen, die niet-aangemelde effecten in hun bezit hadden, niet meer bij de afdeling terecht, doch slechts bij de minister, die een aan de staat opgekomen duplicaat of de opbrengst daarvan kon afstaan. Dit heeft geleid tot een stroom van afstandsverzoeken, voornamelijk uit het buitenland en met name uit Frankrijk, waar fiscaal pardon was gegeven na de sluitingstermijn voor de Nederlandse effectenregistratie. In verband met deze verzoeken is door de minister van Financiën in 1954 de Commissie Duplicaat Effecten in het leven geroepen om de minister aan de hand van de bij de afdeling bekende gegevens te adviseren. De secretaris van de afdeling, sedert oktober 1961 de agent van het Ministerie van Financiën, is lid van deze commissie, die nog niet is opgeheven.
E. NV Beleggings- en Garantiemaatschappij voor buitenlandse effecten (Belga)
In verband met bepaalde risico-elementen, verbonden aan de afgifte van duplicaten door het buitenland, was het op een gegeven ogenblik wenselijk over te gaan tot het inschakelen van een aparte rechtspersoon ter verstrekking van eventuele garanties. Daartoe is in 1956 deze NV opgericht.
F. Centraal Afwikkelingsbureau Duitse Schade-uitkeringen (Cadsu)
In de jaren 1956/1957 is in Duitsland een wet tot stand gekomen, die behelsde schadevergoeding te verstrekken aan slachtoffers van het nazi-regime voor verloren gegane effecten en roerende goederen. Claims hiertoe konden binnen een bepaalde tijd worden ingediend. Voor Nederland waren dat in de eerste plaats claims voor meubilair, sieraden enz. en voor buitenlandse effecten. Hiertoe is door de minister van Financiën in 1959 het Cadsu opgericht, dat de benodigde gegevens weer putte uit de administraties van de Schade-enquête Commissie (meubelclaims), de LVVS (Lippmann-claims) en de Commissie Rechtsherstel Buitenlandse Effecten (Wertpapier-claims). Tenslotte heeft het Cadsu nog uitkeringen aan oorlogsslachtoffers verricht (smartegeld). De leiding berustte aanvankelijk bij de secretaris van de Afdeling Effectenregistratie, later bij de waarnemend secretaris van de Raad voor het Rechtsherstel en na de opheffing van de raad in 1967 bij de agent van het Ministerie van Financiën
Geschiedenis van het archiefbeheer
Het in Amsterdam gevestigde secretariaat van de Afdeling Effectenregistratie, dat aanvankelijk bij de Vereniging voor de Effectenhandel was ondergebracht, is al spoedig verhuisd naar Keizersgracht 143 en in 1949 naar Keizersgracht 105. De Afdeling Buitenland was geruime tijd op de Passeerdersgracht gehuisvest en de Afdelingen Manco en Duitsland met het Centraal Bureau voor Effectenregistratie op het Singel. Later zijn alle afdelingen met het centraal bureau geconcentreerd in het pand Keizersgracht 105, totdat medio 1967 de resterende employés van de afdeling huisvesting vonden bij het Agentschap van het Ministerie van Financiën op Herengracht 410.
Het Waarborgfonds is ten tijde van de uitvoering van de regeling “Plan Waarborgfonds 1953” gehuisvest geweest in het pand Herengracht 344 en is naderhand ook ondergebracht op Keizersgracht 105. Toen de directeur van het Waarborgfonds in 1961 zijn functie van secretaris van de afdeling verwisselde voor die van agent van het Ministerie van Financiën was het Waarborgfonds gevestigd op Herengracht 410.
In het pand Keizersgracht 105 waren bovendien gevestigd: de Commissie Rechtsherstel Buitenlandse Effecten, de Commissie Duplicaat Effecten en later het Centraal Afwikkelingsbureau Duitse Schade-uitkeringen. Toen dit pand in 1967 moest worden ontruimd zijn de administraties van voormelde instellingen, voorzover daar nog mee moest worden gewerkt, overgebracht naar de panden Herengracht 380 en 410 van genoemd Agentschap, daar de agent met de nog resterende werkzaamheden van deze instanties was belast, met uitzondering van die van de Afdeling Effectenregistratie. Voor het overige zijn de archieven van deze instellingen, waaronder die van de afdeling, alsmede enige kaartsystemen en bescheiden van LVVS, overgebracht naar een pakhuis op de Oudezijds Voorburgwal te Amsterdam, waar ook de archieven waren opgeslagen van de kantoren Brussel, Londen en Parijs. Alleen de archieven van het Centraal Afwikkelingsbureau Duitse Schade-uitkeringen zijn niet in dit pakhuis ondergebracht.
