Terug naar zoekresultaten

2.09.44.01 Inventaris van het archief van de Nederlandse Gerechten te Londen, (1940) 1941-1946

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.09.44.01
Inventaris van het archief van de Nederlandse Gerechten te Londen, (1940) 1941-1946

Auteur

J.H.G. Harder

Versie

10-01-2023

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1980 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Nederlandse Gerechten te Londen
Ned. Gerechten te Londen

Periodisering

archiefvorming: 1941-1946
oudste stuk - jongste stuk: 1940-1946

Archiefbloknummer

J25532

Omvang

; 171 inventarisnummer(s) 11,10 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Bijzonder Nederlands Kantongerecht Bijzondere Nederlandse Rechtbank Buitengewone Raad voor de Scheepvaart Openbaar Ministerie voor de Bijzondere Gerechten
J.M. de Moor

Samenvatting van de inhoud van het archief

De Nederlandse strafwet was van toepassing op iedereen die zich aan boord van een Nederlands schip aan strafbare feiten schuldig had gemaakt. Vanaf mei 1940 was er echter geen Nederlandse rechtbank meer die in dergelijke gevallen kon optreden. Op 22 mei 1941 werd door Groot-Brittannië de Allied Powers Maritime Courts Act opgesteld, die bondgenoten toestemming gaf eigen rechtbanken op Brits grondgebied in te stellen. Nederland maakte gebruik van die mogelijkheid. Op 3 oktober 1941 werd het 'Organisatie-Besluit Bijzondere Nederlandsche Gerechten' van kracht' (KB B79) dat voorzag in de instelling van speciale scheepsrechtbanken. Dr. J.M. de Moor werd benoemd tot president van het hoogste rechtscollege, de Nederlandse rechtbank in Londen. Er werden door de Nederlandse rechtbanken enkele duizenden zaken behandeld. Veel van die zaken hadden betrekking op de vaarplicht die door de Nederlandse regering in juni 1940 was ingevoerd voor de circa 18.500 man koopvaardijpersoneel. Op 22 februari 1946 werd de laatste zitting gehouden en kort daarop werden de speciale rechtbanken opgeheven. De Enquêtecommissie was vol lof over de rechtbanken die zij 'rechtvaardig, billijk, bezonken en wijs' noemde.
Het archief bevat materiaal over de rechtbanken zoals correspondentie, jaarverslagen, financiële stukken en personeelsdossiers en dossiers van zaken die voor de rechtbanken gediend hebben. Dit bevat zowel persoonsdossiers als stukken die per rechtszaak zijn geordend.
Het archief bevat gedeponeerd archief van dr. J.M. de Moor.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Allied Powers (maritime courts) Act, 1941
De Nederlandse strafwet is toepasselijk op ieder, die zich aan boord van een Nederlands schip aan een strafbaar feit schuldig maakt. De Britse strafwet is toepasselijk op feiten, begaan op Brits grondgebied of in de Britse territoriale wateren, ook als zij hebben plaatsgevonden aan boord van buitenlandse schepen. Voor feiten, begaan aan boord van Nederlandse schepen in volle zee, ontbrak vanaf mei 1940 dus een competente rechter. Om hierin te voorzien werd in het Verenigd Koninkrijk de "Allied Powers (Maritime Courts) Act" opgesteld, die op 22 mei 1941 werd afgekondigd. Deze "Act" maakte de vestiging van "Maritime Courts" door geallieerde en geassocieerde staten in het Verenigd Koninkrijk mogelijk (Section 1).
Zo'n maritiem gerecht was bevoegd van de volgende strafbare feiten, gepleegd door niet-Britse daders, kennis te nemen:
  1. feiten, begaan aan boord van een koopvaardijschip van de betrokken staat;
  2. feiten, begaan door de kapitein of een schepeling van een koopvaardijschip van de betrokken staat in strijd met het zeerecht van die staat;
  3. feiten, begaan door iemand, die zowel onderdaan als zeeman van de betrokken staat was, in strijd met het vaarplichtrecht van die staat (Section 2). (De vaarplicht komt in een volgende paragraaf ter sprake.)
Britse onderdanen, die aan boord van een schip van een betrokken staat een strafbaar feit begingen, werden door de Britse rechter berecht (Section 4).
