Terug naar zoekresultaten

2.17.01 Inventaris van het archief van de Hoofdinspectie der Volkshuisvesting, 1920-1946

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.17.01
Inventaris van het archief van de Hoofdinspectie der Volkshuisvesting, 1920-1946

Auteur

Centrale Archief Selectiedienst, A.M. Tempelaars

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1994 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Hoofdinspectie der Volkshuisvesting
Hoofdinsp. Volkshuisvesting

Periodisering

oudste stuk - jongste stuk: 1920-1946

Archiefbloknummer

V23923

Omvang

; 1016 inventarisnummer(s) 17,20 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Dienst belast met de Handhaving van de Wettelijke Bepalingen betreffende de Volkshuisvesting Dienst der Volkshuisvesting Hoofdinspecteur der Volkshuisvesting

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief van de Hoofdinspecteur der Volkshuisvesting bevat onder meer ingekomen en uitgaande stukken met agenda's daarop. Agenda's en notulen van vergaderingen van de Hoofdinspecteur en inspecteurs van 1921 tot 1946, jaarverslagen van de Inspecteurs van de Volksgezondheid (Volkshuisvesting) in de verschillende ambtsgebieden over de jaren 1921-1945, stukken over de organisatie van de Dienst Volkshuisvesting, stukken over het Woningwet 1901, de Gezondheidswet van 1920 en andere wettelijke regelingen met betrekking tot huisvesting. Verder zijn er stukken over het woningaanbod en woningtekort, over woningwet- en huurwoningen en bijvoorbeeld ook woningwetvoorschotten per gemeente.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
De Woningwet 1901
De Woningwet 1901, die op 1 augustus 1902 in werking trad, regelde de overheidszorg voor volkshuisvesting en stedebouw en de verdeling van de bemoeienis tussen rijk, provincie en gemeente. De minister van Binnenlandse Zaken was belast met de uitvoering van de wet. ( Voor een overzicht van de ministeries waaronder de volkshuisvesting in de periode 1901-1946 ressorteerde zie: Bijlage 1. ) De Woningwet 1901 kende tien paragrafen:
  • Voorschriften betreffende aan woningen te stellen eisen;
  • Aangifte omtrent het aantal bewoners;
  • Verbetering van woningen; overbevolking;
  • Onbewoonbaarverklaring, ontruiming, sluiting en afbraak;
  • Onteigening;
  • Uitbreiding van bebouwde kommen;
  • Geldelijke steun van gemeentewege;
  • Geldelijke steun van rijkswege;
  • Strafbepalingen;
  • Slotbepalingen.
Gemeenteraden dienden bouw- en woningverordeningen vast te stellen en maatregelen te treffen tot bouw en verbetering van woningen, enerzijds ter aanvulling van de woningvoorraad, anderzijds ter vervanging van slechte woningen. Ze konden onbewoonbaarverklaringen uitspreken en rooilijnen, bouwverboden, uitbreidingsplannen, voorschriften voor de bebouwde kom en onteigeningen in het belang van de volkshuisvesting vaststellen. Om gemeentebesturen in staat te stellen de woningtoestand te inventariseren werden eigenaren van 1 tot 3-kamerwoningen verplicht aangifte te doen van hun woningen, het aantal vertrekken en het aantal bewoners. Daarnaast werden gemeentebesturen en gezondheidscommissies verplicht zelf onderzoeken in te stellen. Bovendien opende de wet de mogelijkheid van geldelijke steun van overheidswege, die met name gericht zou zijn op "verenigingen in het belang van verbetering van de volkshuisvesting werkzaam". Ook opende de wet de mogelijkheid voor gemeentelijke woningbouw, daar waar het particulier initiatief dit naliet. Het gezondheidsmotief gold als een zeer belangrijke reden bij de totstandkoming van de wet. Gelijktijdig met de Woningwet werd de Gezondheidswet aangenomen, die het Staatstoezicht op de Volksgezondheid als toezichthoudend en adviserend orgaan instelde. Het toezicht, dat tevens de volkshuisvesting omvatte, werd opgedragen aan de Centrale Gezondheidsraad, hoofdinspecteurs en inspecteurs en gemeentelijke gezondheidscommissies. Er werden in aansluiting op de Gezondheidswet vier hoofdinspecteurs aangesteld van wie er twee het toezicht hadden op de uitvoering van de Woningwet. Zij werkten echter door het ontbreken van richtlijnen grotendeels op eigen initiatief.