In het pand Keizersgracht 105 heeft zich twee maal een overstroming voorgedaan, waardoor voornamelijk de archieven van de afdeling en van het Waarborgfonds aanzienlijke schade hebben opgelopen. Daarna is in het pakhuis op de Oudezijds Voorburgwal door lekkage nogmaals archief verloren gegaan.
De archiefbescheiden van de verschillende instanties waren in vorenbedoeld pakhuis noch gescheiden, noch stofvrij opgeborgen, zodat de circa 2 ½ km aldaar opgeslagen archieven mede tengevolge van alle opgelopen waterschade ten dele in deplorabele staat verkeerden.
De in de panden van het Agentschap ondergebrachte archiefbescheiden van de Afdeling Effectenregistratie en van het centraal bureau bestonden voornamelijk uit kaartsystemen en Hollerithlijsten met gegevens omtrent de geregistreerde effecten, benodigd voor de afgifte van stukkenverklaringen, en uit ingangen op de dossiers van de verschillende onderafdelingen.
De verwerving van het archief
Het archief is krachtens bepalingen van de Archiefwet overgebracht.

Inhoud en structuur van het archief

Selectie en vernietiging

  1. Kaartsysteem LVVS-kortsluitingen;
  2. Kaartsysteem op gedepossedeerden (Afdeling Geschillen);
  3. Kaartsysteem clearing stukkenverklaringen;
  4. Eigendomserkenningen C, afgegeven door het Centraal Bureau voor Effectenregistratie, nrs. 1/517041, van. 26 februari 1948 - 25 september 1956;
  5. Toetsingen aan de zwarte lijst en verleende of geweigerde vergunningen;
  6. Correspondentie van het Centraal Bureau voor Effectenregistratie, gerangschikt naar onderwerp, uitgezonderd de directiecorrespondentie;
  7. Aanvraagformulieren en reçu's inzake afgifte stukkenverklaringen voor incourante effecten;
  8. Registers inzake afgifte van stukkenverklaringen;
  9. Correspondentie inzake afgifte stukkenverklaringen;
  10. Aanmeldingsformulieren 10 inzake aanmelding van buitenlandse effecten in het buitenland zonder nummeropgave;
  11. Kasstukken Nederlandse Bank, rekening C 20824 (middelen), 1946 - 1954;
  12. Ontvangstbewijzen van aangetekende stukken;
  13. Brieven van de afdeling aan het Fiscaal Bureau voor Effectenregistratie, 1945 - 1948;
  14. Brieven inzake royering van certificaten, 1945 - 1948;
  15. Diverse bescheiden zoals: extra exemplaren NUE-signaleringen en verwervings-verklaringen (verzameling Waarborgfonds), kopieën van mancolijsten, journalen manco voor gedepossedeerden, statistiekregisters, werkexemplaren Hollerithlijsten inzake aanmeldingen, in de jaarverslagen verwerkte statistische gegevens, extra kopieën van brieven en beslissingen, in- en uitleveringsadviezen, extra exemplaren van vergaderstukken van de afdeling, lijsten, boeken met register-geschillen- kopieën.
  1. Ingebonden geaccepteerde overeenkomsten (1954 - 1960) betreffende uitkering van schadevergoeding door het Waarborgfonds aan vroegere bezitters van effecten (of hun rechtverkrijgenden) die aangifte hebben gedaan ingevolge artikel 45 of 46 van het Besluit Herstel Rechtsverkeer (KB E 100). De vroegere bezitters droegen hierbij aan het Waarborgfonds over alle rechten en aanspraken die zij terzake van de betreffende effecten konden doen gelden tegen de tegenwoordige bezitter van deze effecten.
  2. Op nummervolgorde ingebonden afschriften Eigendomserkenning (1953 - 1954) die verleend zijn door de Afdeling Effectenregistratie van de Raad voor het Rechtsherstel aan derden voor de door hen bij de Afdeling Effectenregistratie aangemelde effecten.