Een zaak kon voor een maritiem gerecht uitsluitend aanhangig gemaakt worden door een "summons" (dagvaarding) of een "warrant" (machtiging om de verdachte aan te houden en voor te geleiden). Deze werden door een "justice of the peace" (rechterlijk ambtenaar, benoemd om de orde te handhaven in zijn rechtsgebied) verleend na een verklaring ("information") onder ede van een "authorised prosecutor" (persoon, gemachtigd tot het doen van gerechtelijke stappen tegen een andere persoon) van een maritiem gerecht dat hij voornemens was de verdachte bepaalde feiten ten laste te leggen (Section 5).
Dagvaarding of voorgeleiding van getuigen gebeurde eveneens krachtens een summons of warrant van een justice of the peace. (Section 6). Section 7 van de Act bepaalde dat bij een daad van "contempt of court" (inbreuk op de procesorde of op de waardigheid van een gerecht) een maritiem gerecht de dader gevangen kon laten nemen of hem een boete opleggen.
Een in de voorgeschreven vorm door een maritiem gerecht afgegeven certificaat, dat iemand veroordeeld was tot gevangenisstraf of hechtenis, of dat voorlopige hechtenis was gelast, was een voldoende warrant voor gevangenhouding in een gevangenis van het Verenigd Koninkrijk. De vonnissen of beschikkingen van de maritieme gerechten behoefden dus geen exequatur (verlof tot tenuitvoerlegging dat een rechterlijke instantie plaatst op een beslissing, gegeven door een rechter van een vreemde staat) van de Britse rechter.
Onderdanen van een staat, die door het desbetreffende maritiem gerecht waren veroordeeld tot een vrijheidsstraf van tenminste een jaar konden op last van dat gerecht met goedkeuring van een "Secretary of State" (minister) worden overgebracht naar niet-bezet gebied van die staat (Section 8).
De "Allied Powers (Maritime Courts) Regulations" van 11 juni 1941 bevatten de bepaling, dat een verdachte niet langer dan zeven dagen krachtens een warrant mocht worden vastgehouden, alvorens voor het maritieme gerecht te worden voorgeleid.
De Nederlandse Gerechten te Londen
Instelling
In april 1941 schreef dr J.M. de Moor, voorzitter van de Buitengewone Raad voor de Scheepvaart, in een brief aan de minister van Waterstaat dat " ... de bestaande tuchtrechtregeling voor de bemanning van onze handels- en visschersvloot onder de huidige omstandigheden klaarblijkelijk niet krachtig genoeg is". Als oplossing zag hij o.a. de instelling van een "speciale scheepsrechtbank". ( inv.nr. 156, afschrift van een brief van 21 april 1941. )
Bij Koninklijk Besluit van 3 oktober 1941 (Stb. B79), het "Organisatie-Besluit Bijzondere Nederlandsche Gerechten", werden ingesteld:
  1. één rechtbank, gevestigd te Londen;
  2. een nader te bepalen aantal kantongerechten;
  3. een Buitengewone Raad voor de Scheepvaart, welke raad al sinds 1940 bestond (art. 1).
De rechtbank was bevoegd kennis te nemen van:
  1. misdrijven, gepleegd door anderen dan Britse onderdanen aan boord van een Nederlands koopvaardij- of vissersschip;
  2. scheepvaartmisdrijven, gepleegd door niet-Britse kapiteins of schepelingen aan boord van Nederlandse koopvaardij- of vissersschepen;
  3. vaarplichtmisdrijven, gepleegd door Nederlanders en Nederlandse onderdanen.
De kantongerechten hadden dezelfde bevoegdheid ten aanzien van overtredingen (art. 2). Hoewel niet steunend op de Allied Powers (Maritime Courts) Act, werd aan de kantongerechten ook civiele jurisdictie opgedragen in geval van geschillen tussen reders en schepelingen betreffende o.a. een door de kapitein opgelegde boete (art.4).
De bestaande Nederlandse voorschriften waren van toepassing op de samenstelling en werkwijze van de gerechten voor zover het besluit niet anders bepaalde (art.5).
Art. 6 bevatte een belangrijke afwijking van het Nederlandse recht: rechtbank en kantongerechten spraken in enige en hoogste instantie recht en van gewezen vonnissen was geen beroep in cassatie mogelijk. Naast Nederlandse advocaten konden ook advocaten, behorende tot de balies van de geallieerde mogendheden met verlof van de minister van Justitie voor de Nederlandse gerechten verschijnen (art. 8 en 9).