Organisatie van de Dienst der Volkshuisvesting
Bij koninklijk besluit van 11 augustus 1920 nr 69 (Stb. 1920/696) trad op 1 september 1920 de nieuwe Gezondheidswet (Stb. 1919/784) in werking, waardoor het Staatstoezicht op de Volksgezondheid werd gereorganiseerd. Het Staatstoezicht ressorteerde onder het in 1918 geformeerde Ministerie van Arbeid. De taak van het Staatstoezicht werd thans als volgt omschreven: ".. het onderzoek naar de staat van de volksgezondheid en, waar nodig, de aanwijzing en bevordering van middelen ter verbetering; de handhaving van de wetten en verordeningen, in verband daarmede vastgesteld." De Centrale Gezondheidsraad werd vervangen door de Gezondheidsraad, die als centraal orgaan de regering gevraagd of ongevraagd van advies diende, veelal bij monde van uit haar midden gevormde commissies. De directeur-generaal, hoofd van de Afdeling Volksgezondheid, had de dagelijkse leiding van het geheel in handen en stond in nauw contact met de Gezondheidsraad en de hoofdinspecteurs van de diverse dienstvakken. Het toezicht was opgedragen aan hoofdinspecteurs en inspecteurs, die door de kroon werden benoemd. De hoofdinspecteur diende de directeur-generaal van advies, stond aan het hoofd van een dienstvak van het Staatstoezicht en had de leiding over de regionale inspecteurs. Het ambtsgebied van de hoofdinspecteur omvatte het gehele rijk. ( Ten aanzien van de taken van de Gezondheidsraad en van de hoofdinspecteurs en inspecteurs, zie Stb. 1920/83. De Gezondheidswet 1919 (Stb. 784) vermeldt in art. 5, dat de hoofdinspecteur ambtshalve lid zou zijn van de Gezondheidsraad, in het besluit Stb. 1920/83 komt men echter in art. 16 hierop terug. Voor een overzicht van de hoofdinspecties, zie het schema. ) Hoofdinspecties van de Afdeling Volksgezondheid, ca. 1922:Embedded Image Op grond van art. 35 van de Woningwet adviseerde het Rijkscollege van Bijstand sinds 1902 over de verzoeken om rijkssteun voor woningbouw. In 1920 werd dit rijkscollege vervangen door de Rijkswoningraad, die echter in 1922 wegens bezuinigingen werd opgeheven. Nadien nam de directeur-generaal van de Afdeling Volksgezondheid deze taak voor zijn rekening. Per 1 september 1920 kwam de Dienst welke in het bijzonder belast is met de handhaving van de wettelijke bepalingen betreffende de Volkshuisvesting, kortweg de Dienst der Volkshuisvesting, tot stand en werd een hoofdinspecteur, ir H. van der Kaa (1920-1946), aangesteld. ( Zie Koninklijk Besluit van 11 augustus 1920 nr 69 (Stb. 1920/696). Van der Kaa, voorheen directeur volkshuisvesting in Amsterdam, zou in functie blijven tot de opheffing van de dienst in 1946. ) De hoofdinspecteur was gevestigd in Den Haag en had de beschikking over negen regionale inspecteurs voor: ( In 1938 werden de inspecties heringedeeld en werd een 10e inspectie toegevoegd: zie het schema. ) Regionale inspecties der Volkshuisvesting, ca. 1922 en 1938:Embedded Image
  1. Groningen en de gemeenten Assen, Meppel, Hoogeveen en Beilen;
  2. Friesland en (de rest van) Drenthe;
  3. Overijssel;
  4. Gelderland;
  5. Utrecht en Noord-Holland bezuiden het IJ (en Amsterdam);
  6. Zeeland en Noord-Holland benoorden het IJ (behalve Amsterdam);
  7. Zuid-Holland;
  8. Noord-Brabant;
  9. Limburg.
