Terug naar zoekresultaten

2.13.55 Inventaris van het archief van de Koninklijke Landmacht: Cavalerie: Diverse Onderdelen, 1840-1940

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.13.55
Inventaris van het archief van de Koninklijke Landmacht: Cavalerie: Diverse Onderdelen, 1840-1940

Auteur

P. Kloosterboer, H.H. Jongbloed

Versie

30-03-2022

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1991 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Landmacht Cavalerie: Diverse Onderdelen
Cavalerie-onderdelen

Periodisering

oudste stuk - jongste stuk: 1840-1940

Archiefbloknummer

D26037

Omvang

; 498 inventarisnummer(s) 11,60 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Depot Cavalerie 1e Eskadron Pantserwagens Eskadron Ordonnansen Regiment Wielrijders 2e Eskadron Pantserwagens 1e Regiment Dragonders 1e Regiment Huzaren 1e Regiment Huzaren-Motorrijders 1e Regiment Lanciers 1e Regiment Wielrijders 1e Verkenningsafdeling 2e Regiment Huzaren 2e Regiment Huzaren-Motorrijders 2e Regiment Lanciers 2e Regiment Wielrijders 3e Regiment Huzaren 3e Regiment Lichte Dragonders 4e Regiment Dragonders 4e Regiment Huzaren 5e Regiment Dragonders 5e Regiment Lichte Dragonders, 1856-1907, 1840-1906, 1848-1913