Zij moesten echter de Nederlandse taal machtig zijn omdat men vreesde dat het optreden van een tolk de verdediging niet ten goede zou komen. Bovendien zou een advocaat zich zonder kennis van de Nederlandse taal niet voldoende op de hoogte kunnen stellen van het Nederlandse strafrecht. ( inv.nr. 156, afschrift van een brief van 19.mei 1941. )
Het vooronderzoek werd geheel uitgevoerd door het Openbaar Ministerie daar de artikelen van het Wetboek van Strafvordering, handelend over het vooronderzoek van de rechtercommissaris niet-toepasselijk verklaard waren (art. 14).
De rechter had de vrijheid geen nietigheid te verbinden aan niet-inachtneming van gestelde termijnen en vormen als de verdachte hierdoor niet in zijn verdediging werd geschaad (art. 15 en 16). Volgens de Officier van Justitie zijn deze bepalingen nuttig geweest omdat het door de Britse voorschriften en gebruiken niet altijd mogelijk was de Nederlandse termijnen en vormen in acht te nemen. ( C.W.A. Schürmann, "De Nederlandsche gerechten in Londen" in acht te nemen. pag. 235. )
Bij Koninklijk Besluit van 14 oktober 1941 (Stb. B84) werd bepaald dat het Organisatie-Besluit Bijzondere Nederlandsche Gerechten in werking zou treden op 15 oktober 1941.
Londen, Cardiff, Liverpool, Fleetwood, Newcastle-on-Tyne en Glasgow werden bij Koninklijk Besluit van 16 oktober 1941 (Stb. B85) als standplaatsen van kantongerechten aangewezen. Door een tekort aan deskundigen heeft echter alleen het kantongerecht te Londen zijn taak kunnen uitoefenen.
Naar Brits voorbeeld is bij Koninklijk Besluit van 16 oktober 1941 (Stb. B86) het misdrijf van gebrek aan eerbied voor de rechter ingevoerd.
Het Koninklijk Besluit van 11 maart 1943 (Stb. D9) bevatte enige wijzigingen en aanvullingen van het Organisatie-Besluit Bijzondere Nederlandsche Gerechten.
Aan de rechtbank is een adviserende functie toegekend in het Koninklijk Besluit van 7 september 1943 (Stb. D33) ten aanzien van gratieverzoeken van straffen, opgelegd door de militaire rechter. Dr J.M. de Moor, sinds 1934 rechter bij de arrondissementsrechtbank te Rotterdam, werd bij Koninklijk Besluit van 16 oktober 1941 (Stcrt. 1941 nummer 12) tot president van de Nederlandse rechtbank te Londen benoemd. Na het overlijden van De Moor op 30 mei 1945, werd mr H. van Everdingen bij Koninklijk Besluit van 3 juli 1945 nummer 25 tot president benoemd. (Voor de overige rechterlijke ambtenaren zie bijlage 1.)
De eerste zitting van de Nederlandse rechtbank te Londen vond plaats op 3 november 1941 in de Middlesex Guildhall, die ook daarna meestal als zittingszaal heeft gediend. Soms vonden zittingen plaats in Marylebone County Court of Westminster County Court. 'Op 5 januari 1942 begon de rechtbank met de behandeling van de eerste strafzaak. Pas op 27 mei 1942 werd in Shoreditch County Court de eerste zitting van het kantongerecht gehouden.
Werkwijze
Een strafzaak voor de Nederlandse rechtbank te Londen verliep doorgaans als volgt. Wanneer aan boord van een Nederlands schip een strafbaar feit werd gepleegd, dan lichtte de kapitein de Nederlandse Scheepvaarten Handelscommissie te Londen in, die daarop de Officier van Justitie op de hoogte stelde. (De werkzaamheden van deze commissie worden in de volgende paragraaf behandeld.) Het kwam ook wel voor dat de Officier van Justitie de Nederlandse Scheepvaart- en Handelscommissie inlichtte. Deed het schip een haven buiten het Verenigd Koninkrijk aan, dan begaf de kapitein, die al een relaas had opgemaakt, zich met de verdachte en de getuigen naar de Nederlandse consul, die een proces-verbaal van de verklaringen opmaakte. Dit proces-verbaal was, als het om een vaarplichtdelict ging, een wettig bewijsmiddel omdat de consuls in zo'n geval opsporingsbevoegdheid hadden (art. 41 van het Vaarplichtbesluit 1942). Het proces-verbaal werd via het ministerie van Buitenlandse Zaken naar de Officier van Justitie gezonden. Liep het schip een Britse haven binnen, dan werden getuigen en verdachte gehoord door een der veertien opsporingsambtenaren (marechaussees), die hiervan een proces-verbaal opmaakten. De opsporingsambtenaren waren gestationneerd in Londen, Gourock en Liverpool, later ook in Cardiff en Southampton.
