Terug naar zoekresultaten

2.15.13 Inventaris van het archief van de Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling: Afdeling Arbeidsbemiddeling, (1908) 1916-1940 (1963)

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.15.13
Inventaris van het archief van de Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling: Afdeling Arbeidsbemiddeling, (1908) 1916-1940 (1963)

Auteur

P. van Midden

Versie

20-05-2021

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1977 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Ministerie van Sociale Zaken: Onderafdeling Arbeidsbemiddeling
SZ / Arbeidsbemiddeling

Periodisering

archiefvorming: 1916-1940
oudste stuk - jongste stuk: 1908-1963

Archiefbloknummer

S28513

Omvang

; 409 inventarisnummer(s) 7,00 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Interdepartementale Commissie van Onderzoek omtrent het Werken van niet-Nederlanders in Nederland Ministerie van Arbeid / Afdeling Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling Ministerie van Arbeid / Handel en Nijverheid, Afdeling Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling Ministerie van Binnenlandse Zaken / Afdeling Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling Ministerie van Financiën / Centrale Arbeidsbeurs Ministerie van Landbouw / Nijverheid en Handel, Adviseur voor de Arbeidsbemiddeling Ministerie van Sociale Zaken / Afdeling Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling Ministerie van Waterstaat / Afdeling Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling Ministerie van Waterstaat / Centrale Arbeidsbeurs