Samenvatting van de inhoud van het archief

Dit archief bevat de archieven van diverse onderdelen van het wapen der Cavalerie der Koninklijke Landmacht 1840-1940, te weten: Depot Cavalerie, 1e en 2e Eskadron Pantserwagens, Eskadron Ordonnansen, 1e en 2e Regiment Lanciers, Regiment Wielrijders, 1e en 2e Regiment Wielrijders, 1e, 4e en 5e Regiment Dragonders, 3e en 5e Regiment Lichte Dragonders, 1e Regiment Huzaren, 1856-1907, 3e Regiment Huzaren, 1840-1906, 4e Regiment Huzaren, 1848-1913, 1e en 2e Regiment Huzaren-Motorrijders en de 1e Verkenningsafdeling. In de archieven bevinden zich onder meer: orderboeken, dit zijn registers van uitgevaardigde regiments- en garnizoensorders; sterktestaten van de regimenten; strafregisters betreffende officieren en ook als 'geheim' en 'persoonlijk' geclassificeerde stukken. Het archief loopt tot en met 1940 en bevat ook stukken over de mobilisatie en de meidagen van 1940.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Editie Kloosterboer 1986
Deze paragraaf is ongewijzigd overgenomen uit de plaatsingslijst uit 1986 van de hand van P. Kloosterboer (Ministerie van Defensie, Centraal Archieven Depot nr. 16). Aanvullingen anno 1991 zijn in noten verwerkt.
In deze plaatsingslijst zijn de archieven beschreven van de regimenten huzaren, huzaren-motorrijder en wielrijders, de eskadrons pantserwagens en het depot cavalerie. Hoewel de afstamming van deze onderdelen in enkele gevallen teruggaat tot 1577, zou het in het kader van deze inleiding te ver voeren zo diep in te gaan op de geschiedenis van de Nederlandse cavalerie. Daarom is voor de oudste onderdelen, de regimenten huzaren, het jaartal aangehouden dat de regimenten zelf als oprichtingsdatum aanhouden.
Het 1e regiment huzaren stamt af van het regiment dragonders van Sytzama no. 2, opgericht op 9 januari 1814. Het was duidelijk dat men toen in een periode van legeropbouw verkeerde, want het regiment veranderde, evenals alle andere regimenten, regelmatig van naam en nummer. Op 7 februari van hetzelfde jaar kreeg het regiment het nummer 3, op 10 december werd het omgedoopt in afdeeling kurassiers no. 3. Dit bleef het tot 10 februari 1841, toen de afdeling weer werd veranderd in een regiment, ditmaal het 1e regiment zware dragonders. In 1843 verviel het verschil tussen zware en lichte dragonders. In 1867 werd het 1e regiment dragonders het 1e regiment huzaren.
In 1881 werd het regiment opgeheven en bleef alleen een eskadron ordonnansen over. Het 4e regiment huzaren werd tegelijkertijd omgenummerd tot 1e regiment huzaren. In 1905 werd het regiment heropgericht, met behoud van het eskadron ordonnansen. Bij de legerhervormingen van 1922 werd het regiment op 21 maart halfregiment. Op 15 mei van dat jaar werd het eskadron ordonnansen opgeheven. In 1925 werd van de bestaande drie eskadrons één opgeheven. Dit eskadron werd in 1939, toen het halfregiment weer een regiment werd, heropgericht. Het 2e regiment huzaren stamt af van het in 1815 opgerichte regiment karabiniers der landmilitie. Op 15 november van dat jaar werd dit omgedoopt in afdeeling karabiniers no. 4 en in 1816 omgenummerd tot afdeeling karabiniers no. 9 ( Nog in 1816 werd de aanduiding "karabiniers" vervangen door "kurassiers". ) .
Op 10 maart 1841 werd de afdeeling weer een regiment, ditmaal het 2e regiment zware dragonders, vanaf 1843 het 2e regiment dragonders, dat in 1867 eveneens werd omgevormd tot een regiment huzaren. Ook dit regiment werd in 1922 een halfregiment, dat van de vier eskadrons er twee kwijtraakte. Op 2 januari 1939 werd het tweede regiment weer opgericht.
Het 3e regiment huzaren heeft als stamonderdeel het regiment chevau-légers van Van de Burch. Dit regiment, opgericht in 1814, werd in 1815 het regiment ligte dragonders no. 5. In 1831 werd het regiment ligte dragonders en, evenals de andere regimenten cavalerie, in 1867 omgedoopt tot 3e regiment huzaren ( Uit de tekst van Kloosterboer moet hier iets weggevallen zijn. Volgens Ringoir werd het 5e regiment Lichte Dragonders in 1841 herdoopt in 3e regiment Lichte Dragonders, in 1843 in 3e regiment Dragonders en in 1867 in 3e regiment Huzaren. ) . In 1922 werd het regiment een halfregiment, dat in 1939 weer als regiment werd hersteld.
Het 4e regiment huzaren stamt af van het in 1813 opgerichte regiment huzaren van Boreel. Op 9 januari 1814 werd dit het regiment huzaren no. 1, op 17 november no. 4.
Op 21 april 1815 kreeg het regiment het nummer 6. Dit bleef zo tot in 1841, toen het werd omgedoopt tot 2e regiment lanciers. In 1849 werd dit veranderd in 4e regiment dragonders ( Deze weergave door Kloosterboer van de afstamming van het 4e regiment Dragonders/Huzaren is geheel gebaseerd op Ringoir, die de bestaande opvatting kopieert. Deze is echter in hoge mate voor discussie vatbaar. Zie de paragraaf De afstamming van het 4e regiment Dragonders/Huzaren. ) en in 1867 werd het weer het 4e regiment huzaren. Zoals hierboven al vermeld werd in 1881 het 1e regiment huzaren opgeheven en kreeg het 4e regiment huzaren het nummer 1. In 1905 werd het oude 1e regiment huzaren heropgericht en kreeg het 4e regiment haar oude nummer terug. In 1922 werd ook dit regiment een halfregiment dat in 1925 nog één van de drie eskadrons verloor. Op 2 januari 1939 werd het 4e halfregiment weer omgevormd tot regiment.
Toen in 1922 de regimenten tot halfregimenten werden teruggebracht, werden gelijktijdig het Ie en IIe regiment huzaren opgericht. Het 1e en 4e halfregiment vormden samen het Ie, het 2e en 3e samen het IIe regiment. De commandanten van het 1e en 3e halfregiment waren tevens regimentscommandant. Met het korps rijdende artillerie en het regiment wielrijders maakten deze onderdelen deel uit van de lichte brigade. In 1936 werd het 1e eskadron pantserwagens opgericht, in 1938 het 2e eskadron.
Het regiment huzaren-motorrijder werd opgericht in 1938. Toen in 1939 het 2e regiment huzaren-motorrijder werd opgericht, kreeg het ongenummerde regiment het nummer 1. In 1922 werden de losse compagnieën wielrijders verenigd tot een bataillon, dat op 26 februari 1924 werd omgezet in een regiment. Dit regiment kreeg op 1 maart 1939 het nummer 1, toen het 2e regiment wielrijders gevormd werd.
Toen Nederland in 1939 mobiliseerde werd de tussen 1922 en 1939 gevormde oorlogsorganisatie een feit. De oorlogsonderdelen Ie en IIe regiment huzaren, die als vredesonderdeel sinds januari niet meer aanwezig waren, werden gevormd. Zij bestonden ieder uit vier bereden eskadrons, één bereden en één gemotoriseerde mitrailleurs-sectie.
Elk halfregiment vormde een verkenningsafdeling voor de legerkorpsen, bestaande uit twee eskadrons wielrijders, één mitrailleureskadron, één peloton pantserafweergeschut, één sectie mortieren en één reserve eskadron (op gevorderde paarden).
Bovendien werden uit ieder halfregiment twee eskadrons wielrijders gevormd.
In de 19e eeuw had ieder regiment cavalerie zijn eigen depot-eskadron. In 1905 ging men over tot de oprichting van twee depots huzaren.
In 1922 werden deze twee depots verenigd tot het cavalerie-paardendepot, dat in 1925 werd opgeheven.
Bij de mobilisatie van 1939 werden ook de depots weer gevormd. Het depot cavalerie bestond toen uit de staf, zes depotafdelingen en het paardendepot.
Per 1 mei 1940 werd de cavalerie gereorganieerd. Het Ie en IIe regiment huzaren werden opgeheven. De twee bereden eskadrons, de verkenningsafdeling en de eskadrons wielrijders van ieder halfregiment werden samengevoegd tot het regiment huzaren, dat in januari 1939 in de plaats van de halfregimenten was gekomen. Het 5e regiment huzaren werd opgericht, bestaande uit de vier bereden reserve-eskadrons van de verkenningsafdelingen en de bereden mitrailleursecties van het Ie en IIe regiment huzaren. De gemotoriseerde mitrailleursecties van deze beide regimenten vormden samen het mitrailleureskadron van de lichte divisie. Bij het 1e tot 4e regiment huzaren (oorlogsonderdeel) werden de pelotons pantserwagens van het korps rijdende artillerie gevoegd.
De traditie van het 1e regiment huzaren wordt voortgezet door het regiment huzaren van Sytzama, van het 2e regiment door het regiment huzaren Prins van Oranje, van het 3e regiment door het regiment huzaren Prins Alexander en van het 4e regiment door het regiment huzaren van Boreel, dat tevens de traditie voortzet van de eskadrons pantserwagens. Het regiment huzaren Prins Alexander zet de traditie voort van de regimenten huzaren-motorrijder.
Lijst van commandanten uit de inventarisatie-periode
( Hoofdzakelijk naar de tekst van Kloosterboer, op basis van Ringoir aangevuld voor de revisie en suppletie-1991; zie Naschrift bij de her-editie 1991 en De afstamming van het 4e regiment Dragonders/Huzaren. )
1e Regiment Huzaren
  • jhr. K.W.J. Storm de Grave 1842-1849
  • W. van Toll 1849-1852
  • C.M. Storm de Grave 1852-1856
  • P.A. Erzey 1856-1863
  • R.A. Jackson 1863-1870
  • Jhr. A.H. des Tombe 1870-1873
  • W.A.A.B. van Toll 1873-1877
  • C.L. Hermsen 1877-1881
  • Jhr. M.W. Boreel 1905
  • H.D. Twiss 1905-1907
  • W.H. Piepers 1907-1909
  • J.T.H. Mingels 1909-1914
  • Jhr. E.W. von Wrangel auf Lindenberg 1914-1917
  • J.M. Benteyn 1917-1918
  • A. Simons 1918-1919
  • T.L.S. Nedermeyer Ridder van Rosenthal 1919-1923
  • Jhr. H.F. van Kinschot 1923
  • G.J. Maris 1923-1925
  • J.G. Pabst 1925-1929
  • H.A.C. Fabius 1929-1931
  • L.H.A. Crommelin 1931-1935
  • K.G. van der Mandele 1935-1938
  • M.R.A. Bischoff van Heemskerk 1938-1939
  • D.A. Camerling Helmolt 1940
2e Regiment Huzaren
  • J.G. Pabst 1924-1925
  • A.P. Wirix 1925-1927
  • A. Diemont 1927-1930
  • E.A.F. Baron Creutz 1930-1934
  • H.C.J. Caderius van Stockum 1934-1937
  • Jhr. S.M.S.A.A. de Marees van Swinderen 1937-1938
  • C.L. Hollert 1938-1939
3e Regiment Huzaren
  • F.B. baron von Gagern 1840-1842
  • C.G. van der Sleyden 1842-1843
  • J.J. Nepveu 1843-1844
  • W. van Toll 1844-1849
  • J.J. Habets 1849-1852
  • A.A. König 1852-1856
  • J.M. Castendijk 1856-1859
  • J.E. Vertholen 1859-1867
  • G.A. Hamming 1867-1870
  • H.M. Guérin 1870-1873
  • A.J. Pels Rijcken 1873-1877
  • Jhr. W.I.A. Storm de Grave 1877-1880
  • Jhr. L. Ridder van Rappard 1880-1885
  • Jhr. L.J.H. Teding van Berkhout 1885-1893
  • W.J.H. Römer 1893-1896
  • W.E.A. Wüpperman 1896-1900
  • E.J.H. Ringeling 1900-1903
  • H.A.H. Smeding 1903-1905
  • R.H.O. baron van der Capellen 1905-1910
  • H.D. Twiss 1910-1914
  • A.M. van Wijk 1914-1918
  • G.J.A.A. baron van Heemstra 1918-1924
  • A.W.E. Gelderman 1924-1927
  • E.P.M. Clavereau 1927-1930
  • A. Diemont 1931-1936
  • E.A.F. baron Creutz 1936-1938
  • J.J. van Diepenbrugge 1938-1939
  • Jhr. Y.D.C. Quarles van Ufford 1940
4e Regiment Huzaren
  • K.E. baron van Heerdt 1849-1854
  • J.G. Wilbrenninck 1854-1857
  • G. baron van der Duyn 1857-1860
  • J.W. Copes van Hasselt 1860-1864
  • Jhr. P.A.J.H. Boreel van Mauregnault 1864-1871
  • A.O.H. baron Gansneb genaamd Tengnagell 1871-1875
  • C.L. Scheidler List 1875-1882
  • E.D. Geukema Bakker 1882
  • G. Holtius 1882-1886
  • P.N.J. Thirion 1886-1890
  • Jhr. P. Gevaerts van Geervliet 1890-1893
  • F.C.W. van Burmania baron Rengers 1893-1895
  • J.A. Ort 1895-1899
  • I.R.A.H. Higly 1899-1903
  • Jhr. W.P. Boogaert 1903
  • H.F.D. Braams 1903-1906
  • H.C.P.L. Mathon 1907-1910
  • A.J.P. Metelerkamp 1910-1912
  • P.P.H. Tielens 1912-1913
  • R.G.B. Overveldt 1913-1918
  • T.L.S. Nedermeijer Ridder van Rosenthal 1918-1919
  • Jhr. F. van Kinschot 1919-1922
  • A.W.E. Gelderman 1922-1924
  • E.P.M. Clavereau 1924-1927
  • P.H. Hekkema 1927-1930
  • L.H.A. Crommelin 1930-1931
  • K.G. van der Mandele 1931-1935
  • J.J. van Diepenbrugge 1935-1938
  • Jhr. S.M.S.A.A. de Marees van Swinderen 1938-1940
1e Regiment Lanciers
J.J. Habets1846-1849
2e Regiment Lanciers
  • J.B.B. de Bellefroid1840-1848
  • K.E. baron van Heerdt1848-1849
5e Regiment Dragonders
G.A. Hamming1866-1867
Regiment Wielrijders
  • C.J. Groothof 1924-1926
  • R.W. baron van Dedem 1926-1931
  • H.C.G. baron van Lawick 1931-1934
  • H.F.M. baron van Voorst tot Voorst 1934-1936
  • H.C. van der Bijl 1936-1939
1e Regiment Wielrijders
  • H.C. van der Bijl 1939
  • R.O. van Gennep 1939-1940
2e Regiment Wielrijders
H. Mijsberg 1939-1940
1e Regiment Huzaren-Motorrijder
Jhr. J.J. Teding van Berkhout 1938-1940
2e Regiment Huzaren-Motorrijder
A.J.E. Mathon 1939-1940
1e Eskadron Pantserwagens
H. Wilbrenninck 1936-1940
2e Eskadron Pantserwagens
J.L. Bruinier 1938-1940
De afstamming van het 4e regiment Dragonders/Huzaren