Na ontvangst van de processen-verbaal besloot de Officier van Justitie of hij tot vervolging zou overgaan. Vele aangiften zijn geseponeerd, deels door gebrek aan bewijs, deels doordat de vereiste normen niet in acht waren genomen.
In geval van vervolging voor de rechtbank, maakte de Officier van Justitie een dagvaarding in het Nederlands en in het Engels, en zo nodig een bevel tot bewaring, eveneens in twee talen. Een inspecteur van Scotland Yard stelde, na inzien van de stukken, een "information" op. Vervolgens begaf de Officier van Justitie zich met de stukken naar Bow Street Police Court waar hij ten overstaan van de "Magistrate" (rechterlijk ambtenaar met bevoegdheid in criminele zaken) onder ede bevestigde, dat hij voornemens was de verdachte te vervolgen terzake van de in de information genoemde feiten. De Magistrate tekende de "summans" of de "warrant", die met de dagvaarding, en eventueel een afschrift van het bevel tot bewaring, aan de verdachte werd betekend door een beambte van Scotland Yard.
Bij de terechtzitting waren meestal geen getuigen aanwezig omdat zij alweer met hun schip vertrokken waren. De processen-verbaal van de opsporingsambtenaren werden voorgelezen en besproken. Een ambtenaar van de Nederlandse Scheepvaart- en Handelscommissie deelde mee wat over de "verdachte en zijn staat van dienst bekend was.
Zo nodig werd ook een vertegenwoordiger van de reclasseringsinstelling Centraal Toezicht gehoord.
Na het requisitoir van de Officier van Justitie en het pleidooi van de verdediger, wees de rechtbank gewoonlijk mondeling vonnis. Bij ernstige delicten of in zaken waarin het bewijs moeilijkheden opleverde, verschenen wel getuigen. In deze zaken werd gewoonlijk schriftelijk vonnis gewezen.
Indien gevangenisstraf werd opgelegd, tekenden de president en de griffier een warrant, die aan de aanwezige beambte van Scotland Yard ter hand werd gesteld. Deze zorgde er voor dat de veroordeelde naar een gevangenis werd overgebracht.
Volgens de Officier van Justitie bestond driekwart van de door de rechtbank behandelde feiten uit vaarplichtdelicten. Andere vaak voorkomende misdrijven waren mishandeling, diefstal, oplichting en valsheid in geschrifte. ( C.W.A. Schürmann, "De Nederlandsche gerechten in Londen", pag. 238. )
In 1942 werden 709 aangiften bij het Openbaar Ministerie gedaan.
In 1943 was dit aantal 1172. Volgens de Officier van Justitie in zijn jaarverslag over 1943 werd die toename grotendeels veroorzaakt doordat in dat jaar ook aangifte werd gedaan van vele onbelangrijke vergrijpen, die in vredestijd met een boete door de kapitein zouden zijn afgedaan. Bovendien was het aantal recidivisten vrij groot. De Officier van Justitie kwam tot de conclusie dat de discipline onder de zeelieden in het algemeen goed was, maar onder hen bevond zich "een kleine groep van onwillige elementen". ( inv.nr. 24, jaarverslag over 1943, pag. 4-5. )
In verband met de beëindiging van de vijandelijkheden verzocht de Britse regering eind 1945 om opheffing van de Nederlandse gerechten te Londen. De slotzitting van de rechtbank werd gehouden op 22 februari 1946. Bij wet van 14 augustus 1946 (Stb. G206) werden de Nederlandse gerechten op Brits territoir opgeheven.
De Enquêtecommissie Regeringsbeleid 1940-1945 heeft enige dossiers van de gerechten ingezien en een aantal personen, onder wie de griffier van de rechtbank en één van de substituut-Officieren van Justitie, gehoord. Zij kwam tot een gunstig oordeel over de gerechten, die "op een rechtvaardige, billijke en bezonken wijze" recht hadden gesproken. ( Enquêtecommissie Regeringsbeleid 1940-1945, deel 3A, pag. 270. )
De Nederlandse Scheepvaart- en Handelscommissie