De taken van de plaatselijke Gezondheidscommissies gingen in 1934 over op de regionale inspecteurs in verband met de opheffing van deze commissies (Stb. 1934/16). In 1937 kwam de Dienst der Volkshuisvesting te ressorteren onder de Afdeling Volkshuisvesting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. De taken ten aanzien van de volksgezondheid bleven echter onder verantwoording van het Ministerie van Sociale Zaken. De band van de volkshuisvesting met de volksgezondheid bleef bestaan onder de koepel van het Staatstoezicht. Bij KB van 18 maart 1946 nr 12 werd het ambt van directeur-generaal van de Volkshuisvesting ingesteld en tevens werd er in iedere provincie een hoofdingenieur-directeur van de Volkshuisvesting benoemd. Dit hield de opheffing van de Hoofdinspectie der Volkshuisvesting in: de taken van de hoofdinspecteur en de Afdeling Volkshuisvesting van het ministerie werden ondergebracht bij de Centrale Directie van de Volkshuisvesting. ( De Afdeling Volkshuisvesting ging per 15 juli 1946 op in de Centrale Directie van de Volkshuisvesting (besluit 23-09-1946 St.crt 189). Van der Kaa werd bij KB 24-06-1946 benoemd tot lid van de Voorlopige Raad voor de Volkshuisvesting en bij KB 13-06-1946 tot tijdelijk voorzitter van de Rijksdienst voor het Nationale Plan. Hij ging per 1 augustus 1946 met pensioen (KB 06-08-1946 nr 33). ) De taken van de inspecteurs gingen over naar de Provinciale Directies van de Volkshuisvesting. In 1947 werd de naam van de genoemde centrale dienst gewijzigd in: Centrale Directie van de Wederopbouw en Volkshuisvesting. Ondanks de aandrang in 1920 op een krachtige rijksdienst ten aanzien van de volkshuisvesting bleef de dienst eenvoudig van opzet en beperkt wat betreft de personeelsbezetting. Door de vele uitgebrachte adviezen over beroepen inzake uitbreidingsplannen, rooilijnen, bouwvergunningen en onteigeningen was de invloed op het verloop van de volkshuisvesting desondanks groot. Een sterke mate van stabiliteit in dit beleid werd veroorzaakt, doordat de hoofdambtenaren, met name Van der Kaa en Van Beusekom ( H.G. van Beusekom trad op 1 januari 1921 in dienst en werd de rechterhand van Van der Kaa. Hij werd in maart 1941 benoemd tot plaatsvervangend hoofdinspecteur. ) , gedurende 26 jaar dezelfde waren: zij beheersten hun vak tot in de bijzonderheid. In de vooroorlogse periode was echter een grotere rol dan thans weggelegd voor de minister van Financiën, die directe zeggenschap had over de besteding van rijksgelden. De voornaamste taken van de hoofdinspectie richtten zich vanaf 1920 op de bestrijding van de woningnood ontstaan door de Eerste Wereldoorlog en het brengen van meer eenheid in de gemeentelijke bouwverordeningen. De woningwetbouw werd flink opgevoerd en de ingezakte particuliere bouw werd te hulp gekomen met premieregelingen. De gemeentelijke bouwverordeningen werden tot meer eenheid gebracht door het ontwerpen van uniforme voorschriften en het publiceren van richtlijnen voor het ontwerpen en herzien van bouwverordeningen. ( Leidraad bij het samenstellen en herzien van bouwverordeningen" (1927) en "Model Bouwverordening voor kleinere gemeenten" (1931), opgesteld door L. Lietaert Peerbolte, directeur-generaal van de Volksgezondheid en H. van der Kaa, hoofdinspecteur der Volkshuisvesting. ) Na 1930 dienden met name de gevolgen van de economische crisis opgevangen te worden door verlaging van het algemeen kostenpeil, hetgeen resulteerde in lagere huren voor woningwetwoningen. De steunverlening van overheidswege verliep via het kantoor van de hoofdinspecteur. De circulaire van de minister van Arbeid aan de gemeentebesturen van 28 december 1921 nr 86411Z, Afd. V, vermeldt: ".... Verzoeken om premie worden gericht tot het gemeentebestuur, dat, nadat de plannen zijn getoetst aan de plaatselijke verordening nopens het bouwen, de stukken doorzendt aan den Minister van Arbeid (aan het adres van den Hoofdinspecteur voor de Volkshuisvesting...), onder overlegging in duplo van een stel tekeningen, een globale raming der stichtingskosten en een opgave der te bedingen huren; het laatste ook wanneer de woningen bestemd zijn voor eigenbewoning ...."