Over de afstamming van het 4e regiment Dragonders (vanaf 1867: Huzaren, 1881-1905 1e regiment) is de afgelopen honderd jaar al heel wat te doen geweest. Bij KB van 7 augustus 1896 nr. 41 werd, conform de aanbeveling van de in 1893 ingestelde Commissie tot "onderzoek naar de opschriften, die, in verband met roemrijke wapenfeiten, waaraan sedert 1813 korpsen van de Landmacht of onderdelen dier korpsen hebben deelgenomen, op de vaandels en standaards van de regimenten der Infanterie en der Cavalerie zouden kunnen worden geplaatst", en "overwegende, dat het nuttig moet worden geacht bij het Leger de herinnering levendig te houden aan de roemvolle wijze, waarop de voorgangers van eenige thans bestaande korpsen zich, sedert het jaar 1813, in den krijg van de hun opgelegde plichten hebben gekweten en boven anderen hebben onderscheiden", aan verschillende infanterie- en cavalerieregimenten vaandelopschriften ("Quatre-Bras en Waterloo. 1815", "Tiendaagsche Veldtocht. 1831" en "Citadel van Antwerpen. 1832") toegekend ( Recueil Militair bevattende de wetten, besluiten en orders betreffende de Koninklijke Nederlandsche Landmagt (voortaan: RM) 1896 p. 404. ) . Het toenmalige 1e (voor 1881 en na 1905: 4e) regiment Huzaren mocht het opschrift "Tiendaagse Veldtocht. 1831" gaan voeren op grond van de verdiensten in dat jaar van zijn stamregiment, het regiment Lanciers nr. 10 ( F.H.A. Sabron, Memorie betreffende de uitreiking, vernieuwing en inlevering van Vaandels en Standaarden bij het Nederlandsche Leger sedert 1813, 's-Gravenhage 1896 (no. 4 der Geschiedkundige Geschriften bewerkt onder toezicht van den Chef van den Generalen Staf), p. 69. ) . Nadien is de stamlijn van het 4e Dragonders goeddeels verlegd naar het 2e regiment Lanciers, voortgekomen uit het regiment Huzaren van Boreel. Kloosterboers weergave in het voorafgaande volgt Ringoir. Deze stelde vast dat een publikatie van F. Beelaerts van Blokland aan het licht had gebracht dat de stamlijn van Lanciers nr. 10 naar 4e Dragonders op een "groot misverstand" had berust. In 1919 was bij KB aan het 4e Huzaren alsnog het standaard-opschrift "Quatre-Bras en Waterloo 1815" toegekend, waarmee het 4e Huzaren zijn traditie de facto op het 2e regiment Lanciers en voorgangers herleidde. Bij KB van 1 februari 1947 nr. 70 was vervolgens de traditie van het 4e Huzaren aan het regiment Huzaren van Boreel toegewezen, dat bij KB van diezelfde dag nr. 71 door omdoping van het 1e Verkenningsregiment (opgericht bij KB van 18 april 1946 nr. 154) zijn naam had gekregen ( H. Ringoir, Afstammingen en voortzettingen der Cavalerie en Wielrijders, (Militair-historische bijdragen van de Sectie Krijgsgeschiedenis [van de Landmachtstaf] nr. 3), ['s-Gravenhage] 1978, p. XII, XV. De bedoelde publikatie is: F. Beelaerts van Blokland (1e luitenant bij het 4e regiment Huzaren), Oorsprong en Standaard van het 4e Regiment Huzaren (Velp z.j. [1914], 24 pp.). ) . Het door Ringoir bedoelde KB uit 1919 is van 17 april nr. 24, tot stand gekomen nadat het Kabinet der Koningin er bij het ministerie van Oorlog op had geattendeerd dat reeds in 1914 gevraagde "consideratie en advies" op een rekest van de commandant van 4e Huzaren nog steeds niet waren ingekomen. Het ministerie verontschuldigde zich met te wijzen op de mobilisatie-omstandigheden en werkte willig mee aan de totstandkoming van het genoemde KB ( Algemeen Rijksarchief, Tweede Afdeling, Archief van het Kabinet der Koningin, inv.nr. 7860 pagina 2856. ) . Het archief van het 4e Huzaren bevat een omslag stukken ( Inv.nr. 162. ) over de "regimentsgeschiedenis" waaruit de toedracht van rekest en KB duidelijk wordt. Op 24 november 1913 zond "oud-majoor" B. Hendriks, verbonden aan het Krijgsgeschiedkundig Archief van de Generale Staf (KAGS), aan de commandant van het 4e Huzaren, kol. Van Overveldt, informatie ontleend aan een nota van "de Vaandelcommissie" van 2 oktober 1913, betreffende de stamlijnen van Van Overveldts 4e Huzaren met de vroegere 1e en 2e regimenten Lanciers. Het laatste stond te boek als in 1849 opgeheven, maar had in 1849 rechtstreeks, en in 1867 indirekt, personeel afgestaan aan het 4e Dragonders/Huzaren ( Inv.nr. 162, KAGS nr. 579 dd. 24.11.1913 aan kdt. 4e regt. Huzaren, geagendeerd Sectie II nr. 2512. ) . In januari 1914 bleek de directeur van het KAGS, luitenant-generaal F. de Bas, een andere mening toegedaan: het 4e Huzaren ging z.i. terug op het regiment Huzaren van Boreel. Dit nieuws bereikte Van Overveldt via de hiërarchieke lijn: de commandant Veldleger vroeg om bescheid. Van Overveldt antwoordde met een beroep op eerder onderzoek, dat het regiment Lanciers nr. 10 als stamregiment had aangemerkt. Het 4e Huzaren had dan ook in 1896 het 77-jarig en in 1899 het 80-jarig bestaan gevierd, terwijl de 100-jarige herdenking voor 1919 gepland stond. De toevoeging in 1867 van een eskadron met een stamlijn uit de Huzaren van Boreel was voor hem geen reden zijn visie te herzien: evengoed kon men teruggrijpen op de toevoeging van 1849 of zelfs een van 1819 ( Inv.nr. 162, nota nr. 8 Geh. dd. 5.1.1914 van commandant Veldleger aan kdt. 4e Huzaren "zeer veel spoed", beantwoord kdt. 4e Huzaren Litt. F Geh. z.d. ) . Op 7 februari 1914 berichtte Van Overveldt aan de commandant Veldleger dat zijn 1e luitenant Beelaerts van Blokland inmiddels onderzoek had ingesteld in Den Haag, met als bevinding dat de toevoegingen van 1849 en 1867 in feite beide op de Huzaren van Boreel waren te herleiden. Van Overveldt schaarde zich nu geheel aan de zijde van De Bas en meende dat nu ook de opschriften Quatre-Bras en Waterloo op de standaard van zijn regiment hoorden te prijken. Hij was van plan een daartoe strekkend rekest aan de Koningin in te dienen. Wel was een dergelijk verzoek van het 8e regiment Infanterie onlangs afgewezen, maar Van Overveldt vleide zich met de gedachte dat volgens De Bas zijn regiment "veel meer rechten kan doen gelden" dan het 8e Infanterie. Bij het opstellen van het rekest is De Bas behulpzaam geweest, en op 3 april 1914 ging het in zee ( Inv.nr. 162, brief van kdt. 4e Huzaren Litt. S1 dd. 7. 2.1914 aan kdt. Veldleger; KAGS nr. 74 dd. 11/13.3.1914 aan kdt. 4e Huzaren geagendeerd Sectie II no. 737, waarop minuut dd. 3.4.1914 aan kdt. IIe divisie ten geleide bij het rekest aan de Koningin. De minuut van het rekest en de daarbij behorende memorie bevinden zich daarbij. Van Overveldt beriep zich daarin op het onderzoek van Beelaerts en de steun van De Bas voor de stelling, dat het stamregiment van het 4e Huzaren het 6e regiment Huzaren [voorheen Huzaren van Boreel] was geweest, dat te Quatre-Bras en Waterloo had gestreden. Daaraan verbond de kolonel het verzoek om alsnog de namen van deze slagvelden in de standaard van zijn regiment te mogen voeren. ) . Dan blijkt ook hoe het Kabinet der Koningin in 1918/19 weer op het geval is geattendeerd. De toenmalige regimentscommandant heeft "stukken" (vermoedelijk de voorstukken uit 1914) opgezonden naar vice-admiraal b.d. F. Bauduin, adjudant i.b.d. van de Koningin ( Staatsalmanak voor het Koninkrijk der Nederlanden 1918. ) , denkelijk om eens uit te plussen waar het rekest was blijven steken. Bauduin bevond dat het rekest door het Kabinet der Koningin aan het ministerie was gezonden om "consideratie en advies", waarna niets meer was vernomen. Bij de terugzending van de stukken berichtte Bauduin: "Ik heb hier nu naar laten vragen en de zaak aan H.M. meegedeeld. Waarschijnlijk zal daar nu met departementale spoed wel een antwoord op komen", en groette "vriendschappelijk" ( Inv.nr. 162, Bauduin "Paleis 4.vi.18" aan kdt. 4e Huzaren, geagendeerd Sectie II nr. 1393. ) . Nog voor het KB van 1919 afkwam viel de 100e verjaardag van het regiment, gerekend vanaf de oprichting van het regiment Lanciers nr. 10. Van de Koningin kwam een felicitatietelegram. Enkele maanden later werd de regimentsgeschiedenis bij KB met 6 jaar verlengd, en Beelaerts stuurde een telegrafische gelukwens. Ook De Bas betuigde bij brief van 9 mei 1919 zijn "groote ingenomenheid" met dit "wèl verdiend opschrift" ( Inv.nr. 162, telegram van H.M. nr. 551 dd. 19.2.1919; telegram van Beelaerts ongenummerd dd. 19.5.1919; KAGS nr. 256 dd. 9.5.1919 aan kdt. 4e Huzaren. ) . Was met het KB impliciet de "Boreelse afstamming" van het 4e Huzaren erkend, in latere jaren blijkt het regiment bemoeid expliciete erkenning te verkrijgen. In 1933/34 is opnieuw een 1e luitenant van het regiment, A.C. Eland, in de materie gedoken om de juistheid van het KB van 1919 te bewijzen. Eland is ook de auteur geweest van een manuscript over de regimentsgeschiedenis voor het tijdvak 1813-1935, dat in 1963 werd afgedrukt in het gedenkboek bij het 150-jarig regimentsbestaan. In het nawoord vermeldt hij dat de Commandant der Lichte Brigade bij order van 11 juli 1928 de oprichtingsdatum van het regiment had bepaald op 25 november 1813, dus de datum van het regiment Huzaren van Boreel. Bij ministeriële beschikking van 15 april 1934 was als oprichtingsdatum echter 25 november 1818, van het Lanciers nr. 10, aangehouden. De regimentscommandant en Eland waren daarop bij de minister op audiëntie gegaan, met gevolg dat bij beschikking van 11 juni 1934 alsnog 25 november 1813 als oprichtingsdatum werd vastgesteld ( Het regiment Huzaren van Boreel van 1813-1963, (uitgave van het regiment) Amersfoort 1963 (voortaan Regiment Boreel), p. 32, waar de oprichtingsdatum van het Lanciers nr. 10 abusievelijk als 25 november 1819 staat: het oprichtings-KB dateert van 25 november 1818 Litt. B3 nr. 63 en vorderde het bestaan van het regiment per 1 januari 1819. Op p. 30 brengt Eland hulde aan Beelaerts voor diens initiatief en "grondige studie" en vermeldt de herdenking, in september 1919, van het 100-jarig bestaan, die "in 1913 door de tijdsomstandigheden niet tot uitvoering was gekomen". Eland veronachtzaamde daarbij dat pas het KB van 1919, en uitsluitend bij implicatie, wijziging had gebracht in de oprichtingsdatum, zodat er in 1913 geen 100-jarig bestaan was geweest. Welke "tijdsomstandigheden" in 1913 een viering in de weg zouden hebben gestaan, wordt niet duidelijk. ) . Afschrift van deze beschikking is ook bewaard gebleven in het regimentsarchief ( Inv.nr. 152, beschikking minister van 11 juni 1934 IIe afd. B nr. 13. Naar aanleiding van Legerorder 1934 nr. 131 (d.i. ministeriële beschikking van 16 april 1934 IIe afd. B nr. 15, zie Legerorders bevattende de wetten, besluiten, ministerieele beschikkingen, kennisgevingen en mededeelingen van belang voor de Koninklijke Nederlandsche Landmacht 1934 (Den Haag 1935), waarbij de oprichtingsdatum van het 4e Huzaren werd bepaald op 25 november 1818) heeft de minister een delegatie van het 4e (half-)regiment Huzaren ontvangen op 14 mei 1934. Een bij die gelegenheid overhandigde memorie leidde tot herziening van de Legerorder t.a.v. dit regiment, waarvan de oprichtingsdatum nu werd gesteld op 25 november 1813. ) . Uit een brief van wnd. direkteur KAGS Lazaux van Staphorst aan Eland van 1933 worden we verder gewaar dat De Bas en zijn opvolger in 1919 en 1928 toch ook weer de opvatting zouden hebben gehuldigd dat het 4e Huzaren tot het regiment Lanciers nr. 10 moest worden herleid. Lazaux schreef de order van 1928 toe aan de Inspecteur der Cavalerie. Twijfel was niet onmogelijk, aldus Lazaux: "In die afstammingskwesties [blijven] altijd subjectieve oordeelen bestaan". Eland redigeerde kort nadien een opstel "Feiten en overwegingen, die aan het Regiment Lanciers No. 2 het moreele recht verleenen, om bestemd te worden als stam van het 4e half Reg. Huzaren", waarin we vast wel de memorie mogen zien, die bij de audiëntie aan de minister is overhandigd ( Inv.nr. 162, KAGS nr. 402 dd. 27.7.1933 aan Eland, vermeldt als kenmerk van de beschikking van de Inspecteur der Cavalerie 11 juli 1928 nr. 1419/1368, niet aanwezig in de archieven van Inspecteur der Cavalerie en Commandant der Lichte Brigade/Divisie; zie P. Kloosterboer, "Inventaris van de archieven van de Inspecteur der Cavalerie 1919-1940, de Commandant van de Cavalerie-brigade 1918, de Commandant van de Lichte Brigade/Divisie 1924-1940", 's-Gravenhage (ministerie van Defensie, Centraal Archieven Depot nr. 15) 1986, thans berustend bij het Algemeen Rijksarchief, Tweede Afdeling, codenummer toegang 2.13.54). Inv.nr. 162, ongepubliceerd opstel van Eland gedateerd 1 mei 1934. ) .
De argumenten van Van Overveldt (O), Beelaerts (B), Eland in zijn audiëntie-memorie (E1) dan wel in het gedenkboek (E2) kunnen als volgt worden samengevat:
  • het KB van 10 september 1849 nr. 10 gewaagt van "vereniging" van het 1e en 2e regiment Lanciers (O, B, E1) zodat het 4e Dragonders "evenveel recht heeft op de traditiën van het ene als op die van het andere der samenstellende regimenten" (B). Ook "Regimentsorder 93 van 24 september 1849" rept van die "vereniging" (O); beide regimenten werden "samengevoegd" (O, E2); ondanks de "duidelijke bewoordingen" van het KB van 1849 werd in 1896 slechts de afstamming van het regiment Lanciers nr. 10 erkend (E2);