  3. Op nummervolgorde geordende akten van cessies (1954) inzake de overdracht aan het Waarborgfonds Rechtsherstel van rechten en vorderingen terzake van genoemde effecten door vroegere bezitters van deze effecten die geleverd zijn door Rebholz Bankierskantoor in Amsterdam en tegenwoordige bezitters niet worden erkend in het eigendom van deze effecten.
  4. Bovendien zijn bescheiden vernietigd aan de hand van de lijst van de te vernietigen archiefbescheiden uit de archieven van het Ministerie van Financiën en de daaronder ressorterende colleges, commissies en ambtenaren, hoofdstukken Algemeen, Organisatie (07) en Personeel (08).
Verantwoording van de bewerking
Voor de bescheiden, die voor blijvende bewaring in aanmerking komen, moest nagenoeg uitsluitend worden geput uit de in het pakhuis opgeslagen archieven, Getracht is uit deze archieven die bescheiden te selecteren, die een zo volledig mogelijk beeld geven van het systeem van de Nederlandse effectenregistratie en het daarbij gevoerde beleid.
In eerste instantie is de indeling van de inventaris gebaseerd op de soorten zaken, die de afdeling bij haar beslissende taak ter beoordeling kreeg, overeenstemmend met de in de administratie gemaakte onderscheidingen. Deze indeling correspondeerde op een enkele uitzondering na met de ter behandeling van die zaken gevormde onderafdelingen. Bij die ordening is derhalve het organisatiebeginsel toegepast. Door de latere integratie van de beschrijvingen uit de inventarissen van J. Hazemeijer en J. Visser (zie voorwoord) zijn er twee rubrieken bijgevoegd: rubriek 2.2.2 (opgaven van uitgevende instellingen) en 2.2.8 (Beslissingen op aanmeldingen en aanvragen tot herstel van recht van effecten).
Voor deze rubrieken geldt dat ze afzonderlijk zijn opgenomen en niet naar onderafdeling zijn onderverdeeld.
Wat de archieven van de Afdeling Effectenregistratie betreft, zijn het in de eerste plaats de vergaderstukken, die een volledig inzicht geven in het gevoerde beleid, de gevormde jurisprudentie en de problemen, welke zich bij de effectenregistratie hebben voorgedaan. Aangezien de klappers op de notulen en ten dele ook op de bijlagen zeer onvolledig zijn, zijn naast de complete vergaderstukken aparte series van de agenda’s (inventarisnummers 133-136) en van de notulen (inventarisnummers 117 - 132) in de inventaris opgenomen. Aan de hand hiervan kunnen de behandelde onderwerpen en de genomen besluiten gemakkelijker worden gevonden dan bij de raadpleging van de volledige vergaderstukken. Van 1948 af zijn op de agenda’s en sedert 1952 ook bij de notulen steeds bij ieder onderwerp de nummers van de betreffende bijlagen vermeld, op de agenda’s ook die van de voorstukken. Deze bijlagen kunnen aan de hand van de inventaris, waarin de nummers van de vergaderstukken zijn aangegeven, op eenvoudige wijze worden getraceerd.
De algemene correspondentie van secretarissen en adjunct-secretarissen geeft een aanvulling op de vergaderstukken. Hierin zijn zowel niet aan de vergadering voorgelegde onderwerpen behandeld, als opdrachten van de vergadering uitgevoerd. Tussen de onder referentie “Secretariaat A” gevoerde correspondentie van de secretaris is correspondentie aangetroffen zowel van de Commissie Rechtsherstel Buitenlandse Effecten als van het Waarborgfonds Rechtsherstel, welke - voorzover dit kon worden geconstateerd - is verwijderd. De correspondentie van het Waarborgfonds is gevoegd bij de correspondentie van de directeur van dit fonds (inventarisnummers 1396 - 1402). De accountantsrapporten, die slechts ten dele in de vergaderstukken waren opgenomen, zijn tot een aparte groep bijeengebracht. Zij geven een goed beeld van de door het secretariaat verrichte werkzaamheden.