Samenvatting van de inhoud van het archief

In 1916 werd de de Rijksdienst voor de Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling opgericht: deze dienst bevorderde de arbeidsbemiddeling zowel in Nederland als in de buurlanden en coördineerde de intergemeentelijke diensten. Naast de intergemeentelijke diensten fungeerden door het Rijk ingestelde districtsarbeidsbeurzen en een Centrale Arbeidsbeurs. Ook bevordering van de emigratie werd gezien als een middel om de werkloosheid te bestrijden.
Het archief, dat op onderwerp is geordend, kent een verdeling naar de diverse groepen, waarvoor in arbeidsbemiddeling werd voorzien, zowel Nederlanders als vreemdelingen en vluchtelingen. Onder de laatste vielen de Belgische vluchtelingen tijdens de Eerste Wereldoorlog en Joodse vluchtelingen in de jaren-1930. In een supplement zijn stukken betreffende migratie en emigratie opgenomen en gedrukte bescheiden, zoals de jaarverslagen van de Dienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Geschiedenis Openbare Arbeidsbemiddeling
Ontstaan
Dat de overheid zich in het begin van de 20e eeuw ging bezighouden met de arbeidsbemiddeling was onder meer een gevolg van misstanden, die gegroeid waren door de bemiddelingspraktijken van ploegbazen, kroegbazen, besteedsters, verhuurkantoren etc. Weliswaar kwamen er meer ideëel gerichte bemiddelingsbureaus van particulieren en verenigingen voor, doch deze konden niet in de bestaande behoeften voorzien
De bemiddelingsbureaus met een meer ideële grondslag werden in het leven geroepen door vakverenigingen, het Leger des Heils, de Vereniging St. Vincentius à Paulo, de R.K. Ver. tot bescherming van jonge meisjes, de Nederlandsche Ver. ter behartiging van de belangen van jonge meisjes e.d
Eén van de belangrijkste, voorafgaande aan de openbare arbeidsbemiddeling, was het bemiddelingsbureau van de Maatschappij voor de Werkende Stand te Amsterdam
Reeds op 1-9-1886 had deze maatschappij een bemiddelingsbureau geopend. De grootste groep bemiddelingsbureaus werd echter geëxploiteerd door personen, die er een aardige boterham in zagen (arbeidsbemiddeling met winstoogmerk)
Ondanks het goede dat door vele instellingen werd verricht, was er duidelijk behoefte ontstaan aan een meer vakkundige, objectieve en onafhankelijke openbare arbeidsbemiddeling
Eerste openbare arbeidsbeurs
De eerste openbare, door de overheid geleide arbeidsbemiddeling ontstond op 9 december 1902 in Schiedam
Het betrof hier een proef. Deze proef werd in 1905 omgezet in een definitieve arbeidsbeurs
Na Schiedam volgden Haarlem in 1905, 's-Gravenhage, Hilversum, Leiden en Venlo in 1906 en Arnhem en Groningen in 1907. Het voornaamste principe van deze gemeentelijke arbeidsbeurzen was, dat bemiddeling zowel voor werknemers als werkgevers kosteloos moest zijn. Reeds spoedig rezen er moeilijkheden ten aanzien van de intercommunale bemiddeling.
Op initiatief van de Haagse Beurs werd hiervoor een regeling getroffen.
Ver. Ned. arbeidsbeurzen
Dit Haagse initiatief leidde tevens tot de oprichting in 1908 van de "Vereeniging van Nederlandsche Arbeidsbeurzen". In 1913 waren reeds 21 bureaus (gemeentelijke en particuliere) aangesloten bij de "Vereeniging"
In 1910 kon de "Vereeniging" in Homburg (Duitsland) een bemiddelingsbureau overnemen. Dit bureau kwam onder toezicht te staan van de Nederlandse consul te Duisburg. In 1911 werd dit bureau verplaatst naar Oberhausen
Pas in 1926 zou dit een openbare arbeidsbeurs worden
De taak van het bureau, ressorterende onder de Centrale Rijksarbeidsbeurs, was het geven van voorlichting over arbeid in Duitsland aan Nederlanders in N.W. Duitsland en Nederland (door middel van zittingsdagen in Arnhem)
In het tijdperk 1908-1913 werden de volgende plaatsingen verricht
Jaar mijnwerkers vaklieden diversen
1908 416 30 105
1909 105 5 67
1910 130 49 362
1911 167 170 544
1912 194 122 554