  • de laatste commandant van het 2e Lanciers was de eerste van het 4e Dragonders geworden (O, E1); uit de stamboeken bleek dat weliswaar het 4e Dragonders voor "het overgroote deel" bestond uit personeel van het 1e Lanciers, maar de bezetting der commando's gaf een ander beeld (E1) ( Eland gaf daartoe de volgende opstelling: afkomstig van Lanciersregiment 1e2e kolonel commandant1 luitenant-kolonel1 majoors11 ritmeesters51 luitenants148 ); de officiersencadrering van 1849 zou wijzen op een overwicht van het 2e Lanciers (E2);
  • dat het 2de regiment Lanciers was opgeheven en gevoegd bij het 1e Lanciers, zoals gemeenlijk was aangenomen, "blijkt in het geheel niet uit het (..) Koninklijk Besluit" (B);
  • zelfs al zou het 2e Lanciers zijn opgeheven, dan zouden de ruim twee honderd daarvan afkomstige ruiters het recht hebben gehad hun tradities in hun nieuwe korps, waarvan zij ruim 25 % vormden, te behouden. "De sterktestaten" wezen uit dat "het 1e regiment [Lanciers] (..) nagenoeg in zijn geheel in het nieuwe regiment [4e Dragonders] over[ging]. Van het 2e regiment [Lanciers] gingen het 1ste, 2de en 3de escadron, te zamen 234 ruiters, bij het 4e dragonders over" (B) ( Het was, volgens Beelaerts, "niet meer dan billijk, dat de traditiën van het 2de regiment Lanciers ook overgaan op het 4de Dragonders, tegenwoordig 4de Huzaren". Na uitvoerige schets van de heldendaden van de Huzaren van Boreel bij Quatre-Bras en Waterloo riep Beelaerts dan ook uit: Is het dan geen ondankbaarheid, als de regimenten, die zulke zware offers brachten, vergeten worden en is het niet een stille hulde aan die dapperen, als de namen der slagvelden waar die helden vielen, geplaatst staan op het eere-embleem van het van hun Korpsen afstammend regiment, op den standaard van ons 4e regiment Huzaren? Al zij dit moeilijk te vorderen, moge algemeene bekendheid worden gegeven aan de gronden, waarop het regiment aanspraak maakt op het opschrift "Quatre Bras en Waterloo" in den standaard. Worden deze aanspraken erkend, dan blijve het regiment hoopvol verwachten, dat wellicht het jaar 1915, bij de honderdjarige herinnering der veldslagen Quatre-Bras en Waterloo, aan onze Souvereine gelegenheid moge bieden om de sinds 1896 in onzen standaard bestaande omissie te herstellen". );
  • het nieuwe 4e Dragonders had twee stammen (O, E1) "waarvan de oudste opklimt tot laatstgenoemden datum [25 november 1813]" (O), terwijl men geen voorrang had willen geven aan het 1e Lanciers (E1); in het probleem der "stamgerechtigheid" kon men laten prevaleren:
    1. de oudste stam i.c. die van het 2e Lanciers,
    2. beide stammen, of
    3. de sterkste stam
  • waarvan de eerste oplossing "de billijkste" was omdat die teruggreep tot "onzen eenigsten [sic] en roemvollen bevrijdingsstrijd" (E1);
  • beide Lanciersregimenten waren opgeheven (E1);
  • de archieven van beide Lanciersregimenten waren bewaard (E1) dan wel samengevoegd (E2); het archief van het 2e Lanciers was integraal overgegaan naar het 4e Dragonders en was daar voortgezet (O); aan het gedenkboek over de Huzaren van Boreel kon worden ontleend:
  • "dat het geheele archief van het oud-Hussaren Regiment en al wat verder als de bijzondere eigendom van de genoemde korpsen kan worden beschouwd, bij het 1e Regement Lanciers, eerlang 4e Regement Dragonders en thans 4e Regement Hussaren is overgegaan; dat bij het nieuwe korps op dat archief is voortgebouwd, en dat het aldus voortgezet thans nog in zijn geheel bij dit 4e Regement Hussaren aanwezig is" (B) ( H.N.C. van Tuyll van Serooskerken, De lichtblaauwe Hussaren van Willem Boreel, ter herinnering aan het Regement Hussaren No. 6, 's-Gravenhage, p. 93, ook geciteerd door Beelaerts. Van Tuyll merkte daar eveneens op: "In het tegenwoordig 4de Regement Hussaren kan en mag niets anders worden gezien dan de bijeengevoegde overblijfselen van de Regementen Hussaren nos. 6 en 8, en het Regement Lanciers no. 10". In juli 1914 vroeg De Bas naar de grond voor de bewering in Beelaerts "vlugschrift" [dat dus denkelijk intussen was gepubliceerd] als zou het archief van het 6e Huzaren nog berusten bij het 4e en dat op dat archief door het 4e Dragonders zou zijn voortgebouwd. Van Overveldt antwoordde met een opsomming van bescheiden berustend bij het 4e Huzaren, daaronder: een portefeuille brieven uit 1847-1871 waaronder stukken aan c.q. van Van Heerdt als commandant van het 2e Lanciers; een strafregister van het 2e Lanciers uit 1848, getekend door Van Heerdt en voortgezet bij het 4e Dragonders, "uit welk feit de voortbouw blijkt". Beelaerts, zo noteerde Van Overveldt, had aangenomen dat de mededeling van Van Tuyll juist was. Ook het archief van het 1e Lanciers was aanwezig bij het 4e Huzaren en wel vanaf 1819. (Inv.nr. 162, nota KAGS nr. 259 dd. 22. 7.1914 aan kdt. 4e Huzaren, geagendeerd Sectie II nr. 1695, beantwoord z.d.) );
  • bij het 4e Huzaren verbleef nog steeds de "eerebeker van Van Heerdt met een bijbehorende eigenhandige "brief" van dezelfde. Van Overveldt vond dat de passage
  • "le regiment (d.i. de huzaren van Boreel, O) que j'eus l'honneur de commander près de cinq ans, reçut la dénomination de 4me régiment de dragons"
  • bewees dat Van Heerdt had gemeend dat zijn regiment (d.i. de huzaren van Boreel, volgens interjektie van Van Overveldt) was overgegaan in het 4e Dragonders (O) ( Van Overveldt vermeldde niet dat de "brief van Van Heerdt", in het Frans gesteld, gedateerd was 10 juni 1854. De aangehaalde zinsnede begint met de woorden: "Le 1er november 1849 fut le jour où le Régiment que j'eus l'honneur de commander ..." etc. (Inv.nr. 162, bijlage bij minuut van rekest). );
  • dat het 2e Lanciers in 1849 zijn standaard in Den Haag had moeten achterlaten was "een bitter onrecht" waarop gelukkig "eerherstel" was gevolgd (E1);
  • de standaardopschriften "Quatre-Bras en Waterloo 1815" maar "voor een goed deel" ook "Tiendaagschen Veldtocht 1831" kon het 4e Huzaren regiment slechts voeren indien men de afstamming van het 2e Lanciers erkende, aangezien de daden van dàt regiment deze opschriften hadden opgeleverd (E1);
  • het KB van 7 augustus 1896 nr. 4, waarin slechts het regiment Lanciers nr. 10 als voorganger werd erkend, was "in strijd met de Krijgsgeschiedenis" (E1);
  • de Vaandel-commissie van 1893 had zich "blijkbaar (..) vergist (O);
  • de afstamming van de Huzaren van Boreel had inmiddels in regiment en burgerij ingang gevonden (E1).
Van het oogmerk van Beelaerts en Van Overveldt, de tradities van beide in 1849 samengevoegde Lanciersregimenten te verbinden aan het 4e Huzaren, vinden we in Elands ongepubliceerde opstel niets meer terug -- zelfs het in 1896 verleende standaardopschrift, wortelend in de verrichtingen van het regiment Lanciers nr. 10, werd "voor een goed deel" overgeschreven op het krediet van het 6e Huzaren/2e Lanciers. Zijn posthuum gedrukte bijdrage aan het gedenkboek-1963 geeft wel, zij het kort, de geschiedenis van het 1e Lanciers, maar verraadt bepaald het oogmerk om de Huzaren van Boreel het primaat toe te kennen ( Weliswaar schrijft Eland (Regiment Boreel p. 20) "Daar zij [het 1e Lanciers] het meeste personeel en paarden voor het nieuw te vormen regiment zouden leveren, ben ik aan de historie van ons huidig regiment verplicht, nu aan hen een nadere beschouwing te wijden", maar in de afstamming van het (huidige) regiment Huzaren van Boreel (p. 34) komt het hele Lanciers nr. 10 weer niet te pas. ) . Ook de naoorlogse naamgeving toont aan dat het 1e Lanciers als voorvader vrijwel is verdrongen door het 2e, al wordt officieel, volgens Ringoir, ook de traditie van dat 1e Lanciers voortgezet door het huidige regiment Huzaren van Boreel. De feitelijke toedracht van de "vereniging" van 1849, die Beelaerts en Eland ook gekend moeten hebben wanneer zij hun opgegeven of gebruikte bronnen werkelijk en volledig hebben gezien, toont aan dat het accent precies andersom behoort te liggen. De reeks orderboeken van het 4e regiment Huzaren en voorganger die in deze inventaris is beschreven, vangt namelijk aan met het orderboek van het 1e regiment Lanciers ( Inv.nr. 396. ) . Dit ene orderboek wordt zonder enig hiaat voortgezet door de commandant van het 4e Dragonders, terwijl het opvolgende orderboek van het 4e Dragonders ( Inv.nr. 397. ) naadloos erop aansluit. Deze waarneming strookte dus niet met de thans gangbare afstammingsconsensus zoals Kloosterboer die nog beschreef. De inhoud van het oudste orderboek werd te hulp geroepen, en van lieverlee ook ander bronmateriaal, met name het archief van de Commandant der Brigade Cavalerie, de intermediaire autoriteit tussen regimenten en ministerie op wiens burelen uiteraard de cavalerie-reorganisatie van 1849 in uitvoerende maatregelen is vertaald ( Algemeen Rijksarchief, Tweede Afdeling, archief van de Opperbevelhebber en andere autoriteiten der Cavalerie 1815-1861, nummer toegang 2.13.13.02 (onderdeel van de "Restant-collectie van Thielen" nummer toegang 2.13.13), voortaan aan te halen als ARA-2 Cavaleriebrigade. Inv. nr. 112 behelst de ingekomen brieven over het tweede halfjaar 1849. De stukken zijn opgelegd in numerieke volgorde volgens het registratuurkenmerk, B + volgnummer. Ook de minuten van uitgaande brieven van de Brigadecommandant zijn bewaard gebleven: inv.nr. 139 bevat het jaar 1849, waarbij evenzeer op volgnummer, nu van uitgaande brieven (zonder lettercode), is opgelegd. ) . Uit deze eigentijdse bronnen kan het volgende worden gedestilleerd. De Brigadecommandant verstrekte, na ontvangst van het KB van 10 september 1849 nr. 10, op 14 september 1849 het eerste bericht aan de regimenten betreffende de bevolen reorganisatie. Nadere bijzonderheden betreffende de uitvoering daarvan zouden op korte termijn volgen ( ARA-2 Cavaleriebrigade inv.nr. 139 volgnrs. 626-630. ) . Bij Regimentsorder (RO) nr. 89 van 15 september 1849 berichtte kol. J.J. Habets, commandant van het 1e Lanciers, deze aanschrijving aan zijn regiment. Het KB bepaalde, aldus Habets, de samenstelling der cavalerie op 4 regimenten van ieder 4 eskadrons, plus twee eskadrons Jagers te Paard uitmakend het Limburgs Bondscontingent Kavalerie. "Tengevolge dier organisatie is het [1e] Regement bestemd, om met de drie eerste Escadrons van het 2 Regement Lanciers vereenigd, het 4 Regiment Dragonders zamen te stellen, en uit Breda, Tilburg en Zutphen naar Deventer te vertrekken om aldaar met de drie eerste Escadrons [van het nieuwe 4e regiment], Garnisoen te houden, terwijl het 4 Escadron [van dit 4e regiment] te Leeuwarden, Groningen en Winschoten zal worden verdeeld. Deze Garnisoens verwisselingen zullen in de eerste helft der volgende maand plaatshebben" ( Inv.nr. 396 fo. 98 ro. ) . Inderdaad gewaagt het aangehaalde KB in art. 2 ervan dat het 2e Lanciers, na uittreden van de eskadrons Jagers te Paard ten behoeve van het Bondscontingent, zou worden "vereenigd" met het 1e Lanciers. Wat daaronder werd verstaan komt zo dadelijk aan de orde. Hetzelfde artikel van het KB kondigde voorzieningen aan voor "overkompleet personeel". Beelaerts heeft deze passage wel herkend, maar zonder het hele art. 2 op te vatten als staande in de context van de bestemming van "resten en overschotten". Art. 3 bepaalde vervolgens dat de commandant van het 2e Lanciers de regimentsstandaard diende in te leveren bij het ministerie van Oorlog ( RM 1849 p. 120. Art. 3 is door Beelaerts geheel genegeerd. Eland heeft het blijkens zijn ongepubliceerde opstel wel gezien, maar zonder er hèt teken bij uitstek van de opheffing van het 2e Lanciers in te zien, en kwalificeerde het bevel als "een bitter onrecht". Sabron, Memorie, laat geen misverstand bestaan over de betekenis van het inleveren van een standaard. Op p. 63 en in bijlage 4 vermeldt deze auteur bovendien dat het 4e Dragonders tot begin 1855 met de standaard van het 1e Lanciers heeft rondgelopen. Eland schrijft in Regiment Boreel dat in 1855 een nieuw doek werd ontvangen, maar zonder te specificeren dat totdien het vaandel van het 1e Lanciers had gediend. ) .
Hoe dat "verenigen" eigentijds werd begrepen, wordt duidelijk uit de missive met bijlage van het ministerie van 18 september 1849 nr. 43 B aan de Brigadecommandant, waarin nadere voorschriften voor de uitvoering van de reorganisatie werden gegeven. Het leeuwendeel van de bepalingen betreft het 1e Lanciers en de eskadrons Lanciers van het 2e regiment die zouden overblijven na aftrek van de sterkte die bestemd was voor overgang naar de eskadrons Jagers te Paard. Bovendien wordt reeds hier duidelijk dat àlle cavalerie-eenheden, niet uitsluitend de eskadrons Jagers en het 4e Dragonders, personeel en paarden van het 2e Lanciers zouden moeten opnemen:
"Bij de zamenstelling van het 4e regiment Dragonders uit de hiernevens vermelde Corpsen, zal, ofschoon dan ook bij het [Koninklijk] Besluit der organisatie de uitdrukking van vereeniging gebezigd is, wel bepaaldelijk op het oog moeten worden gehouden, dat de drie eskadrons Lanciers van het 2e regiment de vier eskadrons van het 1e regiment Lanciers, zullen moeten aanvullen, tot de sterkte welke de formatie van het 4e regiment Dragonders medebrengt. Zulks is niet alleen het meest rationeel, maar zelfs noodig, wil men niet een Corps, in een Corps formeeren (...). Een groot gedeelte der Luitenants en ook het verder personeel, van de bewuste drie eskadrons zal, ook bij de regimenten Dragonders 1, 2 en 3 moeten worden overgeplaatst, vermits anders het overkompleet bij het 4e regiment Dragonders al te talrijk zal zijn. (...) De staf en de eskadrons van het 1e regiment Lanciers, mitsgaders het gedeelte van het 2e regiment Lanciers, dat bestemd is om bij het 4e regiment Dragonders te worden ingedeeld, zal in dier voege op Deventer worden gedirigeerd, dat het geheele 1e regiment Lanciers, eenige dagen vroeger aldaar aankomt, dan evengemeld gedeelte van het 2e regiment Lanciers. Van het 2e regiment Lanciers moet echter niets op Deventer worden gedirigeerd, dan hetgeen werkelijk bij het 4e regiment Dragonders moet overgaan (...)" ( ARA-2 Cavaleriebrigade inv.nr. 112 volgnr. B 789. ) . Bij missive van 24 september 1849 nr. 38 B verstrekte het ministerie nadere administratieve voorschriften, daaronder: "dat alle betalingen en vergoedingen bij de Escadrons Lanciers van het 2e regiment van dat wapen, tot den dag van derzelver ontbinding [sic], voor rekening van genoemd korps zullen loopen (...)". Ook werd bepaald dat de personeels- en paardenstamboeken van het 2e regiment Lanciers, nadat de in aanmerking komende entrees zouden zijn overgenomen in de stamboeken van het "vereenigd korps" [4e regiment Dragonders], "behoorlijk zullen worden afgesloten" ( ARA-2 Cavaleriebrigade inv.nr. 112 volgnr. B 802. ) . Op 23 september gaf de Brigadecommandant deze instructies door aan het 2e Lanciers. De verzelfstandiging van de eskadrons Jagers te Paard werd voorzien voor 6 oktober, en omschreven werd wat het 2e Lanciers aan deze eskadrons en aan de 1e, 2e en 3e regimenten Dragonders diende af te staan ( ARA-2 Cavaleriebrigade inv.nr. 139 volgnr. 658. Het 2e Lanciers, correkter: de eerste 3 eskadrons -- aangezien het "4e" en "5e" eskadron reeds eskadrons Jagers te Paard wàren die uitsluitend bij het 2e Lanciers in administratie waren -- zou volgens deze planning dienen af te staan: aan de eskadrons Jagers te Paard: 2 2e luitenants, 1 adjudant-onderofficier, 2 schrijvers, 3 wachtmeesters, 1 fourier, 8 korporaals, 1 trompetter, 55 cavaleristen en 90 paarden; aan het 1e Dragonders: 3 wachtmeesters, 3 korporaals, 2 appointés, 1 trompetter, 1 hoefsmid, 27 cavaleristen benevens 31 miliciens; aan het 2e Dragonders 1 ritmeester, 1 1e luitenant, 1 opperwachtmeester, 1 wachtmeester, 4 korporaals, 2 appointés, 1 hoefsmid, 41 cavaleristen, benevens 13 miliciens en 53 paarden; aan het 3e Dragonders 1 kapitein administrateur van kleding, 3 2e luitenants, 1 staftrompetter, 1 meester-kleermaker, 1 meester-zadelmaker, 1 meester-zwaardveger, 1 opperwachtmeester, 3 wachtmeesters, 4 korporaals, 4 appointés, 4 trompetters, 1 hoefsmid, 23 vrijwillige cavaleristen, alsmede 40 miliciens. ) . Het "overig blijvende van het Regiment zal vervolgens den 12 oktober aanstaande naar Deventer hebben te marcheren om aldaar den 17 oktober aan te komen en met het 1e reg. L. vereenigd het 4e Reg. Drag. zamentestellen. (..) Aangezien het overschietend personeel niet voldoende zou wezen om de 172 blijvende paarden naar Deventer te geleiden zoo zullen daartoe mede worden gebruikt de voor het 1ste en 3e reg. Drag. bestemde Onderoff. en Mansch. (..) welke allen onmiddellijk na aankomst te Deventer, na hunne wapens en hun ledergoed te hebben ingeleverd, naar hunne respectieve nieuwe destinatiën zullen moeten worden gedirigeerd. (..) Nopens de beschikkingen ten aanzien van het Regiments-Magazijn, en de afdoening en sluiting der Administratie zullen eerlang door het M.v.O. nadere voorschriften worden gegeven. Van den dag af aan dat de rekening van het 2e reg. Lanciers gesloten wordt komt dit Korps voor rekening van het 4e Regt. Dragonders. Eindelijk zal het Korps bij aankomst te Deventer onder de orders overgaan van den Chef van het 1e Regt. Lanciers, die de noodige Instructiën bekomt om daarna onmiddellijk tot de organisatie van het 4e Reg. Dragonders overtegaan".
Dezelfde 23 september gingen instructies naar het 1e Lanciers. Een beperkt aantal officieren daarvan dienden naar andere korpsen over te gaan, denkelijk om plaatsen te openen voor officieren over te nemen van het 2e Lanciers. De onderdelen te Breda van het 1e Lanciers zouden op 9 oktober naar Deventer moeten afmarcheren om daar op 14 oktober te arriveren, en onderweg de eenheden te Tilburg en Zutphen dienen op te pikken. Aangekondigd werd wat van het 2e Lanciers zich te Deventer bij het 1e zouden voegen. Ter geleiding van de paarden zou personeel worden aangewend, dat vrijwel onmiddellijk door zou trekken naar de 1e, 2e en 3e regimenten Dragonders.
"Vervolgens zal onverwijld tot de definitieve organisatie van het 4e reg. Drag. moeten worden overgegaan. Het Commando van dat Regt. is aan UWEg [te weten Habets] opgedragen. Het is wijders de intentie dat de vier Escadrons van het 1e reg. Lanciers met de drie van het 2e Reg. ineengesmolten worden zoodat deze laatsten ter aanvulling strekken tot de sterkte welke de formatie van het 4e Regiment medebrengt. (..) De Kavaleristen en paarden zijn in gelijk getal over al de escadrons te verdeelen, zoodat de sterkte dezer laatsten onderling nagenoeg dezelfde zijn. (..) Zoodra het 4e Regt. Drag. aldus geformeerd is zal het 4e Esc. naar Groningen, Leeuwarden en Winschoten moeten worden gezonden (..)".
Bij brieven van dezelfde 23e september werden de orders aan de 1e, 2e en 3e regimenten Dragonders gegeven betreffende de overname van personeel en middelen van het 1e en 2e Lanciers, en werden de Gouverneurs in de provincies geïnformeerd van de op handen zijnde troepenverplaatsingen ( ARA-2 Cavaleriebrigade inv.nr. 139 volgnr. 659, 660-662 en 667. Volgens nr. 659 had het 1e Lanciers van het 2e tegemoet te zien: 1 luitenant-kolonel, 1 majoor, 1 1e luitenant, 1 2e luitenant, 1 kapitein-kwartiermeester (die echter zodra de rekening van het 2e Lanciers zou zijn gesloten zou overgaan naar het regiment Veldartillerie), 1 adjudant-onderofficier, 1 idem-pikeur, 1 schrijver, 2 ritmeesters, 4 1e luitenants, 5 2e luitenants, 1 opperwachtmeester, 6 wachtmeesters, 3 fouriers, 15 korporaals, 4 appointés, 4 trompetters, 3 hoefsmeden, 20 cavaleristen, 70 miliciens, 3 regimentskinderen en 172 troepenpaarden. Maar volgens de berichten aan de Gouverneurs zouden bij benadering 10 officieren, 185 minderen en 188 paarden van het 2e Lanciers naar Deventer trekken. Van het 1e Lanciers zouden de staf en de eskadrons 2 t/m 4 vanuit Breda en Tilburg in een totale sterkte van 14 officieren, 358 minderen en 265 paarden naar Deventer marcheren en onderwijl te Zutphen het 1e eskadron oppikken. De hier gebezigde cijfers kloppen niet goed met de maandelijkse sterktestaten, die elk legeronderdeel toentertijd naar het ministerie diende in te zenden. Deze zeer uitgebreide staten werden daar kwartaalsgewijs gebundeld en zijn ook bewaard gebleven: Algemeen Rijksarchief, Tweede Afdeling, archief van het ministerie van Oorlog 1813-1913, inv. nr. 14728 (3e kwartaal 1849) en 14729 (4e kwartaal 1849). Op 1 oktober telde het 1e Lanciers, inclusief de "reserve 1849", 710 man en 389 paarden, waarvan 152 man en 101 paarden voor het 1e eskadron. Vermoedelijk zijn in de in de tekst aangehaalde cijfers de "miliciens" (dienstplichtigen) niet meegeteld. Hetzelfde verschijnsel zou zich dan voordoen bij het 2e Lanciers, dat in de sterktestaat van 3 oktober wordt opgegeven voor 1080 man en 570 paarden, waarvan voor de staf plus eerste 3 eskadrons 541 man en 355 paarden. Dat klopt al evenmin met de in de tekst gebezigde cijfers. ) . Habets gaf de mededelingen van deze aanschrijving door aan zijn regiment bij RO 93 van 24 september: "De staf en 3 eerste Escadrons van het 2 Regement Lanciers zullen den 17 October te Deventer aankomen, om met het [1e] regement vereenigd het 4 Regement dragonders zamen te stellen, waartoe alsdan onverwijld zal worden overgegaan. Het Commando van dat regement wordt aan den ondergeteekenden opgedragen" ( Inv.nr. 396 fo. 99 vo. ) . De commandant van het 2e Lanciers, luitenant-kolonel Van Heerdt, berichtte bij brief van vermoedelijk 24 september dat de twee eskadrons Jagers te Paard reeds op 1 oktober als een op zichzelf staand korps zouden worden geformeerd en dus uit het verband van zijn regiment treden. En op 26 september 1849 berichtte hij nader over de verdere opdeling van het 2e regiment Lanciers ( ARA-2 Cavaleriebrigade inv.nr. 112 volgnr. B 812 (Van Heerdts nummer is vermoedelijk 273, maar het stuk is licht beschadigd waardoor datum en kenmerk zijn verloren), B 821 (verzendkenmerk Van Heerdt nr. 275). Volgens Van Heerdts nr. 275 zouden van de sterkte [na uittreden van de Jagers te Paard] van 382 man en 313 paarden 70 man en 90 paarden overgaan naar de eskadrons Jagers te Paard, 37 man naar het 1e, 50 man en 53 paarden naar het 2e, en 44 man naar het 3e regiment Dragonders, zodat er voor het 4e Dragonders resteerden 181 man en 170 paarden. Er was dus z.i. voldoende personeel bestemd voor Deventer om de paarden te geleiden zonder hulp van voor elders bestemd personeel. Habets nr. 320 van 27 september (ibidem B 826) dat van zijn regiment de staf en het 2e, 3e en 4e eskadron, vertrekkend uit Breda en Tilburg, in totaal 374 man en 271 paarden telde. De Brigadecommandant bevestigde op 26 september (ibidem inv.nr. 139 volgnr. 683) de ontvangst van Van Heerdts nr. 273. Bedacht moet worden dat Van Heerdt te Den Haag gelegerd was, dichter bij het departement dan de Brigadecommandant te 's-Hertogenbosch. Deze machtigde na ontvangst van nr. 275 op 28 september 1849 (ibidem inv.nr. 139 volgnr. 699) Van Heerdt om de detachementen bestemd voor het 1e en 2e Dragonders rechtstreeks naar hun bestemming te dirigeren. Eenzelfde bericht ging aan het 1e Lanciers (ibidem inv.nr. 139 volgnr. 704): "vermits thans blijkt dat er bij de op te heffen [sic] Esks. van het 2 Regt. Ls. genoegzaam voor Uw ond[erhebbend] Regt bestemd personeel overblijft om de paarden, welke op Deventer te dirigeren zijn, derwaarts te geleiden, daartoe derhalve geen personeel welke voor het 1, 2 en 3 Regt. is bestemd behoeft te worden gebezigd". Ook bij de hier gegeven getallen geldt vermoedelijk wat in noot 37 al is opgemerkt: de in de correspondentie neergelegde sterktegegevens behelzen vermoedelijk de sterkte exclusief de miliciens. ) . Op 26 september 1849 bracht de Brigadecommandant aan het ministerie verslag uit van de uitvoering van de instrukties inzake de reorganisatie der cavalerie "Met betrekking tot het 1 en 2 Regiment Lanciers is in acht genomen van hunne garnisoens verandering zoodanig te regelen dat het eerste dier korpsen twee dagen na den afmarsch van het 3 Regiment Dragonders namelijk den 14 october te Deventer aankome en zulks met het 2e Regiment Lanciers drie dagen later dan het eerst den 17 october geschiede, zoodat de definitieve formatie van het 4e regiment Dragonders onmiddellijk daarna plaatshebbende, uiterlijk op den 19 October kan zijn volbragt" ( ARA-2 Cavaleriebrigade inv.nr. 139 volgnr. 680. ) . Van Heerdt specificeerde bij brief van 29 september nader, maar nog onder enig voorbehoud, dat op 12 oktober in totaal 195 personen en 188 paarden van zijn regiment naar Deventer zouden vertrekken om aldaar de 17e oktober te arriveren. Hij trok uit de eerder afgekomen administratieve voorschriften van het ministerie de conclusie dat "ik zelve volgens de hieraangehaalde missive van Zijne Excellentie den minister van Oorlog alhier moet achterblijven tot zoolang de geheele liquidatie [sic] van het 2e regiment Lanciers zal zijn afgelopen", zodat hij aan de afmars van zijn romp-regiment niet meende te kunnen deelnemen ( ARA-2 Cavaleriebrigade inv.nr. 112 volgnr, B 842 verzendkenmerk nr. 278. Zie noot 37. ) . Bij RO's 97 en 98 van 6 en 8 oktober gaf Habets intussen marsorders voor de verplaatsing van zijn 1e Lanciers naar Deventer, te effectueren tussen de 8e en 14e oktober ( Inv.nr. 396 fo. 101 en 104 vo. ) . Op 9 oktober berichtte de Brigadecommandant aan Habets zijn benoeming, krachtens KB van 7 oktober 1849 nr. 2, tot commandant van het 3e regiment Dragonders: "Met betrekking tot het overgeven van Uw tegenwoordige Commandement en het aanvaarden van het nieuwe, heeft den Minister van Oorlog gelieven te bepalen; dat UWEG eerst het 1 Regt. Ls. naar Deventer zal geleiden ten einde hetzelve behoorlijk aan den daartoe nieuw benoemden Kolonel Bn. van Heerdt overtegeven, waarna UWEG naar 's Hage zult vertrekken. (..) Mogt het echter gebeuren dat de Kolonel Bn. van Heerdt werd verhinderd bijtijds deszelfs nieuwe bestemming te volgen, en hij dus den 17 dezer nog niet te Deventer is aangekomen, dan gelieve UWEG de bevolen nieuwe formatie v.h. 4 R.Dr. ten uitvoer te leggen; (..) Z.Exc.d.M.v.O. heeft het niet ondienstig geacht mij te doen kennen, dat de indeeling der Regiments Commandanten door Z.M. zelve zoodanig is geregeld als hiervoor is omschreven, weshalve ik de Eer heb UWEG zulks insgelijks medetedeelen" ( ARA-2 Cavaleriebrigade inv.nr. 139 volgnr. 802. ) . Ook Van Heerdt, "thans het op te heffen [sic] 2e Regiment Lanciers commanderende", kreeg bericht van zijn bevordering tot kolonel en benoeming tot commandant van het 4e Dragonders, bij het zelfde KB ( ARA-2 Cavaleriebrigade inv.nr. 139 volgnr. 803 van dezelfde datum. Van Heerdts wordt in het KB van 7 oktober 1849 nr. 2 exakt zo betiteld. ) . Hij diende zo spoedig mogelijk naar Deventer te vertrekken, "het mij beter voorkomende dat die formatie [van het 4e Dragonders] door UWEG worde bewerkstelligd (..) zullende UWEG van den Kolonel Habets, die den 14 dezer met zijn ond[erhebbend] Regt. aldaar aankomt, alle de instructiën ontvangen, welke op de formatie van het bedoelde korps betrekking hebben. Mocht UWEG echter verhinderd worden uiterlijk den 17 dezer te Deventer te zijn, dan heeft de Kolonel Habets in last de bedoelde nieuwe formatie ten uitvoer te brengen (..)".
