Terug naar zoekresultaten

2.06.068 Inventaris van het archief van het Commissariaat-Generaal voor de Nederlandse Economische Belangen in Duitsland, 1945-1949 (1950)

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.06.068
Inventaris van het archief van het Commissariaat-Generaal voor de Nederlandse Economische Belangen in Duitsland, 1945-1949 (1950)

Auteur

CAS 41

Versie

06-07-2021

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1988 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Ministerie van Economische Zaken: Commissariaat-Generaal van de Nederlandse Economische Belangen in Duitsland
Economische Belangen Duitsland

Periodisering

archiefvorming: 1945-1949
oudste stuk - jongste stuk: 1945-1950

Archiefbloknummer

E20222

Omvang

; 221 inventarisnummer(s) 6,40 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Commissariaat-Generaal voor de Nederlandse Economische Belangen in Duitsland, , 1945-1949

Samenvatting van de inhoud van het archief

Op 18 april 1945 werd het Commissariaat-Generaal voor de Nederlandse Economische Belangen in Duitsland ingesteld. Het had een tweeledige taak: de restitutie van weggevoerde goederen en de behartiging van de economische belangen van Nederland in Duitsland. Het bureau, onder leiding van W.Ch. Posthumus Meyjes, werd gevestigd in Amsterdam. Vanaf oktober 1945 werd het Commissariaat geleid door kolonel L.F. Otto. Het Commissariaat begon met het verzamelen van gegevens over ontvreemde goederen. In november 1945 werd de eerste restitutiemissie naar de Amerikaanse zone gezonden. Er volgden missies naar de Engelse en Franse zones. De Russen verrichtten zelf onderzoek aan de hand van Nederlandse lijsten. Met Frankrijk, België, Oostenrijk en Tsjecho-Slowakije werden regelingen getroffen. Vervolgens werden de goederen naar Nederland gebracht en daar hielden verschillende diensten zich bezig met de teruggave: de Sectie Oorlogsbuit van het Ministerie van Financiën, het Bureau Terugvoer Vaartuigen, het Beheersinstituut en de Stichting Nederlands Kunstbezit. Vanaf 1948 werden de werkzaamheden ingekrompen en op 31 mei 1949 werd het Commissariaat opgeheven.
Het archief bevat agenda's van ingekomen en uitgaande stukken, notulen, correspondentie, verslagen en rapporten en stukken over de werkzaamheden. Er zijn veel gegevens over ontvreemde goederen waaronder treinen, trams, (binnen-)schepen, vee, machines, apparatuur, instrumenten, edelmetalen, waardepapieren en kunst. Tevens rapporten over Nederlands bezit in Duitsland zoals onroerend goed en waardepapieren. Daarnaast zijn er gegevens over teruggevoerde goederen, waaronder verladinglijsten en overzichtsrapporten.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Organisatie
Nadat de geallieerden in 1944 België en Frankrijk hadden bevrijd, konden de Duitse legers zich aanvankelijk, in Nederland benoorden de grote rivieren, staande houden. De periode van september 1944 tot mei 1945 kenmerkte zich door het op grote schaal plunderen en stelen van Nederlandse eigendommen. Fabrieken werden systematisch leeggehaald en de goederen op transport gezet naar Duitsland. Ook steden en streken, zoals Arnhem en de Veluwezoom, werden ontruimd en geplunderd. Van alles wat uit Nederland is geroofd, is ongeveer negentig procent na september 1944 weggehaald. Voor deze datum werd er nog gevorderd met officiële vorderingspapieren; later gebeurde dit veelal zonder.
De steeds groter wordende verkeerschaos in Duitsland, als gevolg van het herhaaldelijk bombarderen van spoorlijnen en wegen door de geallieerden, maakte het echter onmogelijk om alles wat uit Nederland geroofd was op de plaats van bestemming te doen belanden. Toen Duitsland in 1945 ineenstortte, lagen talloze uit Nederland afkomstige goederen door het land verspreid, zonder dat zij van enig belang waren geweest voor de Duitse oorlogseconomie.
Reeds voor het einde van de Tweede Wereldoorlog werd door de Raad van Ministers van de Nederlandse regering te Londen besloten een commissariaat in te stellen, dat zich moest gaan bezighouden met de opsporing en terugvoering van de door de Duitsers gestolen goederen. Hiertoe werd op 18 april 1945, door de toenmalige Minister van Handel, Nijverheid en Landbouw, J.H. Gispen, het Commissariaat-Generaal voor de Nederlandse Economische Belangen in Duitsland (hierna: Commissariaat) ingesteld. ( Inventarisnummer 15. ) Met ingang van deze datum werd de reserve-kolonel voor Algemene Dienst, W.Ch. Posthumus Meyjes, tot commissaris-generaal benoemd. Deze legde reeds in november 1945 zijn functie neer en werd opgevolgd door kolonel L.F. Otto, die zijn functie vervulde tot de opheffing van het Commissariaat in 1949.