Beleids- en advieslijnen van de Hoofdinspectie
Embedded Image
Wettelijke regelingen
De hieronder beschreven wettelijke regelingen waren van belang: De Woningwet (Stb. 1901/158) ( Woningwet 1901 gewijzigd bij wet Stb. 1905/4, Stb. 1915/198, Stb. 1919/422 en 423, Stb. 1921/705, Stb. 1922/356, Stb. 1923/362, Stb. 1924/117, Stb. 1931/266 en 393, Stb. 1934/316. Woningbesluit: uitvoeringsvoorschriften in Stb. 1902/160 (art. 7-9, 26-28, 30, 34-36) gewijzigd in Stb. 1916/262, Stb. 1921/679 (art 7-8, 29-31, 34, 39), Stb. 1926/316 (art. 55), Stb. 1932/7 (art. 10-12, 34-35, 42, 50, 52, 56-57), Stb. 1935/7 en 651, Stb. 1936/851, Stb. 1937/358 (art. 73 van Stb. 1924/117). Bij de taakomschrijving van de inspectie is uitgegaan van de integraal gepubliceerde tekst van de woningwet in Stb. 1921/705. ) legde de volgende bepalingen vast met betrekking tot de volkshuisvesting:
  • gemeentebesturen zijn verplicht voorschriften vast te stellen betreffende het bouwen en vernieuwen van woningen en omtrent behoorlijke bewoning (art. 1-10);
  • vordert van verhuurders van woningen hiervan aangifte te doen bij de gemeente en kan gemeenten verplichten tot het houden van een woningtelling en het instellen van een woningbeurs (art. 11-13);
  • schrijft maatregelen voor ter verbetering van woningen en tegen overbevolking (art. 14-20);
  • bevat bepalingen inzake onbewoonbaarverklaring, ontruiming, sluiting en afbraak van woningen (art. 21-28);
  • schept de mogelijkheid tot onteigening in het belang van de volkshuisvesting" (art. 29, 77-96);
  • verklaart het gemeentebestuur bevoegd het bouwen te verbieden op grond bestemd voor de aanleg van straten, pleinen of grachten en schrijft in gemeenten boven de 10.000 inwoners het vaststellen van een uitbreidingsplan voor (art. 30-32);
  • regelt het verlenen van geldelijke steun van gemeente- en rijkswege ter bevordering van de volkshuisvesting (art. 33-40).
  • Straf- en slotbepalingen (art. 41-60).
De taken van de inspectie richtte zich met name op de advisering omtrent de technische aspecten van de woningbouw. Advies van de inspectie was geboden in de volgende gevallen:
  1. In gemeentelijke bouwverordeningen diende vermeld te zijn aan welke eisen woningen moesten voldoen (art. 3):
    1. plaatsing van de gebouwen ten opzichte van de openbare weg (rooilijnen) en van elkaar;
    2. het hoogtepeil van de benedenvloer en de hoogte van gebouwen;
    3. afmetingen van kamers, trappen en portalen;
    4. privaten;
    5. beschikbaarheid van drinkwater;
    6. voorkoming van brandgevaar;
    7. voorkoming van vochtigheid;
    8. hechtheid van fundamenten, muren, vloeren, trappen, zoldering en dak;
    9. verwijdering van rook, water en vuil;
    10. toevoer van licht en lucht.
    In geval van bezwarenprocedures (art. 4) diende de inspecteur van advies.
  2. De vaststelling, aanvulling en wijziging van gemeentelijke bouwverordeningen was gebonden aan het advies van de inspectie (art. 7-8).
  3. Bezwarenprocedures tegen onbewoonbaarverklaring, ontruiming, sluiting en afbraak van woningen: advies van de inspectie (art. 21-22, 28).
  4. Bezwarenprocedures tegen onteigening: advies van de inspectie (art. 85).
  5. Vaststelling en wijziging van gemeentelijke uitbreidingsplannen: advies (art. 31).
  6. De inspectie kon in beroep gaan tegen de afgifte van tijdelijke bewoningsvergunningen afgegeven door gemeenten (art. 55).
De Woningnoodwet ( Gewijzigd bij wet Stb. 1921/72 en 101, 1922/19; vervallen bij wet Stb. 1931/396. Uitvoeringsvoorschriften in Stb. 1918/485 (art. 4-5 en 7) en 1918/818. ) (Stb. 1918/379) houdende wettelijke voorzieningen ter voorziening van de woningnood en gaf de bevoegdheid:
  • gemeenten waar een zo ernstige woningnood bestaat, de verplichting opleggen noodwoningen te laten bouwen of door toegelaten verenigingen te laten bouwen;
  • geeft regels inzake de financiële steun van overheidswege;
  • kan gemeenten verplichten tot het houden van een woningtelling en het instellen van een woningbeurs.
  • met de uitvoering van de wet werd de hoofdinspecteur en de inspecteurs belast (art. 31).
De Huurcommissiewet ( Gewijzigd Stb. 1918/182, 1921/71, 1923/235. Uitvoeringsbepalingen in Stb. 1917/444 (art. 13), Stb. 1918/223, en Stb. 1921/533 (art 13). ) (Stb. 1917/257) bepaalt het instellen van huurcommissies in die gemeenten waarin daartoe aanleiding bestaat. De Huuraanzeggingswet (Stb. 1921/70) treft maatregelen tegen het onbewoond laten van woningen. In 1927 is deze wet buiten werking gesteld. Premieregelingen:
  • De regeling inzake bijdragen en voorschotten uit 's Rijkskas voor de bouw van woningen door particulieren en verenigingen: KB 8 november 1920 nr 29. De regeling werd per 1 januari 1924 buiten werking gesteld.
  • Regeling inzake voorschotten onder verband van 2e hypotheek voor het bouwen van woningen: KB 1 augustus 1924 nr 121, gewijzigd bij KB 30 oktober 1934 nr 26, circulaire 5/12 maart 1940 nr 2451.
  • Voorschotregeling in verband met het in eigendom verkrijgen van een woning (de z.g. "plaatsjes") voor arbeiders werkzaam in landbouw, veeteelt, tuinbouw, veenderij of bosbouw: ingevolge de Landarbeiderswet.
  • Bijdrageregelingen voor krotopruiming: circulaire 5 januari 1925 en 25 juli 1927 (de laatste met name voor krotten gelegen in plattelandsgemeenten).
  • Premie- en voorschotregelingen ten behoeve van woningverbetering en krotopruiming: circulaire 23 juni 1938 nr 5462 M/P, gewijzigd bij circulaire van 17 januari 1940 nr 433 M/P.
  • De Hypotheekregeling 1940/1941: besluit van de Regeringscommissaris voor de Wederopbouw van 13 augustus 1940; hypotheekverstrekking van rijkswege voor middenstands- en arbeiderswoningen (herstel oorlogsschade).
    • art. 19 hypotheekaanvragen via het gemeentebestuur naar de RC voor de Wederopbouw en naar de hoofdinspecteur;
    • art. 28 kennisgeving van de aanvang van de bouw via de gemeente aan de hoofdinspecteur;
    • art. 29 de hypotheekgever is verplicht de hoofdinspecteur opgave te verstrekken van lonen en materiaalprijzen.
Functionele relatie met de ministeries, 1920-1946
Datum Gebeurtenis
1901-1918
  • taakoverdracht KB 25-09-1918 Stb. 551
  • * Afdeling Medische Politie, 1901
  • * Afdeling Binnenlands Bestuur 1902-1910
  • * Afdeling Volksgezondheid en Armwezen 1910-1918
1918-1922
  • instelling KB 25-09-1918 Stb. 551
  • opheffing KB 24-11-1922 Stb. 606 per 01-01-1923
  • * Afdeling Volksgezondheid
1923-1932
  • instelling KB 24-11-1922 Stb. 606 per 01-01-1923
  • opheffing KB 08-12-1931 Stb. 501 per 01-05-1932
  • * Afdeling Volksgezondheid
1932-1933
  • taakoverdracht KB 08-12-1931 Stb. 501 per 01-05-1932
  • taakoverdracht KB 08-06-1933 Stb. 311 per 12-06-1933
  • * Afdeling Volksgezondheid
1933-1937
  • instelling KB 08-06-1933 Stb. 311 per 12-06-1933
  • taakoverdracht KB 09-07-1937 Stb. 141 per 15-07-1937
  • * Afdeling Volksgezondheid
  • * Afdeling Volkshuisvesting (per 01-05-1936)
  • MB 29-04-1936 nr 176 Kab. Afd. Comptabiliteit
1937-1945
  • taakoverdracht KB 09-07-1937 Stb. 141 per 15-07-1937
  • taakoverdracht KB 06-09-1945 Stb. F167 per 07-09-1945
  • * Afdeling Volkshuisvesting
1945-1946
  • instelling KB 06-09-1945 Stb. F167 per 07-09-1945
  • * Afdeling Volkshuisvesting
Opheffing van de Dienst der Volkshuisvesting bij KB van 18 maart 1946 nr 12.
Geschiedenis van het archiefbeheer
De verwerving van het archief
Overbrenging van een overheidsarchief
De verwerving van het archief
Het archief is krachtens bepalingen van de Archiefwet overgebracht.