De onder de inventarisnummers 184 en 185 onder ‘secretariaat algemeen’ gerangschikte correspondentie betreffende de effectenregistratie in het voormalig Nederlands-Indië is zeer onvolledig. Zij werd verspreid aangetroffen. Aan te nemen is dat de overige stukken door waterschade verloren zijn gegaan. De hier genoemde stukken hadden bij de aanvang van de effectenregistratie betrekking op de aanmeldingen in het binnenland en hadden als zodanig onder de binnenlandse aanmeldingen behoren te worden gerangschikt. Omdat echter, zoals hiervoor onder III F uiteengezet, zowel de aanmeldingen ten aanzien van in Indonesië berustende Nederlandse effecten als de Indonesische effecten zelf in de loop van de effectenregistratie een uitzonderingspositie zijn gaan innemen, waardoor alle afdelingen met de problematiek te dien aanzien werden geconfronteerd, leek het gewenst alle stukken Indonesië betreffend bij elkaar te plaatsen onder 'secretariaat algemeen'.
De overige onder ‘secretariaat algemeen’ gerangschikte stukken betreffen uitsluitend onderwerpen van algemene aard, die zowel van belang konden zijn bij binnenlandse als buitenlandse aanmeldingen of het manco.
Verder is er naar gestreefd een inzicht te geven in de aard van de werkzaamheden van de verschillende onderafdelingen en het daarbij gevolgde beleid, door uit de algemene correspondentie van de verschillende afdelingen die correspondentie te selecteren, welke als representatief voor deze afdelingen kon worden beschouwd. Het had geen enkele zin deze correspondentie volledig op te nemen, omdat voor gelijksoortige gevallen steeds nagenoeg gelijkluidende brieven waren geschreven.
Bij de Afdeling Buitenland, waar zelfstandiger werd gecorrespondeerd, is waar zulks zin had de volledige verzameling opgenomen. In geval van selectie is wel rekening gehouden met de aanvang en het einde van de aangetroffen correspondentie, zodat wel kan worden nagegaan hoe lang een bepaalde afdeling heeft gefunctioneerd.
Iedere afdeling had haar eigen administratie en dossiervorming met eigen systeem van nummering. Van deze dossiers, die het hoofdbestanddeel van de archieven uitmaakten, zijn steeds per afdeling één of meer dossiers geïnventariseerd om een beeld te geven van de wijze, waarop de diverse zaken zijn afgehandeld. Deze dossiers zijn uitsluitend als voorbeeld bedoeld. Mede in verband hiermede is in de inventaris vermelding van de namen van partijen als niet relevant achterwege gebleven. Het betreft hier namelijk geen principiële zaken, die tot de vorming van de jurisprudentie aanleiding hebben gegeven. Deze laatste zijn steeds in de bijlagen van de vergaderstukken opgenomen en kunnen daar worden achterhaald. De dossiers van de Afdeling Geschillen met betrekking tot door uitgewonnen tegenwoordige bezitters ingesteld regres en door niet in hun recht herstelde gedepossedeerden ingestelde schade-acties op grond van artikel 59 Besluit Herstel Rechtsverkeer, zijn niet in de inventaris opgenomen, omdat deze zaken alle ter beoordeling aan de vergadering zijn voorgelegd en dus in de vergaderstukken zijn te traceren. Dossiers van de Afdeling Buitenland, schikkingen betreffende, zijn slechts van enkele landen opgenomen, omdat de wijze van afhandeling steeds analoog was en de gestelde voorwaarden uit inventarisnummer 551 en de regelingen, welke met diverse landen zijn getroffen, kunnen worden geconstateerd.
Van de onderafdelingen genoemd in noot 10 zijn geen stukken in de inventaris opgenomen. De door de afdeling verleende vergunningen leken voor een inzicht in het systeem van de effectenregistratie van zeer ondergeschikt belang. Voorzover er belangrijke vergunningen voor emissies zijn afgegeven, worden deze onder de vergaderstukken aangetroffen. De stukken van de overige afdelingen waren als van zuiver administratieve aard niet van belang; alleen van de Afdeling Boekhouding zijn enkele stukken in de inventaris opgenomen.