De taak die het Commissariaat van de minister kreeg opgedragen was een tweeledige:
  1. De zorg voor het namens de Nederlandse regering terugverkrijgen van uit Nederland weggevoerde goederen, of vervanging van die goederen welke niet meer opgespoord konden worden;
  2. De zorg voor de beveiliging van de overige Nederlandse economische belangen in Duitsland.
Omdat er een intensief contact met het bedrijfsleven en de verschillende departementen werd onderhouden, werd Amsterdam vanwege zijn geografische ligging, door de heer W.Ch. Posthumus Meyjes als plaats van vestiging aangewezen.
Tot juni 1947 was de organisatie van het Commissariaat steeds aan wijzigingen onderhevig geweest. Vanaf die datum was de organisatie definitief.
Embedded Image
Aan het hoofd van het Commissariaat stond de commissaris-generaal, bijgestaan door de staf. Onder de commissaris-generaal vielen zeven afdelingen.
De afdeling restitutie (eerste afdeling), waaronder de secties industrie, landbouw en veeteelt, spoor- en tramwegen, scheepvaart, haveninstallaties, waarden, instrumenten en bijzondere gevallen vielen, en de afdeling restitutie kunst (tweede afdeling), waaronder de secties kunstschatten én bibliotheken en archieven vielen, hielden zich bezig met de opsporing van de gestolen goederen. In Amersfoort werd ter ondersteuning van de sectie landbouw en veeteelt van de afdeling restitutie een speciale sectie ingesteld, die zich alleen bezighield met de opsporing van paarden, wagens en tuigen. Deze sectie was verantwoording schuldig aan het hoofd van de sectie landbouw en veeteelt.
De afdeling beheer (derde afdeling) was belast met de behartiging van de belangen van Nederlandse bedrijven, handelsondernemingen en particulieren in Duitsland. Dit betrof veelal onroerende goederen zoals fabrieken, huizen, grondbezit en mijn interessen, maar ook hypotheken, octrooien en licenties.
De afdeling juridische en economische zaken (vierde afdeling) had tot taak economische en juridische problemen, die zich zowel bij de afdeling restitutie als bij de afdeling beheer konden voordoen, op te lossen. Het ging hier met name om problemen ten aanzien van eigendomsrechten.
De afdeling transport (vijfde afdeling) was belast met de terugvoering van de Nederlandse goederen uit Duitsland.
De afdeling interne dienst (zesde afdeling) was belast met het archief, de boekhouding, de post en de huishoudelijke dienst.
Onder de afdeling militaire zaken (zevende afdeling) vielen de sectie motordienst, die verantwoordelijk was voor de eigen transportmiddelen, en het stafdetachement, dat de personele zaken behartigde. Deze afdeling had verder ook nog een taak ten aanzien van de verpleging, intendance en militaire administratie.
Daar het hele restitutiegebeuren in Europa een militaire aangelegenheid was, kon het Commissariaat niet met burgerpersoneel werken. Daarom werden veel specialisten uit het bedrijfsleven gemilitariseerd en aangesteld als officieren civiele dienst.
Organisatie Commissaris-Generaal
  • Organisatie bureau
  • Organisatie buitenland
  • Contact met pers
  • Sectie A: Industrie
  • Sectie B: Landbouw en veeteelt
  • Sectie C: Spoor- en Tramwegen
  • Sectie D: Scheepvaart
  • Sectie E: Haveninstallaties
  • Sectie F: Waarden
  • Sectie G: Instrumenten
  • Sectie H: Bijzondere gevallen
  • Sectie A: Kunstschatten
  • Sectie B: Bibliotheken en archieven
  • Grote bedrijven en handelsondernemingen
  • Kleine bedrijven en handelsondernemingen
  • Huizen, grondbezit, hypotheken, mijninteressen
  • Octrooien en licenties
  • Transport van vrijgegeven goederen per schip,
  • per spoor
  • per auto
  • Boekhouding,
  • Archief,
  • Post en telefoon,
  • Huishoudelijke dienst
  • Sectie A: Stafdetachement
  • Sectie B: Depot afd. Motordienst
  • Militaire Administratie
  • Verpleging
  • Intendance
Taakuitvoering