Op 22 mei 1940. werd de Nederlandse Scheepvaart- en Handelscommissie of "Netherland Shipping and Trading Committee" (hierna aangeduid als N.S.H.C.) opgericht. De N.S.H.C., gevestigd in Londen, zou, hiertoe gemachtigd door de minister van Handel, Nijverheid en Scheepvaart, namens de Nederlandse regering het beheer voeren over Nederlandse schepen, óók vissersschepen, die buiten de macht van de vijand waren.
Het beheer heeft zich echter slechts uitgestrekt tot de schepen van rederijen, die hun zetel niet verplaatst hadden naar een niet door de vijand bezet deel van het Koninkrijk. Vooral kleine rederijen hadden dat nagelaten, zodat het beheer over het grootste deel der Nederlandse schepen niet onder de N.S.H.C. viel.
Toch was de N.S.H.C. belangrijk, alleen al omdat zij de arbeidsvoorwaarden voor de scheepsofficieren en het lagere personeel vaststelde. Bovendien speelde de N.S.H.C. een rol bij de behandeling van zaken voor de Nederlandse gerechten te Londen.
In New York kwam als een soort tegenhanger van de N.S.H.C. het Nederlands Scheepvaart Comité tot stand.
De opvolger van het ministerie van Handel, Nijverheid en Scheepvaart werd wat betreft de koopvaardij vanaf 31 mei 1944 het ministerie van Scheepvaart en Visserij. De minister van Scheepvaart en Visserij onthief het bestuur van de N.S.H.C. en het Nederlands Scheepvaart Comité per 1 augustus 1944 van hun beheerstaak voor schepen. Directies van bewindvoering, die rechtstreeks aan de genoemde minister ondergeschikt waren, namen deze taak over.
Vaarplicht
Het Koninklijk Besluit van 6 juni 1940 (Stb. A5)
De Nederlandse koopvaardij heeft volgens de historicus L. de Jong in oorlogstijd ca. 18.500 bemanningsleden gehad, naar schatting ca. 12.000 Europese Nederlanders en ca. 6.500 uitheemse krachten (hoofdzakelijk Javanen, Madoerezen, Chinezen en Laskaren). ( L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 9, pag. 730, 748. )
In 1940 werd gevreesd dat de verleiding voor Nederlandse zeelieden om aan te monsteren op schepen onder neutrale vlag, zou leiden tot een tekort aan personeel bij de Nederlandse koopvaardij. De regering machtigde daarom bij Koninklijk Besluit van 6 juni 1940 (Stb. A5) de minister van Defensie " ... regelen vast te stellen op grond waarvan Nederlanders en Nederlandsche onderdanen, die niet dienstplichtig zijn, of dienstplichtig zijnde, niet in werkelijken dienst zijn geroepen, verplicht worden persoonlijke diensten bij of ten behoeve van de scheepvaart te verrichten ... " (art.1).
De minister van Defensie vaardigde hierop een beschikking (Stcrt. 1940 nummer 157) uit waarin o.m. bepaald werd, dat Nederlandse schepelingen verplicht waren te varen of te blijven varen op schepen onder Nederlandse vlag (art. 1).
Door het ontbreken van een behoorlijke strafsanctie (zie art. 3 van het Koninklijk Besluit en art. 7 van de beschikking) konden overtreders van deze burgerdienstplicht (vaarplicht) niet berecht worden. Alleen door de Britse autoriteiten kon dwang op vaarplichtige Nederlanders uitgeoefend worden. De rechtspositie van de vaarplichtigen was bovendien in het Koninklijk Besluit niet voldoende vastgelegd.
Het Vaarplichtbesluit 1942 (Stb. C19)
De minister van Handel, Nijverheid en Scheepvaart P.A. Kerstens, in januari 1942 benoemd, kwam spoedig tot de conclusie dat een betere regeling van de vaarplicht nodig was. In het Koninklijk Besluit van 11 maart 1942 (Stb. C19), het "Vaarplichtbesluit 1942", werd de nieuwe regeling neergelegd.
In de eerste redactie van dit besluit luidde de definitie van het begrip zeeman:"de mannelijke Nederlander, die op 15 mei 1940 als kapitein of schepeling in den zin van het Wetboek van Koophandel partij was bij een arbeidsovereenkomst om te varen op een zeeschip, of die op dien datum gemonsterd was, dan wel na dien datum heeft gemonsterd voor de vaart ter zee ... " (art. 1, onder c).
In vele gevallen kon de Officier van Justitie bij de Nederlandse rechtbank te Londen het bewijs van het bestaan van een arbeidsovereenkomst of van de monstering niet leveren, wat tot gevolg had dat verdachte niet vervolgd werd.