Speciaal wat de Afdeling Buitenland aangaat moge de aandacht worden gevestigd op de onder referentie “dossier 18” geïnventariseerde stukken (inventarisnummers 537, 553 - 554, 555, 564 - 565, 566, 576, 581, 586, 596, 614, 632, 636, 667, 672, 698), die naar gelang van hun samenstelling, bij de diverse landen onder de correspondentie dan wel onder de overige stukken zijn gerangschikt. Deze stukken geven een beeld van de registratie in de diverse landen en de aldaar getroffen maatregelen. Voorzover deze maatregelen betrekking hebben op buitenlandse effecten zijn de werkzaamheden later door de Commissie Rechtsherstel Buitenlandse Effecten voortgezet.
Tenslotte is geput uit door de secretarissen, adjunct-secretarissen en sommige afdelingschefs aangelegde verzamelingen en ongenummerde dossiers met stukken van algemene aard, waarin vele bescheiden slechts in afschrift zijn aangetroffen. De stukken uit deze verzamelingen en dossiers zijn zo goed mogelijk naar onderwerp gerangschikt en samengevoegd.
In het algemeen kan nog worden opgemerkt, dat vele series en stukken verspreid en zeer onvolledig zijn aangetroffen, zodat er behalve bij de vergaderstukken praktisch overal lacunes zijn. Bovendien bevinden zich tussen de correspondentie en overige stukken nagenoeg overal afschriften. Dit verschijnsel doet zich vooral voor bij stukken van algemene aard, die voor meer afdelingen van belang waren. Aan te nemen is, dat de originele zijn gaan zwerven of ergens in een dossier zijn afgelegd.
Bovendien geldt met betrekking tot alle correspondentie, dat de in de inventaris vermelde datering betrekking heeft op de beantwoording van de ingekomen brieven, zodat zich tussen de correspondentie ingekomen brieven van oudere datum kunnen bevinden.
De archieven van het Kantoor Londen waren in een zodanige materiële toestand, dat hieruit geen stukken konden worden geselecteerd. Uit die van de kantoren Brussel en Parijs zijn slechts die stukken in de inventaris opgenomen, welke in verband met het in het buitenland gevoerde beleid van belang leken en bij de stukken van de afdeling niet werden aangetroffen. Voor het overige waren deze archieven niet van belang, omdat deze kantoren zich nagenoeg uitsluitend bezig hielden met de aanmelding, de distributie van stukkenverklaringen en het verstrekken van inlichtingen aan het secretariaat. De van deze kantoren ontvangen brieven, voorzover van belang, bevinden zich tussen de stukken van het secretariaat.
De archieven van het Centraal Bureau voor Effectenregistratie waren op de correspondentie van de directie na niet van belang, daar zij toegespitst waren op de registratie van bepaalde effecten. Uit de onder de referentie “Secretariaat A” door de directie aan de afdeling verzonden brieven is om dezelfde reden als hiervoor bij de algemene correspondentie van de onderafdelingen van de afdeling vermeld, slechts een keuze gemaakt.
Bij de archieven van het Waarborgfonds Rechtsherstel zijn in de eerste plaats de vergaderstukken van belang. Zij geven een volledig inzicht in het gevoerde beleid en de problematiek. Aangezien, evenals bij de Afdeling Effectenregistratie, de klapper op de notulen zeer onvolledig is, zijn weer aparte series notulen en agenda’s in de inventaris opgenomen, opdat - op dezelfde wijze als bij de afdeling aangegeven - de gewenste bijlagen kunnen worden opgespoord. De accountantsrapporten, die na 12 juni 1953 steeds als bijlagen in de vergaderstukken waren opgenomen, zijn uit een oogpunt van overzichtelijkheid met die van vóór genoemde datum in een aparte groep verenigd. Verder bestonden de archieven van het fonds voornamelijk uit dossiers ten name van personen, die in het kader van de regeling “Plan 1953” in aanmerking waren gekomen voor een aanbieding door dit fonds. Aangezien inzicht in de wijze van afdoening van zaken voldoende blijkt uit de vergaderstukken is hier verder volstaan met inventarisatie van de correspondentie van de directie en van de juridische afdeling, voorzover deze laatste is aangetroffen. Daarnaast is ook hier geput uit enige ongenummerde dossiers met stukken van algemene aard. Tenslotte waren er nog administratieve bescheiden met betrekking tot de zegelverkoop voor de heffing Waarborgfonds, die niet van belang waren. Hoewel de boedels van LVVS en VVRA door het Waarborgfonds zijn overgenomen en de archiefbescheiden van deze instellingen dientengevolge eigenlijk aan het Waarborgfonds toebehoren, was er geen aanleiding deze archieven op te nemen, omdat deze instellingen een geheel zelfstandig bestaan hebben geleid.