Alvorens het Commissariaat daadwerkelijk met de opsporingswerkzaamheden in Duitsland kon beginnen, moesten er in Nederland eerst gegevens worden verzameld over de te restitueren goederen. Hiervoor stelde men zich in verbinding met de verschillende hoofd-, vak- en bedrijfsgroepen van het georganiseerde bedrijfsleven en met de Rijksbureaus voor Handel en Nijverheid. Deze verzamelden door middel van enquêtering bij bedrijven gegevens over vermiste goederen. Deze gegevens werden door het Commissariaat gebruikt om de Nederlandse goederen in Duitsland te kunnen identificeren. De gegevens werden gesplitst in goederen waarvan de vermoedelijke verblijfplaats bekend was en in goederen met een onbekende verblijfplaats. Tot de eerste categorie behoorden over het algemeen die goederen die met officiële papieren waren gevorderd. Tot de tweede categorie behoorden die goederen, die zonder vorderingspapieren waren weggehaald.
Voor de opsporing en restitutie van de gestolen goederen in het door de geallieerden bezette Duitsland, moest het Commissariaat toestemming hebben van de bezettingsautoriteiten. Op 22 januari 1946 werden door de Geallieerde Bestuursraad te Berlijn (Allied Control Council) de restitutiebepalingen bekend gemaakt. Onder deze bepalingen vielen die goederen welke geïdentificeerd konden worden en die onder een vorm van dwang uit de door de Duitsers bezette landen waren weggevoerd. De voorschriften waaraan de landen zich moesten houden bij de restitutie van goederen waren in de restitutieregels uitgewerkt.
Uit besprekingen met geallieerde officieren was gebleken dat vooral de Engelse en Amerikaanse zone voor Nederland erg belangrijk was. Het Commissariaat drong er bij deze twee bezettingsmachten dan ook sterk op aan om officieren naar de betreffende zones te mogen sturen. Op uitnodiging van de Amerikaanse bezettingsautoriteiten vertrok op 10 november 1945 een Nederlandse delegatie van vier officieren naar Hoechst in de Amerikaanse zone. Doel was het starten van een Nederlandse restitutiemissie bij de Restitution Control Branch, die een controlerende taak had ten aanzien van alle restitutiewerkzaamheden. Bijna tegelijkertijd werd een uitnodiging ontvangen om een restitutiemissie op te richten in de door de Amerikanen bezette Bremen-enclave, die in de Engelse zone lag. Hiervoor werden drie officieren uitgezonden. De twee missies werkten geheel zelfstandig, maar het algemene beleid van de missie Bremen viel onder de missie Hoechst.
De Amerikaanse bezettingszone was verdeeld in 'Länder' met elk een eigen restitutiesectie, die gecontroleerd werd door bovengenoemde Restitution Control Branch.
De aanvraagformulieren van het Commissariaat werden in Hoechst bij de Restitution Control Branch ingediend en vervolgens ter behandeling doorgestuurd naar de restitutieorganisaties in de 'Länder'. Daar onderzochten Amerikaanse officieren of door de Amerikanen aangewezen Duitse instellingen de gevallen en rapporteerden hun bevindingen aan de Restitution Control Branch. Deze schreef, als er geen bezwaar tegen vrijgave van de goederen was, een vrijgave (release) uit. De Restitution Control Branch deelde dit vervolgens mee aan de Nederlandse missie, die zich in verbinding stelde met de betreffende restitutieorganisatie in de zone om het transport naar Nederland te regelen.
Toen aan het eind van 1946 de vondsten in Bremen minder en minder werden, werd de missie opgeheven en het nog te verrichten werk ondergebracht bij de missie Hoechst.
De Engelse bezettingsautoriteiten volgden de Amerikaanse op de voet en gaven ook toestemming om officieren van het Commissariaat bij hun restitutieorganisatie, de Reparations, Deliveries and Restitution Division, te accrediteren. Bij de Engelse bezettingsautoriteiten had het Commissariaat twee verbindingsofficieren gestationeerd die alle aanvraagformulieren van het Commissariaat in ontvangst namen en bij het Engelse hoofdkwartier te Detmold indienden. Het hoofdkwartier zond de aanvraagformulieren door aan de verschillende districten binnen de Engelse zone: Bad Salzuflen, Hamburg, Hannover of Düsseldorf. Hierop gingen de daarvoor aangewezen Engelse officieren op onderzoek uit. Zij bezochten Duitse bedrijven die van tevoren een lijst hadden opgesteld van alle Nederlandse machines en goederen in hun bedrijf. Deze lijsten werden vergeleken met de door het Commissariaat ingediende aanvraagformulieren. De missies in de districten rapporteerden hun bevindingen aan het hoofdkwartier. Dat schreef, als er Nederlandse eigendommen waren aangetroffen een vrijgave uit en deelde dit mee aan de Nederlandse verbindingsofficieren, die op hun beurt een 'packing team' naar het betreffende district zonden om het transport naar Nederland te regelen.