Reeds de volgende dag schreef Van Heerdt, als commandant van het 2e Lanciers, dat de afwikkeling van de zaken van dat regiment het hem onmogelijk maakte om tijdig in Deventer te zijn om de organisatie van het voor hem bestemde regiment ter hand te nemen, zodat helaas Habets deze taak zou moeten verrichten. De Brigadecommandant tekende aan dat Habets hiervan in kennis was gesteld. Het ministerie stak hier echter een stokje voor: bij missive van 11 oktober 1849 nr. 46 B werd verordonneerd dat Van Heerdt uiterlijk de 15e oktober te Deventer diende aan te komen om te kunnen overnemen van Habets. Wat aan af te handelen stukken bij het 2e Lanciers overbleef diende dan maar aan Van Heerdt in Deventer te worden opgezonden. Vervolgens berichtte Van Heerdt op 12 oktober "dat op heden de ontbinding [sic] van het 2e Regiment Lanciers (..) geheel heeft plaats gehad. Het laatste detachement sterk 7 officieren, 183 onderofficieren en manschappen, 16 officiers- 185 troepenpaarden bestemd voor het op te rigten 4e Regiment Dragonders heeft heden den marsch op Deventer aanvaard. (..) Tengevolge eene overeenkomst met Zijne Ex. den Minister van Oorlog aangaande de verdere regeling der Administratie heb ik het genoegen UHEg. te kunnen melden dat ik den 15 dezer, des avonds te Deventer zal aankomen".
Van Heerdt signeerde hier als "commandant van het te formeeren 4e Regiment Dragonders" ( ARA-2 Cavaleriebrigade inv.nr. 112 volgnrs. B 918 (verzendkenmerk van Van Heerdt nr. 328), B 923, B 934 (verzenkenmerk Van Heerdt nr. 331). Zie ook noot 37. Van Tuyll, Hussaren, beschrijft op p. 89: "Den 12den October was de noodlottige dag waarop het regement werd ontbonden. Al wat van het oude Hussaren-regement nog aanwezig was, zooals de staf en het overschot der 3 eskadrons (..), [verliet] de residentie (..) om bij het 1ste Regement lanciers ingesmolten te worden". ) . Op 13 oktober werd Habets geïnformeerd dat Van Heerdt reeds op 15 oktober in Deventer zou aankomen. Hij diende derhalve al wat betrekking had op de formatie van het 4e Dragonders in handen van Van Heerdt te stellen en na behoorlijke overgave van zijn regiment zich naar Den Haag te begeven. Zelf arriveerde Habets met zijn 1e Lanciers volgens plan op 14 oktober in Deventer. Op 15 oktober gaf Habets RO 100 uit waarin hij zijn nieuwe functie en de komst van Van Heerdt bekend maakte. "Hartelijk dank ik dan ook mijne waarde wapenbroeders, hoofd en verdere officieren (..) en hoewel het mij met U allen leed doet, de drang der omstandigheden het van naam en wapen heeft doen veranderen, heb ik echter de vaste overtuiging het 4e Regement Dragonders ons steeds aan het 1e Regement Lansiers zal herinneren" ( ARA-2 Cavaleriebrigade inv.nr. 139 volgnr. 824, inv.nr. 112 volgnr. B 952 verzendkenmerk nr. 359; inv.nr. 396 hierna, fo. 105 ro. ) . Tot en met nr. 102 van 16 oktober 1849 zijn de regimentsorders uitgegaan op naam van Habets. RO 103 van 17 oktober is de eerste van Van Heerdt. Eland heeft deze ook gezien en "letterlijk" geciteerd, maar ... terwijl de originele tekst luidt: "Heden is het Kommando van het Regiment door mij overgenomen. Heeren Officieren, Onder Officieren en Manschappen, indien iets mij kon leenigen het leed door mij ondervonden, van mijn vorig regiment * geheel te zien ontbinden, dan is het zeker van aan het hoofd van U allen mij geplaatst te zien. Heeren Officieren, Onder Officieren en Manschappen van het voormalig 1e Regiment Lansiers [sic], het is mij hoogst aangenaam in U allen het personeel weder te vinden van een Regement, dat ten alle tijde van eene zoo goede reputatie jouïsseerde. Het is mij tevens aangenaam, ook nog een groot gedeelte van mijn vorig Regiment weder te vinden. Van heden af aan heeft dit onderscheid voor mij opgehouden te bestaan, allen tot één Regement vereenigd zult gij mij even dierbaar zijn", heeft Eland ter plaatse van * domweg ingevoegd: "bijna" ... ( Regiment Boreel p. 22. ) Diezelfde 17 oktober berichtte Van Heerdt aan de Brigadecommandant de overname van Habets van het regiment. Hij signeerde "commandant van het 4e Regiment Dragonders" ( Inv.nr. 396 hierna fo. 106 ro/vo. ARA-2 Cavaleriebrigade inv. nr. 112 volgnr. B 955 verzendkenmerk nr. 361. Het is van belang de verzendnummering van de brieven van Habets en Van Heerdt te volgen. Afgezien van een brief van Van Heerdt als "HoofdAdministratie" van het 2e Lanciers (kenmerk 383, gedateerd 10.10.1849 en opgelegd als B 915), verzendt Van Heerdt als commandant van het 2e Lanciers: verzendkenmerk datum opgelegd als 32810.10.1849B 918 33112.10.1849B 934 33613.10.1849B 935, en Habets als commandant van het 1e Lanciers 34808.10.1849B 908 35515.10.1849B 948 35916.10.1849B 952 Van Heerdts eerste brief na de commando-overdracht, 36117.10.1849B 955 zet dus de registratuur van Habets en het 1e Lanciers voort! ) .
RO 104 gesigneerd door Van Heerdt, wordt in het orderboek gedateerd op 16 oktober, maar dat moet een verschrijving zijn. RO 105 van 18 oktober 1849 brengt namelijk wijziging aan op de "Regementsorder van gisteren", zodat nr. 104 dus wel op 17 oktober moet staan. Van Heerdt meldde daarin: "Vanaf den 18e October zal het Regiment den naam voeren van 4e Regiment Dragonders (..). Het 4e Escadron zal den 19e zich op marsch naar Groningen begeven (..). Genoemd Escadron zal zich morgen bezighouden met het herbranden der paarden welke hetzelve van het 2e Regement Lansiers overneemt. (dit betreft alleen het nommer op de hoef)".
RO 105 daarentegen meldde: "Met wijziging in zoo verre van de Regements Order van gisteren, zal het Regement niet voor 1e November aanstaande de naam van 4e regement Dragonders voeren" ( Inv.nr. 396 fo. 107 ro, 108 vo. Eland in het gedenkboek-1963 vermeldt de correctie van RO 105 niet en houdt het er vlakweg op dat het 4e Dragonders vanaf 18 oktober bestond (p. 22). ) . Dat was niet de visie van de Brigadecommandant, die reeds op 18 oktober een brief richtte aan (onder meer) "4e Rgt. Drags." en deze adressering sindsdien kordaat volhield. Maar ook Van Heerdt wist van geen wijken: zijn eerstvolgende brieven aan de Brigadecommandant, gedateerd 22 en 23 oktober, signeerde hij nota bene als "Kommandant van het 1e Regiment Lanciers" ( AR-2 Cavaleriebrigade inv.nr. 139 volgnrs. 852, 857, 859 enz.; inv.nr. 112 volgnrs. B 982 en 992, verzendkenmerken nrs. 375 en 379. ) .
Hij kondigde overigens reeds een "omslagtig verslag" van de reorganisatie aan. Dat zond hij in bij zijn brief van 27 oktober, nu wel gesigneerd als "Kommandant van het 4e Regiment Dragonders". Van Heerdt berichtte dat het detachement van het 2e Lanciers op 17 oktober was aangekomen en "onmiddellijk in de 4 Escadrons [van het 1e Lanciers] verdeeld geworden". De volgende dag waren de eskadronscommandanten bezig geweest "alles van dat detachement behoorlijk overtenemen", waarna op 19 oktober het 4e eskadron naar Groningen, Leeuwarden en Winschoten was afgemarcheerd. "Den Kapitein kwartiermeester van het 2e Regement Lanciers is te 's Hage achtergebleven, en beijverd zich om de administratie van gemeld korps zoo spoedig mogelijk aftesluiten, zoodra zulks zal geschied zijn, zal hij zijne nieuwe bestemming volgen, en omtrent den afloop aan UHEG rapport worden ingezonden. (..) De kavaleristen en paarden zijn zoodanig ingedeeld dat de Escadrons zooveel mogelijk op gelijke sterkte zijn gebragt. Hetzelfde is ten opzigte der in te deelen Miliciens van iedere ligting in het oog gehouden (..)".
Reeds op 29 oktober meldde Van Heerdt dat deze kapitein-kwartiermeester van het voormalige 2e Lanciers gereed was met de afwikkeling van de administratie, zodat Van Heerdt een dienstreis naar Den Haag aankondigde ( ARA-2 Cavaleriebrigade inv.nr. 112 volgnr. B 1013 verzendkenmerk nr. 392 en B 1020 verzendkenmerk nr. 401. Per abuis meende de Brigadecommandant in zijn bedankje (ibidem inv.nr. 139 volgnr. 911 van 30 oktober) dat Van Heerdts verslag ingekomen zou zijn bij diens brief verzendkenmerk 394 (opgelegd inv.nr. 112 volgnr. B 1014), maar dit stuk behelst een eerste bericht over het naar de Friesland en Groningen afgezonden 4e eskadron. ) . Vervolgens zien we Van Heerdt bij RO 115 van 31 oktober aan zijn regiment bekendmaken: "Vanaf 1e November zal het Regement den naam voeren van 4e Regement Dragonders" ( Inv.nr. 396 fo. 114 vo. ) . Gedateerd 1 november 1849 ondertekende Van Heerdt de maandelijkse sterktestaat van zijn regiment, nu dus het 4e Dragonders ( ARA-2 Oorlog 14729. Het 4e Dragonders omvatte 953 man en 557 paarden. De vierde pagina van de staat, bestemd voor een overzicht van de mutaties in de verstreken maand, ging in de telling uit van de getallen die Habets per 1 oktober voor het 1e Lanciers had ingediend: 710 personen en 389 paarden. Gedurende maand oktober waren "van andere korpsen" overgekomen 17 officieren, 192 lanciers, 202 paarden en 70 miliciens, terwijl nààr andere korpsen waren vertrokken 14 officieren, 10 lanciers en 27 paarden. Daarnaast de gewone mutaties: 1 officier met pensioen, 2 paarden idem [sic], 7 lanciers met paspoort vertrokken wegens afloop van hun dienstverband en nog een 8e wegens bijzondere vergunning, 1 lancier met een briefje van ontslag, 1 lancier overleden, 1 paard afgeschaft, 2 paarden afgemaakt en 2 andere [gewoon] overleden, en tenslotte 1 milicien overgegaan naar een ander korps -- en de telling komt precies op het bovenstaande resultaat uit. ) . De volgende dag ging hij op dienstreis naar Den Haag. Bij brief van 3 november, ondertekend als "Hoofd-Administratie van het 2e Regiment Lanciers", berichtte hij dat de mutatiestaten inzake het stamboek die dag aan het departement waren verzonden. En bij ongenummerde brief van 6 november 1849 volgde mededeling dat de administratie van het opgeheven 2e Lanciers voorlopig was gesloten en opgenomen, terwijl in een PS door Van Heerdt werd toegevoegd dat hij opdracht had gegeven om de archieven van dat opgeheven regiment naar Deventer over te brengen ( ARA-2 Cavaleriebrigade inv.nr. 112 volgnr. B 1033 (verzendkenmerk 407), B 1039 (verzendkenmerk 447), B 1053 (zonder verzendkenmerk); zie ook RO 118 van 1 november en 123 van 11 november in inv.nr. 396 fo. 115 vo, 117 ro. Van Heerdt meldde zich aan de Brigadecommandant terug op zijn post bij brief van 11 november (ARA-2 Cavalerie inv.nr. 112 volgnr. B 1079 verzenkenmerk nr. 416). De Brigadecommandant meldde op 8 november de afdoening van de administratie van het 2e Lanciers aan het ministerie (ibidem inv.nr. 139 volgnr. 939). ) . Bij missive van 8 december 1849 nr. 46 B verzocht het ministerie aan de Brigadecommandant om een "suppletoiren nominatieven staat van de militairen, welke onlangs bij het 4e Regiment Dragonders (vroeger het 1e Regiment Lanciers) van het voormalig [sic] 2e Regiment Lanciers zijn overgenomen en wier tijd van dienst in den loop van het volgend jaar zal expireren". hetgeen bij brief van 15 december 1849 door Van Heerdt werd ingezonden ( ARA-2 Cavaleriebrigade inv.nr. 112 volgnrs. B 1203 en B 1234 (de laatste met verzendkenmerk nr. 508. De ingezonden staten zullen echter doorgezonden zijn naar het ministerie, zij ontbreken in elk geval bij de geleidebrief. ) .