Al met al slechts een klein gedeelte van het totaal aantal personen dat in Duitsland ging werken. In de daarop volgende jaren (1914-1918) ging een groot aantal Nederlanders in Duitsland werken, waarvan enkele blijvende vestigingen het gevolg waren
Jaar Totale plaatsingen
1914 1306
1915 2168
1916 530
1917 737
1918 2236
Hierna volgde een sterke daling. Pas in 1937 en 1938 kwam er weer een sterke stijging (respectievelijk 6.300 en 18.000). In 1920 werd ook een correspondentschap in Parijs opgericht
Staatscie. Werkloosheid
In 1914 verscheen het verslag van een in 1909 ingestelde Staatscommissie voor de Werkloosheid, waarin het gehele werkloosheidsprobleem onder de loep werd genomen. In het rapport stond onder meer dat er op dat moment 27 gemeentelijke en particuliere arbeidsbeurzen bestonden. Dit was een klein aantal indien men bedenkt dat er in Amsterdam reeds meer dan 80 beroepsbemiddelaars waren
De Staatscommissie was van mening dat hulp van de Rijksoverheid onontbeerlijk was om te komen tot een goed georganiseerde bemiddeling. De Commissie stond een net van openbare bemiddelingsorganen voor ogen, met daarnaast aanvullend werk door niet-openbare, maar wel onder toezicht van de Rijksoverheid werkende arbeidsbeurzen
Een en ander zou op wettelijke basis geregeld dienen te worden
Overheidsbemoeiing op het terrein van de arbeidsbemiddeling was vooral noodzakelijk om te komen tot een concentratie van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt en tevens om de arbeider te beschermen tegen de praktijken van sommige bureaus die met winstoogmerk werkten
Ook was men van mening dat de bureaus met winstoogmerk geleidelijk dienden te verdwijnen en dat hun taak overgenomen moest worden door de arbeidsbemiddelingsorganen van overhead en particulieren
De eerste Wereldoorlog 1914 -1918
Gedurende de eerste wereldoorlog bereikte de werkloosheid een dieptepunt. De werklozenkassen waren binnen korte tijd uitgeput en de arbeidsbeurzen waren te zwak om regelend te kunnen optreden
Als gevolg van de heersende nood werd de Nederlandschen Werkloosheidsraad in het leven geroepen. Dit orgaan zou zich gaan bezighouden met het "bestuderen van de werkloosheidsverschijnselen en der middelen tot voorkoming of beperking dier verschijnselen en tot leniging van nood uit werkloosheid" en met de "bevordering van tijdige en systematische toepassing dier middelen"
Een dringende eis was echter: een stelsel van openbare arbeidsbemiddeling. Voorheen lag het initiatief bij de gemeenten. Nu zou het Rijk dit in samenwerking met de Ver. van Nederlandsche Arbeidsbeurzen en de Werkloosheidsraad moeten overnemen
Een wettelijke regeling zou nog tot 1929 op zich laten wachten. De situatie in handel en industrie was in deze tijd zeer ernstig. Men had geen enkel overzicht van de arbeidsmarkt. Dit leidde ertoe dat in 1914 op initiatief van de voorzitter van de Vereeniging van Nederlandsche Arbeidsbeurzen, Prof. Ir. I.P. de Vooys, in het gebouw van de Directie van de Arbeid aan de Nieuwe Uitleg 12 te Den Haag een "centrale arbeidsbeurs" werd gesticht
Deze centrale arbeidsbeurs werd op 5 oktober 1914 een "tijdelijke" Centrale Rijksarbeidsbeurs. Deze beurs nam het interlokale werk van de gemeentelijke beurs in Den Haag over en zou meer eenvormigheid trachten te brengen t.a.v. de bemiddeling op de verschillende arbeidsbeurzen. De heer Anth. Folmer
In deze tijd kwamen ook grote aantallen Belgische vluchtelingen over de grens met als doel "aan de slag" te raken. Er ontstonden steuncomité's die, o.l.v. het Koninklijk Nationaal Steuncomité, met de bemiddelingsorganen gingen samenwerken
Intercommunale bemiddeling
In 1915 kreeg de Vereeniging van Nederlandsche Arbeidsbeurzen het verzoek van de regering een plan uit te werken om te komen tot intercommunale arbeidsbemiddeling
De grondslag voor deze opzet was de bestaande situatie. Men kwam tot een indeling van 30 districtsarbeidsbeurzen, verdeeld in 3 groepen:
  1. Gemeentelijke arbeidsbeurzen van blijvende aard: Leeuwarden, Groningen, Zwolle, Enschede, Deventer, Arnhem, Nijmegen, Utrecht, Hilversum, Amsterdam, Haarlem, Leiden, 's-Gravenhage, Delft, Rotterdam, Schiedam, Dordrecht, Eindhoven en Venlo.
  2. Particuliere, bij de "Vereeniging" aangesloten arbeidsbeurzen: Apeldoorn, Venray, Roermond, Heerlen, Maastricht.
  3. Tijdelijke gemeentelijke arbeidsbeurzen: 's-Hertogenbosch, Breda, Tilburg, Middelburg, Terneuzen, Amersfoort.
De "Vereeniging" zond verder een circulaire aan alle gemeenten met het verzoek een correspondentschap voor de arbeidsbemiddeling op te richten. Van de 1092 gemeenten gaven er 970 een gunstig antwoord
Het resultaat van een en ander was dat men de beschikking kreeg over:
  1. een centrale (rijks)arbeidsbeurs te Den Haag,
  2. districtsarbeidsbeurzen als hiervoor genoemd,
  3. gemeentelijke organen der openbare arbeidsbemiddeling (correspondentschappen).
Met deze organisatie kon op 1 januari 1916 de intercommunale bemiddeling worden begonnen
Tevens kregen werklozen, die lid waren van de bestaande werklozenkassen, recht op uitkering mits zij zich lieten registreren bij de arbeidsbeurs.
Rijksdienst der W.V. en A.B.
De volgende stap was de samenvoeging van de Centrale Rijksarbeidsbeurs met de dienst voor de Werkloosheidsverzekering. Dit werd de Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling.
De taak van deze dienst was o.m.:
  1. bevordering der arbeidsbemiddeling,
  2. leiding geven aan de intercommunale bemiddeling,
  3. voorbereiding van een wettelijke regeling van de arbeidsbemiddeling.
Op 1-5-1917 werd de Centrale Rijksarbeidsbeurs bevorderd van tijdelijk tot permanent orgaan en werd een Centrale Commissie van Bijstand voor de Arbeidsbemiddeling in het leven geroepen. Met de leiding werd belast Prof. Ir. LP. de Vooys. De districtsindeling kwam nu officieel te ressorteren onder de Centrale Rijksarbeidsbeurs. Tevens kreeg in dat jaar de voorlopige districtenindeling een permanent karakter
Op 25 September 1918 werd de gehele dienst voor de Arbeidsbemiddeling en Werkloosheidsverzekering toevertrouwd aan de zorgen van het in dat jaar in het leven geroepen Ministerie van Arbeid, (voorheen Waterstaat)
1918-1929 Vakafdelingen
Een eerste behoefte op de arbeidsbeurzen nà de eerste wereldoorlog was de vakafdeling. Men zag al heel spoedig in dat het op een arbeidsbeurs voor één man onmogelijk was het gehele bedrijfsleven te kennen of te overzien. De mening ontstond dat degene die een vakafdeling zou moeten leiden uit datzelfde vak zou moeten voortkomen. In 1914 bleek slechts één bureau, Arnhem, te beschikken over een vakafdeling en wel voor het horecabedrijf
In 1917 bepaalde de gemeente Amsterdam reeds dat vakafdelingen met commissies van toezicht ingesteld dienden te worden
Wel bestonden er in die tijd aparte afdelingen voor de vrouwen
Het regeringstoezicht na de eerste wereldoorlog was minimaal
Het stond een ieder vrij om particuliere arbeidsbemiddeling te gaan uitoefenen. Eenheid t.a.v. de bemiddeling was ver te zoeken evenals een gezamenlijk standpunt t.o.v. staking en uitsluiting
Ondanks deze gebreken en ondanks het uitblijven van een wettelijke regeling op de arbeidsbemiddeling nam het succes toch toe
In 1920 boekten de bemiddelingsorganen van de vakverenigingen de volgende cijfers:
registratie vacatures plaatsingen
6139 6319 3409
Voor de openbare bemiddelingsorganen waren deze cijfers:
registratie vacatures plaatsingen
402.300 209.800 144.300
Van de welig bloeiende particuliere bemiddeling met winstoogmerk zijn helaas geen cijfers bekend. In 1918 werd bij de Centrale Rijksarbeidsbeurs een centrale vakafdeling voor handelsreizigers ingesteld. Voor het Horecabedrijf vond dit een jaar later plaats.
Het initiatief hiervoor kwam van het Bestuur van de Vereeniging van Ned. Arbeidsbeurzen.
In 1917 werd in Dordrecht een vakafdeling voor de binnenscheepvaart opgericht.