In april 1946 kreeg het Commissariaat van de Engelse autoriteiten toestemming om een eigen Nederlandse Reparations, Deliveries and Restitution missie te installeren. Het hoofdkwartier werd te Bad Salzuflen gevestigd, en de verbindingsofficieren werden vervangen door vier vaste vertegenwoordigers, de zogenaamde 'accredited members'. In elk district werd één vaste vertegenwoordiger aangesteld. De Nederlandse organisatie liep nu volkomen parallel met de Engelse en dit had tot gevolg dat het tempo van het werk kon worden opgevoerd.
In de Franse zone werd de restitutie geregeld door de Directions des Reparation et Restitution. De officieren van het Commissariaat kregen de grootst mogelijke medewerking van de Fransen en mochten in deze zone ook zelf opsporingswerk verrichten. Tot hoofd van de Nederlandse militaire missie te Baden-Baden werd een officier benoemd die oorspronkelijk tot het Commissariaat behoorde. Aan hem werd de leiding van de restitutiewerkzaamheden toevertrouwd.
In de Russische zone was een speciale afdeling, die te Berlijn gevestigd was, met de restitutie belast. De Russen voerden zelf alle restitutiewerkzaamheden uit en stonden de officieren van het Commissariaat slechts toe om de opgespoorde goederen officieel te identificeren en verzendklaar te maken.
De Nederlandse Militaire Missie bij de Geallieerde Bestuursraad te Berlijn, die onder leiding stond van de vice-admiraal L.A.C.M. Doorman, had de algemene verantwoordelijkheid over het restitutiewerk in Duitsland. Omdat Duitsland in zones was verdeeld, had de missie tevens een vertegenwoordiging in elk der zones. Voor de restitutie van in Berlijn liggende goederen konden bij de Engelse, Amerikaanse en Russische bezettingsautoriteiten de aanvragen voor teruggave op de normale manier in de zone worden ingediend. De in Berlijn gestationeerde Franse autoriteiten behandelden de aanvragen afzonderlijk. ( Inv.nrs. 9-10. )
Het transport van de goederen bleek een groot probleem, omdat het Duitse transportwezen volkomen gedesorganiseerd was. Auto's waren er vrijwel niet meer, het spoorwegennet was door de geallieerden bijna geheel weggebombardeerd en schepen konden niet varen vanwege de vernielde bruggen en vaarwegen. Volgens de restitutieregels kwamen de transportkosten van de vrijgegeven goederen tot aan de Duitse grens voor rekening van Duitsland. De kosten vanaf de grens tot aan de plaats van bestemming moesten door Nederland worden betaald. Maar gezien de toestand in Duitsland zou Nederland zelf voor de transportkosten moeten opdraaien. Daarom werd besloten eerst af te wachten hoe de situatie zich zou ontwikkelen, daar het voor de geallieerden ook van groot belang was om de infrastructuur in de kortst mogelijke tijd weer op orde te hebben. De voornaamste spoorwegverbindingen werden door de bezettende machten met de meeste spoed hersteld en al spoedig werden spoorwegwagons voor de restitutie van de goederen aan het Commissariaat ter beschikking gesteld. De door de Duitsers gevorderde Nederlandse schepen, die in grote getale in Duitsland aanwezig waren, werden met restitutiegoederen beladen en konden zodra de kanalen en rivieren weer bevaarbaar waren naar Nederland terugkeren. Indien het mogelijk was werd aan spoorwegvervoer de voorkeur gegeven. Alleen speciale partijen werden per schip vervoerd, zoals bijvoorbeeld grote partijen ijzer. Transport per auto vond bijna niet plaats, behalve zeer waardevolle zendingen of zeer gevoelige machines.
Daar er zowel in België als in Frankrijk Nederlandse goederen werden aangetroffen en omgekeerd, werd er met deze landen een retroverse-restitutieovereenkomst gesloten. Dit hield in dat in Nederland aangetroffen Belgische en Franse goederen en omgekeerd naar het land van oorsprong werden teruggevoerd. Hiervoor werd op 19 oktober 1945 te Brussel een speciale missie ingesteld. Voor wat betreft de restitutie van goederen uit Frankrijk werd de missie in Brussel vanaf maart 1946 bijgestaan door een medewerker van de Nederlandse ambassade te Parijs.