Inhoud en structuur van het archief

Verantwoording van de bewerking
De begincesuur voor het archief werd vastgesteld op 1 september 1920, de datum waarop de Dienst der Volkshuisvesting werd ingesteld. Als eindcesuur werd 1946 aangehouden, het jaar waarin de Hoofdinspectie der Volkshuisvesting werd opgeheven.
Een aantal lidmaatschapsarchieven zijn ingevoegd bij de in het Algemeen Rijksarchief al berustende secretariaatsarchieven van deze commissies: Commissie Burgerbevolking ( Zie nummer toegang 2.04.48.12 ) (1939-1941), Commissie tot het vaststellen van Standaardprijzen en -Lonen ( Niet geïnventariseerd, bloknummer W23856. ) (1939-1942), Commissie inzake Waterverontreiniging ( Niet geïnventariseerd, bloknummer W23566. ) (1934-1944), Commissie wetsontwerp Natuurbescherming ( Zie nummer toegang 2.11.37.01 ) (1938-1942) en Vaste Commissie van de Economische Raad ex art. 8 op het algemeen verbindend en onverbindend verklaren van Ondernemersovereenkomsten 1935 ( Zie nummer toegang 2.06.001, inv.nrs 8686-8690 (notulen commissie), inv.nrs 8602-8606 (baksteenindustrie) en inv.nr 8609 (kalkzandsteenindustrie). ) (1936).
Er zijn twee concordantielijsten 1920-1922 en 1923-1946 gemaakt die als bijlage zijn opgenomen bij de inventaris. Rubrieken uit de lijsten 1920-1922 waarvan het rubrieksnummer en de omschrijving niet konden worden achterhaald, zijn niet in de concordans opgenomen. De lijsten verwijzen van rubrieksnummer met omschrijving naar de definitieve inventarisnummers.
Vóór de bewerking omvatte het archief 70 meter. Na de bewerking bestond het te bewaren gedeelte uit 42 meter.
Ordening van het archief Het archief is geordend volgens een rubriekenstelsel, dat in 1923 is ingevoerd en in die vorm tot en met 1946 is aangehouden. De stukken over 1920-1922 vallen buiten deze ordening evenals de correspondentieserie met woningbouw-verenigingen over het onderhoud van woningen (inv.nrs. 931-950) en de rubriek "Algemene Zaken". De inventaris is ingedeeld in naar onderwerp ingedeelde stukken en niet naar onderwerp ingedeelde stukken. De in de inventaris voorkomende beschrijvingen inzake advisering aan het ministerie zijn niet nader aangeduid (dus geen advisering aan de minister of advies aan de directeur-generaal voor de Volksgezondheid); slechts adviezen aan andere instanties of personen zijn met naam genoemd. De jaarverslagen van de inspecteurs zijn per ambtsgebied geordend. De per gemeente geordende stukken (inv.nrs. 184-930) zijn alfabetisch op gemeente geordend. Wanneer de stukken van een gemeente een materiële omvang van meer dan een doos hebben zijn ze op rubrieksnummer van de gemeente en daarbinnen op volgnummer ingedeeld. Hierbij moet wel rekening worden gehouden met het feit dat de datering van deze stukken de datum van aanvang van de dossiers aangeeft. De stukken van de gemeente Amsterdam waren zo omvangrijk dat het nodig was de stukken op onderwerp te rangschikken. In de grootste serie, onder het kopje "Afzonderlijke gemeenten" (inv.nrs. 184-930), kunnen onder andere de volgende stukken worden aangetroffen:
  • Advisering inzake toekenning van premies voor het verbeteren van woningen;
  • Advisering inzake toekenning van voorschotten onder verband van een eerste of tweede hypotheek voor de bouw van middenstands- en arbeiderswoningen;
  • Advisering inzake grondexploitatie, rooilijnen, sanerings- en uitbreidingsplannen;
  • Advisering inzake bouwverordeningen, bouwplannen, onbewoonbaarverklaringen, woningvorderingen en onteigeningen.
De commissie-archieven zijn geplaatst in de rubriek "Werkzaamheden in commissies, raden, afdelingen en instituten".

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Hoofdinspectie der Volkshuisvesting, nummer toegang 2.17.01, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Hoofdinsp. Volkshuisvesting, 2.17.01, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar

Bijlagen

Archiefbestanddelen