Zoveel wordt dus wel duidelijk: van staatshoofd tot en met de commandant van het 2e Lanciers was men zich eigentijds helder bewust van het feit dat dat regiment werd "opgeheven", "ontbonden"; zelfs het woord "liquideren" is gebezigd. Dat Beelaerts zoiets uit het KB van 10 september 1849 nr. 10 niet kon opmaken is met een beroep op art. 3 ervan, inleveren van de standaard, al te bestrijden, maar bovendien staat de koninklijke bedoeling expliciet in het KB van 7 oktober nr. 2. Het herhaalde beroep dat Beelaerts, Van Overveldt en Eland deden op de term "verenigen", is na het voorgaande niet best anders te interpreteren dan als selectief, tendentieus gebruik van het beschikbare feitenmateriaal. De ministeriële instructies over de vormgeving der cavalerie-reorganisatie, waarin de term "verenigen" nader is uitgewerkt, laten aan duidelijkheid niets te wensen over. Ook Sabrons uiteenzettingen over standaarden in het algemeen en die van het 1e en 2e Lanciers in het bijzonder, zijn voor geen tweeërlei uitleg vatbaar.
Het tendentieuze gebruik van bronnenmateriaal blijkt overduidelijk, waar Van Overveldt en Eland hebben teruggegrepen op het ook hier veel gebruikte orderboek: de "bruikbare" passages hebben zij blijkbaar wel, en alle andere niet kunnen vinden? Eland gaat zelfs zover dat hij deze bron op een cruciale plaats "herschrijft", en beide laten zij onvermeld dat dit orderboek, ook in de ogen van Van Heerdt, in oktober 1849 het orderboek van het 1e Lanciers was.
Eveneens een misgreep is de argumentatie dat de laatste commandant van het 2e Lanciers de eerste van het 4e Dragonders werd. Immers, tot het KB van 7 oktober nr. 2 stond Habets van het 1e Lanciers genomineerd voor het commando over het nieuwe 4e Dragonders. Nergens blijkt dat daaraan nog een KB gewijd zou worden. Voorzover er dus sprake was van een "vanzelfsprekende overgang" was het die van Habets. Pas toen uitgemaakt was dat het anders moest, werd per KB ingegrepen en kregen zowel Van Heerdt als Habets bij KB hun nieuwe opdracht. Van Heerdt is dus niet in het kader van de reorganisatie "overgegaan" van het 2e Lanciers naar het 4e Dragonders, maar is regulier verplaatst met een daartoe strekkend KB. Hij heeft zichzelf overigens nog enige tijd beschouwd als commandant van het 1e Lanciers ( Bijzonder verknocht was Van Heerdt in 1849 blijkbaar niet aan het 4e Dragonders. Amper commandant daarvan heeft hij gesolliciteerd naar het commando van het 1e Dragonders. Op 9 december 1849 berichtte de Brigadecommandant, op gezag van het ministerie, aan Van Heerdt: "UWEG, benevens den Kolonel van Toll van het 2e Regt.Dr. beiden verzocht hebbende om met het bevel over het 1e Regt.Dr. belast te worden, heeft Z.E. d.M.v.O. die verzoeken aan Z.M. beslissing onderworpen, waarop het Hoogstdenzelven heeft behaagd bij besluit van den 2 dezer no. 36 genoemde Kolonel het bevel over laatstgemeld Korps op te dragen. Bij de kennisgeving daarvan, vervat in deszelfs aans. van den 6 dezer, Pers. en Mil. Zaken n. 19 B, ontvang ik tevens van het M.v.O. inlast, UWEG namens Z.Mt. te doen kennen, dat Uw verzoek om verplaatsing daarom buiten aanmerking heeft moeten blijven, omdat de belangen van het nieuw zamengesteld Korps, thans onder Uw leiding, niet gedoogden, U daarvan te verwijderen, daar UWEG, als bovendien een gedeelte van dat Korps reeds grondig kennende, bijzonder geschikt en in staat wordt geacht, om dat Korps tot een wel vereenigd geheel te brengen en de dienst daarbij met vaste hand te leiden". (ARA-2 Cavaleriebrigade inv.nr. 139 volgnr. 1072). ) .Van "samenvoeging" der Lanciersregimenten was al evenmin sprake. Uit het voorgaande blijkt dat de eskadron-struktuur van het 1e Lanciers intakt is gebleven, en dat het van het 2e Lanciers afkomstige personeel, opzettelijk en krachtens uitdrukkelijk bevel, over dìe struktuur is "uitgesmeerd": men wilde immers geen korps in een korps. Dat het 4e Dragonders voortbouwde op het archief van het 2e Lanciers, is inmiddels niet meer te verifiëren. De bewering van Van Overveldt over het ene strafregister wordt niet bevestigd door het hier geïnventariseerde archiefmateriaal: een strafregister gefolieerd en getekend door Van Heerdt kan op zijn vroegst in 1848 zijn aangevangen, en zo'n strafregister is vooralsnog niet overgeleverd ,als het al bestaan heeft, is het inmiddels vermist ( Ook andere bescheiden die Van Overveldt in 1914 nog als aanwezig opgaf (zie noot 25), zijn inmiddels weg; hoe zorgzaam was het archiefbeheer? ) . Onweerlegbaar is wel dat het hier veelvuldig aangehaalde orderboek èn de correspondentieregistratuur van het 1e Lanciers werden voortgezet bij het 4e Dragonders. Bovendien is duidelijk geworden hoe het (afgesloten) archief van het 2e Lanciers in 1849 in Deventer terecht gekomen is.
De misvatting van Van Overveldt ten aanzien van de "eerebeker van Van Heerdt" met "brief" is hiervoor al uiteengezet. Van Overveldt schoof daarbij Van Heerdt een mening in de schoenen die Van Heerdt aantoonbaar niet gehuldigd heeft: uit niets is af te leiden dat deze "zijn regiment" en "de huzaren van Boreel" identificeerde. Die vereenzelviging is van Van Overveldt zelf.
De bepaling van het aantal personen dat werkelijk van het 2e bij het 1e Lanciers overging, is niet geheel zonder haken en ogen gebleken. Het beste uitgangspunt biedt Van Heerdts mededeling van 12 oktober dat 7 officieren, 183 minderen en 201 paarden de mars op Deventer hadden aanvaard. Tellen we Van Heerdt zelf daar nog bij op, ook al werd die gewoon verplaatst, dan komen we op 8 officieren en 183 minderen, totaal 191 personen, en 202 paarden.
Dat getal 202 klopt precies met het mutatie-overzicht van de sterktestaat van november 1849. Die geeft echter voor het aantal officieren 17 en lanciers 192, totaal dus 207 personen aangekomen. Het verschil van 16 personen laat zich makkelijk verklaren door andere mutaties naar het 1e Lanciers/4e Dragonders ( Deze mutaties al of niet in het kader van vrijwillige plaatsruiling met personeel dienend bij het 1e Lanciers, zoals die in de stukken meermalen wordt aangetroffen -- er zijn immers ook 24 personen van het 1e Lanciers/4e Dragonders vertrokken. ) . Maar dit mutatie-overzicht van de sterktestaat geeft dan bovendien nog eens 70 aangekomen miliciens. Dat getal is dan weer identiek aan de prognose van de Brigadecommandant van 23 september 1849. Waar al eerder grond bestond voor het vermoeden, dat men bij wijlen in sommige opgaven de miliciens niet meetelde, is het dus aannemelijk dat van het 2e Lanciers naar het 1e Lanciers/4e Dragonders 191 beroepsmilitairen plùs 70 miliciens, dus 261 personen, alsmede 202 paarden zijn overgegaan. Die 261 personen maakten dan in het 4e Dragonders op 1 november 1849 27,3 % van de sterkte uit. Het getal van 234, dat Beelaerts ons voorschotelt, is met geen berekening te bereiken noch op enigerlei manier in verbinding te brengen met de sterktestaten uit het ministerie-archief -- het lijkt een uit de lucht gegrepen getal.
Dat in 1914/1919 het 4e Huzaren het meest in aanmerking kwam om de traditie van het regiment Huzaren van Boreel/6e Huzaren/2e Lanciers te beërven, was en is dus staande te houden met een beroep op het feit, dat in 1849 van het opgeheven 2e Lanciers het numeriek grootste brokstuk bij het 4e Dragonders terecht kwam, waarna in 1867 nog eens een eskadron uit de Boreel-traditie is toegevoegd. Maar deze overweging zou vermoedelijk onvoldoende gewicht in de schaal gelegd hebben. De considerans van het KB van 1896 rept immers uitdrukkelijk van "voorgangers van thans bestaande korpsen", en juist dat ontbrak in de verbinding tussen 2e Lanciers en 4e Dragonders.
Vandaar een pakket "argumenten" om het 2e Lanciers alsnog te portretteren als "voorganger" maar dat, om Eland nogmaals te citeren, flagrant "in strijd met de [Krijgs-]geschiedenis" is. Waar de Vaandel-commissie van 1896 beticht werd van "vergissing" en "misverstand", valt aan de protagonisten van de "Boreelse afstamming" een vrij wat ernstiger beschuldiging te uiten. Hun oogmerk is verder met "zwaar geschut" doorgedrukt, waarbij het ministerie van Oorlog en het Kabinet der Koningin, en wellicht H.M. zelve, op het verkeerde been zijn gezet.
Opvallend is het zwalkende gedrag van het Krijgsgeschiedkundig Archief der Generale Staf, dat nu eens zus en dan weer zo van mening lijkt of blijkt, maar de bodem van het geval niet heeft geraakt. Zo is de opvatting van Beelaerts, Van Overveldt en Eland gekanoniseerd en overgenomen in latere geschiedschrijving ( F. Beelaerts van Blokland (res. ritmeester b.d.), "De Huzaren van Boreel" in: Mededeelingen van de Vereeniging Officieren Cavalerie jg. 21 nr. 3 (september 1960) p. 93 e.v., legt ook de nadruk op de "vereniging" van 1849. De uitvoering van het betreffende KB leidde tot de opvatting [volgens de auteur blijkbaar: misvatting] dat het 2e Lanciers was opgeheven, maar in 1919 volgde eerherstel. Mij is onbekend of deze Beelaerts en de auteur van Oorsprong en Standaard (1914) dezelfde zijn. P. Forbes Wels, De Nederlandse Cavalerie, Bussum 1963, p. 41, 51. Opvallend is, dat Forbes Wels op p. 96 e.v. meent dat reeds in 1831 een stamlijn bestaat van het (oude) regiment Huzaren van Boreel naar het 10e regiment Lanciers, hetgeen niet anders is dan een projektie van latere (vermeende) gebeurtenissen in de tijd terug. P. Forbes Wels, "100 jaar vrede (1831-1940)" in: J.A.C. Bartels, Vier eeuwen Nederlandse Cavalerie, Amsterdam 1987 (2 dln.), p. 112, spreekt eveneens van "samenvoeging", maar onderkent dat "niet alleen de traditie van Huzaren no. 6, doch ook die van Lansiers No. 10 door de huidige Huzaren van Boreel voort te zetten" is. Curieus is ook de exercitie in Regiment Boreel op p. 60 waar anno 1963, vermoedelijk door jhr.mr. C.C. van Lidth de Jeude, schrijver van het tweede deel van het gedenkboek, een nijvere poging is ondernomen om de reeksen commandanten van het 1e en 2e Lanciers en beider voorgangers, tot één reeks samen te persen. ) , en zo heeft ook Ringoir anno 1978 nog een aantal aperte onwaarheden kunnen afdrukken ( Op p. 54 wordt Van Heerdts commando gedateerd van 2 november 1848 (bij het 2e Lanciers) tot 30 mei 1854 (bij het 4e Dragonders) zonder onderbreking, terwijl het KB van 7 oktober 1849 nr. 2 daarin toch bepaald een caesuur heeft aangebracht; op p. 55 heet de commandant van het 4e Huzaren "Overveldt" i.p.v. "Van Overveldt"; en op p. 84 wordt het commando van Habets over het 1e Lanciers geacht te zijn geëindigd op 10 september 1849, terwijl Habets pas bij het KB van 7 oktober nr. 2 daarvan formeel werd ontheven en feitelijk op 17 oktober zijn commando heeft overgedragen. ) .
Geschiedenis van het archiefbeheer
Editie Kloosterboer 1986
Na de capitulatie in 1940 hebben alle onderdelen hun geschoond archief ingeleverd bij de regelings- en afwikkelingsbureaus. Van deze bureaus werd het archief, vaak na nog een selectie, doorgestuurd naar het weermachtsarchief. Ook hier is nog een selectie uitgevoerd. Na de oorlog werd dit, in de oorlogsjaren al van het predikaat "nederlands" voorziene weermachtsarchief omgezet in het archief koninklijke landmacht, gevestigd te Leiden. In 1961 werd dit onderdeel van het toen opgerichte centraal archievendepot van het ministerie van defensie.
Naschrift bij de her-editie-1991
De toegang, zoals die in 1986 door P. Kloosterboer werd voltooid, had betrekking op slechts een gedeelte van de archieven van cavalerie-eenheden uit de door hem bestreken periode. Een aanzienlijk omvangrijker deel, 10,1 m', was reeds in 1956 door de Directeur van de Krijgsgeschiedkundige Afdeling der Generale Staf overgedragen aan de Algemene Rijksarchivaris ( Proces-verbaal van 5 maart 1956, in Algemeen Rijksarchief, Tweede Afdeling, archief van de Rijksarchiefdienst, Centrale Direktie, inv.nr. 92 nr. B 104. ) . Dit materiaal werd gestald in het Hulpdepot Schaarsbergen en aldaar geïntegreerd in een groot conglomeraat "Landmacht-archieven 1840-1940". Een summiere en weinig betrouwbare toegang daarop kwam in 1971 gereed. Successievelijk is sindsdien gewerkt aan de ontmanteling van het conglomeraat Landmacht-archieven, door overdrachten aan Rijksarchieven in de provincie dan wel om delen van het conglomeraat op ordelijke wijze te verenigen met latere overdrachten van materiaal behorend tot dezelfde of verwante archieven. Dit proces heeft thans ook de archieven van Cavalerie-eenheden en de toegang daarop bereikt.
Het materiaal blijft, ook na deze hereniging, de indruk wekken dat incompleet en lacuneus is. Voor een deel zijn de lacunes te verklaren door reguliere vernietiging, die voor een deel door aangetroffen processen-verbaal en andere documenten worden toegelicht, voor een deel ook door het verblijf van archiefstukken in traditiekamers van thans nog bestaande cavalerie-eenheden, zie "Verwant materiaal". Andere hiaten blijven onverklaard.
Na de voltooiing van het nieuwe Algemeen Rijksarchief werden de in Schaarsbergen ondergebrachte archieven van de Tweede Afdeling daarheen overgeheveld, waaronder ook het conglomeraat Landmacht-archieven. Dit conglomeraat is later ontmanteld en de respectieve delen ervan ondergebracht bij hun verwante archieven, de archieven van de cavalerie-eenheden werden ook bij elkaar geplaatst.
De verwerving van het archief
Het archief is krachtens bepalingen van de Archiefwet overgebracht.