Een gedeelte van de archieven van de Afdeling Effectenregistratie, van het Centraal Bureau voor Effectenregistratie en van het Waarborgfonds Rechtsherstel is vernietigd. Een overzicht van de stukken, welke voor vernietiging in aanmerking kwamen, is als bijlage 2 bijgevoegd. Goedkeuring voor de vernietiging is verleend door de algemeen rijksarchivaris bij brief van 13 september 1972, nr. F 326 en bij brief van 30 juli 1990 (CD/RAI/90/174/NB).
Van de 2½ km in voormeld pakhuis opgeslagen archief maakte dat van de afdeling het belangrijkste bestanddeel uit. Het grootste gedeelte daarvan bestond uit dossiers. De omvang van de in 1972 - 1973 geïnventariseerde archivalia bedraagt 15 strekkende meter.
De toegankelijkheid van de onderhavige archieven is nog beperkt.
De ordening en beschrijving van deze archieven is in 1972/1973 verricht in het kader van de opleiding tot hoger archiefambtenaar door M.M. Warning, die jarenlang werkzaam is geweest bij de Afdeling Effectenregistratie, de laatste tien jaren als waarnemend secretaris. In verband hiermede berust de inhoud van de inleiding voornamelijk op eigen wetenschap.
Tot zover de integrale tekst van de inleiding van de inventaris van M.M. Warning
Na het gereedkomen van deze inventaris zijn er nog archiefbescheiden aangetroffen en geïnventariseerd door respectievelijk J. Hazemeijer (1990) en J. Visser (2000). De uiteindelijke inventaris is het product van de integratie van de inventarissen van M.M. Warning, J. Hazemeijer en J. Visser waarin tevens nog een aanvulling is verwerkt. Bij voorkomende inconsequenties als gevolg van deze integratie zijn verwijzingen aangebracht.
Als uitvloeisel van het meerjarenconvenant afgesloten op 6 december 1999 tussen de Rijksarchiefdienst, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Centrale Archief Selectiedienst (CAS) is een projectconvenant afgesloten op 5 maart 2002 tussen het Nationaal Archief en de CAS voor de bewerking van oorlogsgerelateerde archieven (WO II archieven). Eén van deze bewerkingen betrof het integreren van drie archiefbestanden van de Afdeling Effectenregistratie van de Raad voor het Rechtsherstel, afkomstig van:
a) het Nationaal Archief:
"inventaris van de archieven van de Afdeling Effectenregistratie van de Raad voor het Rechtsherstel, 1945 - 1971" door M.M. Warning, 1973 (15 meter),
b) het Ministerie van Financiën:
"1e supplement op de inventaris van de archieven van de Afdeling Effectenregistratie van de Raad voor het Rechtsherstel (1945 - 1971) van M.M. Warning (1973), 1945 - 1976" door J. Hazemeijer, 1990 (3,1 meter),
c) het Agentschap van het Ministerie van Financiën;
"2e supplement op de inventaris van de archieven van de Afdeling Effectenregistratie van de Raad voor het Rechtsherstel 1945 - 1971" door J. Visser, 2000, (32 meter),
Tevens moesten nog twee aanvullende bestanden afkomstig van het Agentschap van het Ministerie van Financiën worden beschreven en ingevoegd. Een bestand “Diversen” en een bestand dat al grotendeels in concept was beschreven door J. Visser.
De totale bruto omvang kwam hiermee op ca. 55 meter, wat na bewerking en ompakken heeft geresulteerd in een omvang van ca. 46 meter.
Bij de integratie is uitgegaan van de van het Nationaal Archief afkomstige inventaris van mevrouw Warning. De inleiding uit deze inventaris is integraal overgenomen en is waar nodig aangevuld met relevante gedeelten uit de inventarissen van J. Hazemeijer en J. Visser.
De rubrieken 2.2.2 en 2.2.8 zijn uit praktisch oogpunt niet naar onderafdeling onderverdeeld, maar zijn opgenomen zoals ze oorspronkelijk stonden vermeld in het 2e supplement van J. Visser op de inventaris van M.M. Warning.