Mede hierom werden enige belangrijke wijzigingen en aanvullingen in het Vaarplichtbesluit 1942 aangebracht bij Koninklijke Besluiten van 14 juni 1944 (Stb. E42) en 21 september 1944 (Stb. E114). Bepaald werd dat de vaarplichtige zeeman na 14 mei 1940 werkzaam moest zijn of geweest zijn aan boord van een zeeschip (art. 1, 1e lid, onder c). Ook Nederlandse onderdanen, geen Nederlander zijnde, konden nu vaarplichtig worden (art. 1, 2e lid).
De zeeman was verplicht tot zijn zestigste jaar te blijven varen (art. 3, 1e lid). De vaarplicht zou gelden tot een nader te bepalen tijdstip, maar niet langer dan zes maanden na het einde van de oorlogstoestand (art. 44, 1e lid).
Het opzettelijk niet-nakomen van of zich onttrekken aan de vaarplicht was een misdrijf en werd strafbaar gesteld met een gevangenisstraf van maximaal vier jaren of een geldboete van ten hoogste 8.000 gulden (art. 26, 1e lid). Wanneer een zeeman zich zonder toestemming van de kapitein van boord verwijderde, werd hij gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van ten hoogste 500 gulden (art. 36, onder a). Dit feit werd beschouwd als een overtreding.
Het Vaarplichtbesluit 1942 legde ook de rechten van de zeeman vast, alsmede de rechten en verplichtingen van de reder.
Overzicht van Rechterlijke ambtenaren
Openbaar Ministerie Benoemd per tot
Drilsma, A. H. 15 oktober 1941 waarnemend ambtenaar het Openbaar Ministerie bij de kantongerechten
Oosterhout, A.M. van 15 oktober 1941 waarnemend ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij de kantongerechten
Schürmann, C. W. A. 15 oktober 1941 waarnemend Officier van Justitie bij de rechtbank, waarnemend ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij de kantongerechten
Warendorf, J.C.S. 14 augustus 1944 waarnemend substituut-officier van Justitie bij de rechtbank, waarnemend ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij de kantongerechten
Zeeman, J.H. 15 juni 1942 waarnemend substituut Officier van Justitie bij de rechtbank
8 oktober 1942 waarnemend ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij de kantongerechten
Kantongerecht Benoemd per tot
Asbeck C.J. baron van 15 oktober 1941 - 13 juni 1942 kantonrechter-plaatsvervanger
Boekhoudt, H.M. 11 mei 1945 waarnemend griffier
Dortmond, P.A.J.M. van 15 oktober 1941 waarnemend substituutgriffier
Everdingen, H. van 13 juni 1942 kantonrechter-plaatsvervanger
Hamel, D.A. van 15 oktober 1941 kantonrechter-plaatsvervanger
Slingenberg, B.J. 15 oktober 1941 waarnemend substituutgriffier
Veraart, J.A. 15 oktober 1941 kantonrechter-plaatsvervanger
Rechtbank Benoemd per tot
Akkerman-Weber, E.P.A. 15 oktober 1941 waarnemend griffier
Belinfante, W.G. 19 augustus 1944 rechter-plaatsvervanger
Eggens, J. 8 oktober 1942 rechter-plaatsvervanger
Everdingen, H. van 15 oktober 1941 rechter-plaatsvervanger
3 juli 1945 president
Jager, W.C. de 19 augustus 1944 rechter-plaatsvervanger
Koeleman, A.D. 15 oktober 1941 rechter-plaatsvervanger
Laer, J.H. van 31 augustus 1944 vice-president
Moor, J.M. de 15 oktober 1941 - 30 mei 1945 president
Rhijn, A.A. van 15 oktober 1941 vice-president, rechter-plaatsvervanger
Six, jonkheer P.T. 11 november 1943 rechter-plaatsvervanger
Snijders, F.J.H. 15 oktober 1941 - 19 augustus 1944 rechter-plaatsvervanger
Star Busmann, E. 15 oktober 1941 rechter-plaatsvervanger
Veraart, J.A. 15 oktober 1941 rechter-plaatsvervanger
Wagener, J.H. 11 november 1943 - 17 februari 1944 rechter-plaatsvervanger
Geschiedenis van het archiefbeheer
Nadat de Nederlandse gerechten te Londen hun werkzaamheden hadden beëindigd, zijn de archieven onder beheer gebracht van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam, vermoedelijk omdat zij per schip naar die stad waren vervoerd. Pas in december 1974 volgde op verzoek van het hoofd van de Centrale Afdeling Post- en Archiefzaken de overbrenging naar het Centraal Archief van het ministerie van Justitie te 's-Gravenhage.
De verwerving van het archief
Overbrenging van een overheidsarchief
Het archief is krachtens bepalingen van de Archiefwet overgebracht.