De Nederlandse goederen die in Oostenrijk werden aangetroffen, konden dankzij de goede samenwerking met de geallieerde autoriteiten in snel tempo worden gerestitueerd. Al in februari 1947 was het werk bijna afgerond, zodat het resterende restitutiewerk aan het Nederlandse gezantschap te Wenen werd overgedragen.
In Tsjecho-Slowakije liep het restitutiewerk via het Nederlands gezantschap te Praag. Een officier van het Commissariaat deed het uitvoerende werk. Het Commissariaat kreeg van Tsjechoslowaakse kant alle mogelijke medewerking bij de opsporing en restitutie van de Nederlandse eigendommen.
Als de goederen in Nederland waren aangekomen was de taak van het Commissariaat beëindigd. De goederen werden aan Rijksinstellingen overgedragen, die beslisten wat er verder met de goederen gebeurde. De goederen werden of aan de oorspronkelijke eigenaren teruggegeven, of aan personen die goederen waren kwijtgeraakt, welke niet waren teruggevonden.
Als ontvanger in Nederland traden de volgende instellingen op:
  1. De Sectie Oorlogsbuit van het Ministerie van Financiën (voorheen Rijksbureau voor Metalen) voor alle machines, grondstoffen, transportmiddelen en dergelijke.
  2. Het Bureau Terugvoer Vaartuigen te Rotterdam (voorheen Marine Commissie Teruggave Vaartuigen) voor binnenschepen.
  3. Het Beheersinstituut (Nederlands-Indische Trust Maatschappij) voor waardepapieren, juwelen, diamanten en dergelijke.
  4. De Stichting Nederlands Kunstbezit voor alle culturele goederen.
Met de Centrale Dienst voor In- en Uitvoer werd een overeenkomst gesloten, dat de restitutiegoederen zonder formaliteiten de grens konden passeren, indien ze vergezeld waren van een speciale ladinglijst waarop vermeld stond dat het teruggevorderde goederen betrof.
Vanaf 1948 werden de werkzaamheden van het Commissariaat belangrijk ingekrompen. Aan de ene kant omdat de verzoeken tot restitutie steeds minder werden en aan de andere kant omdat het onderzoek naar bepaalde goederen geen resultaat opleverde. Op 1 januari 1948 werkten er nog 27 officieren in Duitsland en telde het kantoor te Amsterdam nog 18 mensen. Op 1 januari 1949 waren er nog maar 12 mensen in Duitsland en 8 in Amsterdam werkzaam. Op 31 mei 1949 werd het nog resterende werk overgedragen aan het Bureau Herstelbetalingen en Recuperatiegoederen van het Ministerie van Financiën. ( Idem. )
Geschiedenis van het archiefbeheer
Het Commissariaat ressorteerde onder het Ministerie van Handel, Nijverheid en Landbouw (sinds 3 juli 1947 het Ministerie van Economische Zaken). Het archief bestond uit een gedeelte algemene uitgaande correspondentie, een onderwerpsgewijs geordend gedeelte en een gedeelte geordend naar correspondent. Deze laatste twee gedeelten werden per afdeling opgeborgen.
De ingekomen stukken werden door het Commissariaat ingeschreven en voorzien van een stempel, waarop de afdeling of sectie die het stuk behandelde werd vermeld. Uitgaande stukken werden door de typekamer voorzien van een doorlopend nummer. Deze stukken werden getikt met drie doorslagen. Een doorslag dat op nummer werd opgeborgen, een doorslag dat per afdeling op onderwerp werd bewaard bij het stuk waarop het betrekking had én een doorslag dat bij de centrale administratie werd bewaard.
Uitgaande stukken werden gedurende de periode 1945 tot en met september 1949 niet ingeschreven met uitzondering van die van de sectie landbouw en veeteelt. Vanaf 1 oktober 1949 werden uitgaande stukken wel ingeschreven. Militaire brieven werden niet ingeschreven maar direct doorgestuurd naar het hoofd van de postkamer. Behalve een serie agenda's waren er geen toegangen aanwezig.
Op 9 juni 1969 werd het archief, voorzien van een plaatsingslijst, door het Ministerie van Economische Zaken overgedragen aan het Algemeen Rijksarchief. Tot 1986 heeft er geen selectie of herordening van het archief plaatsgevonden. Wel zijn er bij het Ministerie van Economische Zaken stukken betreffende de eigen transportmiddelen, financiële stukken en stukken betreffende de ontslagen van officieren civiele dienst vernietigd. In september 1986 werd het archief ter bewerking naar de Centrale Archief Selectiedienst gebracht.
Overbrenging van een overheidsarchief