Inhoud en structuur van het archief

Selectie en vernietiging
Bij de aanvang van de werkzaamheden besloeg het archief van de in deze plaatsingslijst beschreven onderdelen ca. 1,5 meter. Van deze hoeveelheid is 8 cm. vernietigd.
Van het archief van het depot wielrijders was slechts één stuk overgebleven, dat werd vernietigd
Verantwoording van de bewerking
Editie Kloosterboer 1986
Een aantal stukken uit het archief van het 4e regiment huzaren, die werden aangetroffen in het archief van de commandant van de cavaleriebrigade, werden op hun oorspronkelijke plaats teruggevoegd. Bij het archief van het 1e regiment huzaren werden stukken aangetroffen uit de periode 1881-1905. Omdat het 1e regiment huzaren in 1881 werd opgeheven en het 4e regiment werd omgenummerd tot het 1e regiment huzaren, heb ik gemeend er goed aan te doen deze stukken bij het archief van het 4e regiment huzaren te beschrijven.
Dat er archief werd aangetroffen van het 2e regiment huzaren was een verrassing, aangezien in 1940 door de regimentscommandant werd vermeld dat het gehele archief verloren was gegaan.
Cavalerie-onderdelen waarvan eveneens geen archief is overgebleven zijn de verkenningsafdeling. Alleen bij het archief van het 3e regiment huzaren, waaruit de 1e verkenningsafdeling gevormd was, is één stuk uit het archief van deze afdeling aangetroffen. Omdat andere stukken ontbreken is besloten dit enkele stuk daar te laten zitten.
In deze plaatsingslijst zijn ook de archieven van de regimenten wielrijders opgenomen. Hoewel dit oorspronkelijk geen cavalerie-onderdelen waren, werden ze vanaf de oprichting in 1924 onder bevel van de inspecteur van de cavalerie geplaatst, die tevens aangewezen was om in oorlogstijd op te treden als commandant van de lichte brigade (later divisie), waar de wielrijders deel van uitmaakten.
Door deze verhouding zijn de archieven van de wielrijders terecht-gekomen bij het archief van de commandant van de lichte divisie en na de oorlog in één inventaris beschreven.
Achter de beschrijvingen van de stukken van de regimenten wielrijders is dan ook het oude inventarisnummer afgedrukt.
De archiefbescheiden van landmachtonderdelen werden voor 1940 in 3 series gesplitst. De grootste bestond uit een serie stukken van algemene aard, de tweede was een serie geheime stukken, de derde bestond uit het persoonlijk archief van de commandant, waarin personeelszaken en zeer geheime stukken verenigd werden. Bij het archief van het 2e regiment huzaren en de regimenten wielrijders is deze oude orde gehandhaafd. Bij de overige archieven waren alleen stukken uit de algemene serie nog aanwezig.
Er zijn lijsten opgenomen van archiefstukken die zich nog bevinden in de traditiekamers van de regimenten.
Naschrift bij de her-editie-1991
De opbouw van Kloosterboers inventaris is uiteraard aangepast voor het toegevoegde materiaal. Reeds eerder was zijn veelheid aan nummeringen (steeds opnieuw startend bij iedere nieuwe archiefvormer) omgezet naar één enkelvoudige nummering. De overdracht uit 1986 heeft thans de nummers 1-271, terwijl de overdracht-1956 thans inv.nrs. 272-497 heeft. Aandachtige beschouwing van de verdeling van het archiefmateriaal over deze twee reeksen maakt duidelijk dat de overdracht-1956 een lukrake greep in de archieven heeft betekend.
De in de overdracht-1956 begrepen archiefvormers zijn nu als zodanig herkenbaar gemaakt. Kloosterboers inrichting naar archiefvormers is plaatselijk verbeterd om door hem veronachtzaamde organismen te onderscheiden. Tegelijk zijn een aantal van zijn beschrijvingen aangepast, en is plaatselijk wat commentaar toegevoegd. In de volgende paragraaf is aangegeven, waarom van zijn weergave van de geschiedenis van het 4e regiment Huzaren is afgeweken.
Hetgeen Kloosterboer reeds opmerkte over de oorspronkelijke structuur der archieven, houdt in grote lijnen ook stand voor de overdracht-1956: van de oorspronkelijke opbouw van de archieven naar classificatierubrieken -- overigens meer dan drie, aangetroffen worden: gewoon, geheim/vertrouwelijk, persoonlijk, mobilisatie, is wel iets hervindbaar, maar deze hoofdordening is, gegeven ook de incomplete overlevering der archieven, in belangrijke mate onbruikbaar geworden. De betekenis van de registratuur "Sectie II", die in de archiefvorming van het 4e (1881-1905: 1e) regiment Huzaren is aangetroffen, is niet gebleken. Deze registratuur is overigens ouder dan uit de beschrijvingen blijkt, dank zij het feit dat in inv.nrs. 80-158 stukken uit verschillende registraturen bijeen zijn gevoegd.
Uit het in 1956 overgedragen materiaal is bij deze herbewerking niet vernietigd. Volstaan is met herstel van reeksen en beschrijving van aangetroffen bestanddelen. De bestanddelen zijn niet lineair oplopend genummerd.
In de overdracht-1956 werden verschillende fragmenten van andere archieven aangetroffen: 2e regiment Infanterie, Directeur der Centrale Magazijnen van Militaire Kleding en Uitrusting te Amsterdam, Meetcentrale Huisduinen, en zelfs het Marine-Etablissement te Amsterdam. Deze stukken zijn te bestemder plaatse gebracht.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Landmacht Cavalerie: Diverse Onderdelen, nummer toegang 2.13.55, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Cavalerie-onderdelen, 2.13.55, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Verwante archieven
De hieronder vermelde stukken, berustend bij traditiekamers, zijn pro forma in de nummering van deze toegang opgenomen, tussen [].
Lijst van stukken uit het archief van het 4e regiment Huzaren en voorgangers, die zich bevinden in de traditiekamer van het regiment Huzaren van Boreel, Bernhardkazerne te Amersfoort; 1814-1938
Naar Kloosterboers inventaris-1986; nummering toegevoegd. Deze stukken kunnen uiteraard niet geraadpleegd worden op de studiezaal van het Nationaal Archief.
  • [498-500] Strafregisters van het regiment Huzaren nr. 6. 1814-1843 3 delen
    • [498] 1814-1827
    • [499] 1827-1830
    • [500] 1830-1843
  • [501] Strafregister van het regiment Lanciers. 1820-1840 1 deel NB. In aanmerking genomen dat het regiment Huzaren nr.6 (waarvan de strafregisters hierboven staan) pas in 1841 omgedoopt werd tot 2e regiment Lamciers, kan het hier beschreven strafregister niet anders dan van het regiment Lanciers nr. 10 (vanaf 1841: 1e regiment Lanciers) zijn.
  • [502] Ingekomen regimentsorder. 1827 1 stuk
  • [503-504] Brievenboeken van het depot van het regiment Huzaren nr. 6. 1830-1832 2 delen
    • [503] 1830-1831
    • [504] 1831-1832
  • [505] Verplaatsingsinstructies van de commandant van de 2e brigade cavalerie voor de commandant van het regiment Huzaren nr. 6. 1830-1831 2 stukken
  • [506] Ingekomen en minuten van uitgaande stukken. 1831, 1835, 1839 1 omslag
  • [507] Dagorder van de opperbevelhebber der cavalerie. Afschrift. 1831 1 stuk
  • [508] Brigade-order. 1831 1 stuk
  • [509-510] Orderboeken van het 4e eskadron van het 4e regiment Dragonders. 1852-1854, 1857-1858 2 delen
    • [509] 1852-1854
    • [510] 1857-1858
  • [511] Register van bij het 4e regiment Huzaren ingedeelde officieren. 1861-1922 1 deel
  • [512] Brief van de officier van Justitie te Almelo aan de regimentscommandant inzake militaire bij stand bij oproer te Almelo. 1867 1 stuk
  • [513] Kazerneringsregister van de Boreel-kazerne te Deventer. 1911 1 deel
  • [514-515] Agenda's van het 4e half-regiment Huzaren. 1926-1927, 1938 2 delen
    • [514] 1926-1927
    • [515] 1938
  • [516] Stukken betreffende strafzaken tegen militairen van het 4e half-regiment Huzaren. 1925 1 omslag NB. Afkomstig uit. het archief van de garnizoenscommandant te Deventer.
  • [517] Stukken betreffende het 125-jarig bestaan van het 4e (half-) regiment. 1938 1 omslag
  • [518-530] Stamboeken manschappen, met alfabetische klapper. ????-1922 13 delen
Lijst van stukken uit het archief van het 1e regiment Huzaren en voorgangers, die zich bevinden in de traditiekamer van het regiment Huzaren van Sytzama, Bernhardkazerne te Amersfoort; 1814, 1940
Naar Kloosterboers inventaris-1986; nummering toegevoegd. Deze stukken kunnen uiteraard niet geraadpleegd worden op de studiezaal van het Nationaal Archief.
  • [531] Orderboek van het regiment Huzaren van Sytzama. 1814 1 deel
  • [532] Stukken betreffende de capitulatie. 1940 1 omslag

Bijlagen

Archiefbestanddelen