Inhoud en structuur van het archief

Selectie en vernietiging
Lijst van vernietigde stukken
  1. Dubbelen.
  2. Engelse vertalingen van stukken, die ook in het Nederlands voorkomen.
  3. Afschriften, als de originelen ook in het inventarisnummer aanwezig zijn.
  4. Afschriften van stukken betreffende terechtzittingen in het archief van het Openbaar Ministerie.
  5. Geleidebrieven.
  6. Ontvangstbevestigingen
  7. Verzoeken om stukken toe te zenden.
  8. Uitnodigingen.
  9. Berichten houdende datum, aanvangstijd en plaats van terechtzittingen.
  10. Gelukwensen.
  11. Condoleances.
  12. Periodieke opgaven van opgelegde en betaalde boeten en schikkingen.
  13. Lijsten houdende uitspraken en vonnissen.
  14. Stukken betreffende de reservering van een zittingszaal.
  15. Lijsten houdende adressen van verdachten.
  16. Adreswijzigingen.
  17. Stukken betreffende het formaat van briefpapier.
  18. Stukken betreffende administratief personeel.
  19. Stukken betreffende verlof en vakantiegeld voor rechterlijke ambtenaren
  20. Stukken betreffende onkostenvergoedingen.
  21. Stukken betreffende de aanschaffing van meubilair en schrijfmachines.
  22. Stukken betreffende reparaties.
  23. Afschriften van besluiten, bij de uitvoering waarvan de gerechten niet of"slechts zijdelings betrokken waren (Britse wetten, Nederlandse wetten, Koninklijke Besluiten en ministeriële beschikkingen).
Verantwoording van de bewerking
Men deed aangifte van (strafbare) feiten bij het Openbaar Ministerie en de Officier van Justitie besloot of tot vervolging zou worden overgegaan en zo ja, of de zaak door de rechter of de kantonrechter berecht zou worden. Om deze redenen is het archief van het Openbaar Ministerie vóór de archieven van de gerechten geplaatst. De correspondentie van het Openbaar Ministerie was geordend op afzender/geadresseerde, maar aangezien deze orde niet consequent was uitgevoerd, heeft de inventarisator deze nu volledig doorgevoerd. Tot ca. 1943 zijn nummers op de stukken aangebracht: blauwe op de ingekomen, rode op de minuten van uitgegane stukken. Agenda's werden echter niet aangetroffen. De stukken waren door het parket op chronologische volgorde - oudste stuk onder, jongste stuk boven gelegd.
De persoonsdossiers met kenmerk van het Openbaar Ministerie waren gerangschikt volgens een numeriek dossierstelsel. Elk jaar omstreeks half december begon een nieuwe serie, aangeduid door een letter (A tot en met D). Het parket heeft als ingang op de dossiers een kaartsysteem aangelegd. De pakken dossiers zijn door de inventarisator gedateerd op datum van aangifte van het feit bij het Openbaar Ministerie. Dit was echter slechts bij benadering mogelijk, aangezien de chronologische volgorde van aangiften door het parket niet strikt in de numerieke volgorde van de dossiers is doorgezet. Ontbrekende nummers ontstonden door samenvoeging van dossiers door het parket, seponering van een zaak of onbekende oorzaken. Afschriften van stukken betreffende terechtzittingen in het archief van het Openbaar Ministerie zijn uitgeschift. Enkele dossiermappen bevatten hierna geen stukken meer: A10, A227, en A262 (dossier A336 bevatte vóór de uitschifting al geen stukken meer). Binnen de dossiers werd geen orde aangetroffen; de stukken werden op chronologische volgorde gelegd (ongedateerde stukken werden boven gedateerde gelegd). In een dossier bevinden zich meestal brieven, rapporten, processen-verbaal van verhoren, aantekeningen, een staat van dienst, een aanstellingsformulier en eventueel retroacta.
Enkele stukken betreffende feiten, vooral processen-verbaal van verhoren, waren niet tot persoonsdossiers samengevoegd. Dit is door de inventarisator alsnog gedaan. Op deze persoonsdossiers zonder kenmerk is door de inventarisator een klapper vervaardigd, die niet als bijlage in de inventaris is opgenomen omdat de archieven van de Nederlandse gerechten te Londen beperkt openbaar zijn.
De correspondentie van het kantongerecht was verdeeld in ingekomen en minuten van uitgegane stukken. Al deze stukken, behalve die van inv.nr. 93, waren door de griffie genummerd. Als ingang hierop werd een agenda aangetroffen, die voor de ingekomen stukken slechts tot juni 1943 bijgehouden is. De minuten van uitgegane stukken waren door de griffie alfabetisch op afzender/geadresseerde geordend. De ingekomen stukken waren op chronologische volgorde gelegd. Zij zijn door de inventarisator geordend op afzender/geadresseerde.