Inhoud en structuur van het archief

Selectie en vernietiging
De selectie ter vernietiging vond plaats aan de hand van de officieel vastgestelde lijst uit 1965 van voor vernietiging in aanmerking komende archiefbescheiden, behorende tot het archief van het Ministerie van Economische Zaken. Tevens werden er categorieën gevormd van stukken die voor incidentele vernietiging in aanmerking kwamen. De oorspronkelijke lengte van het archief bedroeg 19,75 meter. Na de selectie bleef hiervan 3.50 meter bewaard, hetgeen een vernietigingspercentage betekent van 82. Op 15 april 1988 werd door de beheerder machtiging tot vernietiging verleend. De daadwerkelijke vernietiging werd gerealiseerd door het Bureau Vernietiging Overheidsarchieven te Apeldoorn.
Verantwoording van de bewerking
De begincesuur voor het archief werd vastgesteld op 18 april 1945, de instellingsdatum van het Commissariaat. De eindcesuur werd vastgesteld op 31 mei 1949, omdat op die datum het nog resterende werk werd overgedragen aan het Bureau Herstelbetalingen en Recuperatiegoederen van het Ministerie van Financiën. De stukken van na 31 mei 1949 die in de inventaris zijn opgenomen betreffen zaken die nog door het Commissariaat zijn afgehandeld. Het archief is waarschijnlijk niet compleet.
De stukken binnen het archief waren zoals eerder reeds vermeld op drie verschillende manieren geordend. Omdat er wat betreft de uitgaande stukken met drie doorslagen werd gewerkt werden er zeer veel dubbelen in het archief aangetroffen. De dubbelen uit het gedeelte dat op nummervolgorde was geordend werden tijdens de bewerking verwijderd. De doorslagen die bij de centrale administratie werden bewaard, werden niet aangetroffen.
Ordening van het archief
Omdat tijdens de bewerking bleek dat bepaalde onderwerpen werden behandeld door meer dan één afdeling was een ordening op afdeling niet mogelijk. Daarom is bij de ordening van de beschrijvingen in de inventaris uitgegaan van de taakuitvoering van het Commissariaat, te weten: restitutie (3.1), behartiging van Nederlandse belangen ten aanzien van onroerende goederen in Duitsland (3.2) en de behandeling van juridische en economische kwesties (3.3). De beschrijvingen ten aanzien van de werkzaamheden van het Commissariaat in Duitsland en België zijn geplaatst onder de rubriek vertegenwoordigers van het Commissariaat bij buitenlandse militaire missies (3.5). De stukken binnen deze rubriek zijn opgemaakt en ontvangen door werknemers van het Commissariaat die in Duitsland en België gestationeerd waren. Binnen de rubrieken 3.1 en 3.5 is de volgorde van de sub-rubrieken alfabetisch.
De agenda's vormen geen toegang op het archief. Ingekomen stukken werden weliswaar ingeschreven, maar niet op nummervolgorde opgeborgen. De stukken werden op onderwerp of naar correspondent bewaard.
De beschrijvingen zijn binnen de rubrieken chronologisch geordend. De inventarisnummers 26-28 zijn niet uitgesplitst, omdat het onmogelijk was er een deelbeschrijving van te maken.
De benamingen in het schema zijn zoveel mogelijk ontleend aan de taakuitvoering van het Commissariaat en aan de basis-archiefcode.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Economische Zaken: Commissariaat-Generaal van de Nederlandse Economische Belangen in Duitsland, nummer toegang 2.06.068, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Economische Belangen Duitsland, 2.06.068, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar

Bijlagen

Overzicht van geraadpleegde bronnen Jong, dr. L. de. Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog , deel 10b, eerste helft. 's-Gravenhage: Martinus Nijhof, 1981.

Archiefbestanddelen