Er is een concordantie van oorspronkelijk inventarisnummer naar nieuw inventarisnummer aangemaakt. Hierbij is gebruik gemaakt van een letter/cijfer-combinatie.
W: verwijst naar het inventarisnummer uit de oorspronkelijke inventaris van M.M. Warning,
H: verwijst naar het inventarisnummer uit het 1e supplement op deze inventaris van J. Hazemeijer,
V: verwijst naar het inventarisnummer uit het 2e supplement op deze inventaris van J. Visser
A: geeft aan dat dit inventarisnummer afkomstig is van de aanvulling afkomstig van het Agentschap,
D: geeft aan dat dit inventarisnummer afkomstig is van het bestand "Diversen" van het Agentschap
Inventarisnummer 452 is nog gevonden in het archief van het Nederlands Historisch Instituut te Rome en heeft als zodanig geen verwijzing naar een van bovengenoemde codes.
Beperkingen aan overdracht
De aanwezigheid bij het Agentschap van het Ministerie van Financiën (in het jaar 2000) van een deel van het archief van de Afdeling Effectenregistratie was nog steeds noodzakelijk vanwege de taakuitvoering in het kader van het rechtsherstel van effecten. Deze archiefdelen kwamen, ondanks het feit dat de overbrengingstermijn was verstreken, nog niet voor overdracht naar het Nationaal Archief in aanmerking. Het betrof de onderstaande archiefbestanddelen:
- Hollerithlijsten
- kaartenbestand fondsen
- kaartenbestand tenaamstellingen
Ten aanzien van de bovengenoemde archiefbestanddelen is met het Nationaal Archief overeengekomen dat ze voorlopig bij het Agentschap van het Ministerie van Financiën zullen blijven berusten.
Met betrekking tot de kaartenbestanden dient opgemerkt te worden dat niet met zekerheid is vast te stellen door welke organisatie (Agentschap dan wel Afdeling Effectenregistratie) deze zijn opgemaakt. Naar alle waarschijnlijkheid behoren deze kaartsystemen toe aan het Agentschap.
VERANTWOORDING VAN DE BEWERKING 2008
Het Ministerie van Financiën heeft in het kader van de bewerking van de oorlogsgerelateerde archieven in 2008 besloten om bovenstaande archiefbestanddelen alsnog naar het Nationaal Archief over te brengen. De ontbrekende archiefbescheiden zijn alsnog bewerkt en de beschrijvingen van de afzonderlijke bestanddelen zijn toegevoegd aan toegang nr. 2.09.62. De fysieke stukken zijn aansluitend aan het laatst gebruikte inventarisnummer (1516) toegevoegd.
Het te bewerken archief bestond voor een groot gedeelte uit kaartsystemen en numerieke lijsten. Door medewerkers van het Ministerie van Financiën en/of het Agentschap zijn de kaartsystemen omgepakt Op aanwijzing van de heer Magendans van het Nationaal Archief zijn de ponskaarten verpakt in VEHA kaartendozen met de maten DxBxH 38x22x11. Ook werden een aantal bestanden welke vervuild waren gereinigd. Voor binnenkomst van de archieven bij de CAS zijn de archiefbescheiden door Helicon Conservation Support BV materieel getoetst. De toets vond plaats op 14 mei 2008.
De cesuren van de over te dragen archiefbescheiden zijn bepaald door enerzijds de data van instelling cq. oprichting van de archiefvormende organen en anderzijds door de data van opheffing. De huidige toegankelijkheid van de te bewerken bescheiden is redelijk tot goed.
De taal van de stukken is voor het grootse deel gesteld in het Nederlands. De leesbaarheid van de stukken is goed.
De beschrijvingen zijn op de juiste plaats in de bestaande inventaris tussengevoegd en genummerd vanaf 1517 t/m 4699. Van deze “afwijkende” nummering is een concordantie opgenomen bij deze inventaris.