De persoonsdossiers betreffende strafzaken van het kantongerecht waren gerangschikt volgens een numeriek dossierstelsel. Een dossier kreeg het nummer dat de zaak in de rolboeken had. Daar aan de rolboeken klappers ontbreken, zijn deze door de inventarisator vervaardigd. Drie dossiernummers ontbreken: één door schorsing, twee door onbekende oorzaken. De pakken dossiers zijn gedateerd op datum van de eerste zitting over de zaak. Binnen de dossiers zijn de stukken door de inventarisator op chronologische volgorde gelegd. Een dossier bevat meestal de volgende stukken: brieven, rapporten, een staat van dienst, een aanstellingsformulier, processen-verbaal van verhoren, een dagvaarding, een "summons" of "warrant", processen-verbaal van terechtzittingen, eventueel retroacta en een bevel tot bewaring.
De namen van partijen bij de civiele zaken konden in tegenstelling tot de namen van verdachten wel in de inventaris vermeld worden.
De correspondentie van de griffie van de rechtbank was tot 1944 gedeeltelijk genummerd. Een agenda over de jaren tot 1944 werd echter niet aangetroffen.
De correspondentie van de president was niet genummerd. Om deze reden en vanwege het belang van de inhoud zijn deze stukken per onderwerp beschreven. Het betreft hier stukken, die door J.M. de Moor, handelend als president van de rechtbank, zijn ontvangen en opgemaakt.
Ook de persoonsdossiers betreffende strafzaken van de rechtbank waren gerangschikt volgens een numeriek dossierstelsel. Ieder dossier kreeg het nummer, dat de zaak in het audiëntieblad had (in 1945 begon men opnieuw vanaf 1 te tellen). Omdat het rolboek met klapper niet langer dan tot 1945 bijgehouden is, werd door de inventarisator een klapper over 1945 toegevoegd. Bepaalde nummers ontbreken door diverse, soms onduidelijke oorzaken.
De pakken dossiers zijn gedateerd op datum van de eerste zitting over de zaak. In nagenoeg elk dossier bevindt zich een door de griffie vervaardigde, meestal complete tafel. Door het uitschiften staan in de tafel soms stukken vermeld, die in het dossier niet meer voorkomen. Een dossier bevat naast de tafel meestal brieven, rapporten, een staat van dienst, een aanstellingsformulier, processen-verbaal van verhoren, een dagvaarding, een "summons" of "warrant", processen-verbaal van terechtzittingen, eventueel retroacta en een bevel tot bewaring.
De Archiefraad heeft in 1975 een commissie ingesteld, de "Commissie X", met de taak zich te buigen over de archieven van de kantongerechten. Een afzonderlijke werkgroep van de commissie X houdt zich wegens de mogelijke historische waarde bezig met de bescheiden over de periode 1921-1945. Voor vernietiging van bescheiden uit die periode is vooralsnog geen plan ontworpen. In verband hiermee heeft de inventarisator slechts een beperkt aantal groepen van archiefbescheiden van de Nederlandse gerechten te Londen voor vernietiging afgezonderd.
Bij de archieven van de Nederlandse gerechten te Londen werden stukken aangetroffen, die door J.M. de Moor waren ontvangen en opgemaakt, maar hij trad hier niet op als president van de rechtbank. Omdat het slechts om enkele stukken gaat is het beter te spreken van archivalia dan van archief. De Moor was als voorzitter van de Buitengewone Raad voor de Scheepvaart betrokken bij de voorbereiding van de instelling van de gerechten.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar. Stukken die gegevens bevatten over nog levende personen zijn, anders dan voor wetenschappelijk onderzoek, niet openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Nederlandse Gerechten te Londen, nummer toegang 2.09.44.01, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Ned. Gerechten te Londen, 2.09.44.01, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar

Bijlagen

Overzicht van geraadpleegde bronnen Enquêtecomissie Regeringsbeleid 1940-1945, deel 3A Financieel en economisch beleid , Verslag, 's-Gravenhage 1949, pag. 266-271. L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog , deel 9 'Londen', 's-Gravenhage 1979, pag. 38-43, 721-794. M. Meyer, 'Het Vaarplichtbesluit 1942', Nederlandsch recht in oorlogstijd , Londen 1945, pag. 99-112. C.W.A. Schürmann, 'Het Londensch beheer van Nederlandsche roerende goederen in oorlogstijd', Nederlandsch recht in oorlogstijd , Londen 1945, pag. 112-137. C.W.A. Schürmann, 'De Nederlandsche gerechten in Londen', Nederlandsch recht in oorlogstijd , Londen 1945, pag. 220-239.

Archiefbestanddelen