Daarna ontstonden soortgelijke vakafdelingen in Amsterdam, Rotterdam, Groningen en Zwolle.
Ook voor de groep handels- en kantoorpersoneel werden vakafdelingen opgericht.
De land- en tuinbouwbemiddeling kwam moeizaam op gang. In 1917 werd allereerst getracht enige coördinate te brengen in het "trekken van maaiers en hooiers".
In een rapport van een commissie van deskundigen van 1921, ingesteld door de Minister van Arbeid werd de noodzaak tot het aanstellen van deskundige bemiddelaars voor de landbouw bepleit. Bovendien zou er een commissie van toezicht moeten komen. Er is in die jaren niet veel terecht gekomen van deze plannen. Naast speciale ambtenaren voor de landbouw waren voor onderstaande bedrijfsgroepen ook vakafdelingen bekend, met daarachter de plaats van vestiging.
vakafdeling gevestigd te
1. Binnenscheepvaart Amsterdam, Rotterdam, Dordrecht, Groningen, Zwolle en Lemmer
2. Handels- en kantoorpersoneel Amsterdam, Rotterdam, 's-Gravenhage, Dordrecht (tot 1924), Utrecht, Groningen
3. Verplegenden Dordrecht (tot 1924), 's-Gravenhage (na 1939)
4. Zeevisserij 's-Gravenhage
5. Zeelieden Rotterdam
6. Bouwbedrijf Amsterdam, Rotterdam, 's-Gravenhage, Utrecht, Haarlem, Eindhoven (na 1939)
7. Metaal Amsterdam, Rotterdam, Utrecht, Eindhoven (na 1939)
In de jaren 1918-1929 werd er een duidelijk onderscheid gemaakt tussen geschoolden en ongeschoolden.
Bij de grotere beurzen werden allengs secties gesticht voor ongeschoolden naast de vakafdelingen.
Zelfs wachtkamers werden wel gesplitst in één voor geschoolden en één voor ongeschoolden.
Sommige grotere beurzen gingen zeer ver in de splitsing der vakafdelingen. Zo had Amsterdam ten langen leste vakafdelingen voor bakkers, bouw-, hotel-, hout- en meubel-, kleding-, metaal- en schildersbedrijf, huiselijke diensten, kantoor-, handels-, winkel- en magazijnpersoneel, scheepvaart-, transport- en fabrieksarbeiders.
De administratie
Een werkzoekende meldde zich in die jaren aan een loket waar hem een inschrijvingskaart werd overhandigd. Minderjarigen en meerderjarigen kregen kaarten van verschillende kleur. De kaart diende men zelf in te vullen en wel: naam, adres, burg. staat, godsdienst, beroep, laatste en gezochte betrekking, verlangd loon, speciale kundigheden, alsmede informatieadressen.
Invullen van de kaart door de werkzoekende had tot voordeel:
  1. tijdsbesparing voor het personeel van de beurs,
  2. voor b.v. een kantoorbediende was het van belang dat men zijn handschrift kende.
Daarnaast stelde de bemiddelaar nog enkele vragen en soms vroeg hij ook overlegging van bewijsstukken.
De kaart kreeg vervolgens een letter (van de vakgroep) en een volgnummer.
De ingeschrevene ontving een kaart die 14 dagen geldig was en die daarna vernieuwd kon worden.
Met behulp van informatieformulieren vroeg de bemiddelaar vervolgens bij de opgegeven referentie-adressen om inlichtingen omtrent bekwaamheid, eerlijkheid, ijver, reden van ontslag en verdiend loon.
Alle verzamelde gegevens werden vervolgens op de persoons- of stamkaart genoteerd. Deze kaart bleef in het archief bewaard, ook nadat de inschrijving was vervallen.
Een dergelijke registratie vond ook plaats voor de binnenkomende aanvragen van werkgevers. Allereerst de inschrijvingskaart.
Invullen van deze kaart geschiedde door het personeel van de beurs. De kaart bevatte gegevens als: gevraagd personeel, loon, godsdienst, datum indiensttreding, vermoedelijke duur van het werk, vereiste vakkennis en voorkeur.
Van iedere ingeschreven werkgever werd ook een persoonskaart aangelegd, de aantekeningen hierop waren echter aanzienlijk geringer dan die op de werknemerskaarten.
Bemiddeling van ongeschoolden of geoefenden (b.v. transportarbeid) vond plaats volgens volgorde van inschrijving.
Ging het echter over geschoolden dan werd volgens geschiktheid bemiddeld echter met inachtneming der volgorde.