Ordening van het archief

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Raad voor het Rechtsherstel: Afdeling Effectenregistratie, nummer toegang 2.09.62, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Rechtsherstel, Effectenregistratie, 2.09.62, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar

Bijlagen

PERSONALIA
AFDELING EFFECTENREGISTRATIE
  • 15 aug. 1945 - 31 dec. 1965
    Mr. G. Nauta ,
  • 1 jan. 1966 - 30 sep. 1971
    Mr. C.A. de Meijere (waarn.) ,
  • 1 jan. 1966 - 30 sep. 1971
    Mr. L.O. van der Plas (plaatsv.),
  • 15 aug. 1945 - 13 apr. 1957 (overl.)
    Prof. mr. M.H. Bergstein,
  • 15 aug. 1945 - 6 feb. 1949
    C.F. Overhoff,
  • 15 aug. 1945 - 31 dec. 1965
    Mr. L.C. van der Plas,
  • 15 aug. 1945 - c. 1951 (overl.)
    Mr. M.W. Scheltema,
  • 15 aug. 1945 - onbekend
    Mw. mr. L.C. Schönfeld - Polano (plaatsv.),
  • 15 aug. 1945 - 6 mrt. 1949
    Mr. A. Rinnooy Kan (plaatsv.),
  • 7 mrt. 1949 - 1 feb. 1959
    Mr. A. Rinnooy Kan (lid),
  • 17 aug. 1945 - 26 dec. 1958 (overl.)
    Prof. mr. J.G. Koopmans,
  • 12 feb. 1947 - 6 mrt. 1949
    Mr. C.A. de Meijere (plaatsv),
  • 7 mrt. 1949 - 31 dec. 1965
    Mr. C.A. de Meijere (lid),
  • 1 sep. 1948 - 2 sep. 1949
    Drs. W. Willems (plaatsv.),
  • 3 sep. 1949 - 1 juni 1962
    Drs. W. Willems (lid),
  • 25 juli 1951 - 30 sep. 1971
    Mr. O.W. van Ewijk,
  • 23 feb. 1959 - 30 sep. 1971
    Mr. J.C.W.M. Huijsmans,
  • 10 okt. 1962 - 30 sep. 1971
    C.J. baron Schimmelpenninck van der Oije,
  • aug. 1945 - 15 okt. 1947
    Mr. A. van Oven,
  • 16 okt. 1947 - 31 mrt. 1954
    Mr. C.G. Polvliet (eerste secr.),
  • 16 okt. 1947 - 31 mrt. 1954
    Mr. P.J.H.J. Stulemeijer (tweede secr.),
  • 1 apr. 1954 - 30 sep. 1961
    Mr. P.J.H.J. Stulemeijer (secr.),
  • 1 okt. 1961 - 30 sep. 1971
    Mw. mr. M.M. Warning (waarn.),
  • juni 1946 - 15 okt. 1947
    Mr. C.G. Polvliet,
  • 1 aug. 1946 - 15 okt. 1947
    Mr. P.J.H.J. Stulemeijer,
  • jan. 1954 - 30 okt. 1960
    Mr. N.J. van Wees,
  • jan. 1954 - 15 nov. 1958
    Ph. Mendera,
CENTRAAL BUREAU VOOR DE EFFECTENREGISTRATIE
  • 17 dec. 1945 - 31 dec. 1958
    Mr. G.H. Brandt,
  • 17 dec. 1945 - 31 dec. 1959
    E. Geelhuysen,
WAARBORGFONDS RECHTSHERSTEL
  • 12 juni 1953 - 31 mrt. 1954
    Mr. C.G. Polvliet,
  • 12 juni 1953
    Mr. P.J.H.J. Stulemeijer,
  • 12 juni 1953 - 31 dec. 1963
    Mr. L.O. van der Plas,
  • 1 jan. 1964 - 28 feb. 1967
    Mr. J.C.W.M. Huijsmans,
  • 1 mrt. 1967
    Mr. H.C. Oud,
  • 12 juni 1953
    Mr. O.W. van Ewijk,
  • 12 juni 1953 - 12 apr. 1956 (overl.)
    D.J. Gerritsen,
  • 12 juni 1953 - 20 sep. 1967 (overl.)
    Mr. G. Nauta,
  • 12 juni 1953 - 19 nov. 1970 (overl.)
    Drs. G.L. Popken,
  • 12 juni 1953 - 31 jan. 1959
    Mr. A. Rinnooy Kan,
  • 1 feb. 1959 - 31 dec. 1963
    Mr. J.C.W.M. Huijsmans,

Archiefbestanddelen