Een uitverkoren werknemer werd per briefkaart of per bode opgeroepen waarna hem een aanwijzingskaart werd gegeven. Het was ook mogelijk om voor rekening van de werkgever een advertentie te plaatsen met als adres van samenkomst de arbeidsbeurs.
De bemiddelaar kon dan een eerste selectie toepassen, dan wel de werkgever kwam persoonlijk zijn keus uit het aanwezige aanbod bepalen. Correspondenten der arbeidsbemiddeling waren lieden die de functie slechts als bijbaantje uitoefenden. Het waren veelal ambtenaren van de gemeentesecretarie.
De arbeidsbemiddelingswet 1930
De situatie na het totstandkomen van de Arbeidsbemiddelingswet 1930. Deze wettelijke regeling, reeds in 1919 door de Internationale Arbeidsconferentie te Washington aanbevolen, liet lang op zich wachten, nl. 11 jaar.
In de Troonrede van 1919 werd de regeling al aangekondigd. Minister Prof. Mr. P.J.M. Aalberse liet het ontwerp samenstellen, Prof. Dr. J.R. Slotemaker de Bruïne diende in 1929 het ontwerp in en onder Mr. T.J. Verschuur kwam de wet tot stand (Stb. 1930 nr. 433)
Door het lange uitblijven van de wet bracht deze eigenlijk weinig nieuws. Men zou beter kunnen zeggen dat de wet de gegroeide situatie consolideerde.
De wet verstond onder:
  1. arbeidsbemiddeling, een voortdurende bemoeiing met het doel werkgevers en werknemers bij het zoeken naar arbeidskrachten en arbeidsgelegenheid behulpzaam te zijn.
  2. openbare arbeidsbemiddeling, de arbeidsbemiddeling van overheidswege geleid en in stand gehouden.
  3. bijzondere arbeidsbemiddeling, alle andere arbeidsbemiddeling dan die genoemd onder b.
De organen stelden hun bemiddeling voor iedereen kosteloos ter beschikking.
De organen der openbare arbeidsbemiddeling waren:
  1. gemeentelijke organen, arbeidsbeurs of agentschap,
  2. districtsorganen, districtsarbeidsbeurzen,
  3. het centrale rijksorgaan.
De organen droegen geen verantwoordelijkheid voor de gevolgen van hun bemiddeling.
Elke gemeente was verplicht een orgaan der openbare arbeidsbemiddeling op te richten en in stand te houden. In gemeenten boven 15.000 inwoners een arbeidsbeurs en in gemeenten beneden 15.000 inwoners een agentschap. Het verschil was dat een beurs een directeur had met als enige of voornaamste taak, de arbeidsbemiddeling; het agentschap was een neventaak
Er waren in 1935 - 1064 organen verdeeld in:
  • 991 agentschappen,
  • 31 gemeentelijke arbeidsbeurzen,
  • 42 gemeentelijke, tevens districtsarbeidsbeurzen.
Toporgaan was de Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling, tevens Centrale Rijksarbeidsbeurs te Den Haag, ressorterende onder het Ministerie van Sociale Zaken (na 1933).
1. De Gemeentelijke Arbeidsbeurzen.
De directeur werd benoemd door het gemeentebestuur. Ze waren gevestigd in gemeenten boven de 15.000 inwoners waar leiding en uitvoering der arbeidsbemiddeling aan minstens één persoon als enige of belangrijkste taak was opgedragen.
2. Agentschappen
Deze kwamen dus voor in gemeenten waar geen arbeidsbeurzen waren en de functie tevens een neventaak was.
3. Districtsarbeidsbeurzen
De directeur was tevens directeur van de Gemeentelijke beurs.
De belangrijkste taken waren:
  1. zorg voor de samenwerking tussen de arbeidsbeurzen en agentschappen in het gewest,
  2. zorg voor interlokale bemiddeling,
  3. doorzending van aanvragen waaraan niet kon worden voldaan aan de Rijksdienst,
  4. ontwikkeling van de arbeidsbemiddeling in het gewest.
4. De Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling (tevens Centrale Rijksarbeidsbeurs).
De directeur werd door de Kroon benoemd. De belangrijkste taken waren:
  1. algemene leiding en bevordering der openbare arbeidsbemiddeling,
  2. toezicht op de organen der openbare arbeidsbemiddeling,
  3. bevordering der interlokale bemiddeling,
  4. arbeidsbemiddeling naar en van het buitenland,
  5. verzamelen van gegevens, statistieken, etc.,
  6. opleiding van personeel,
  7. toezicht op de naleving der Arbeidsbemiddelingswet 1930.
Verordeningen
Art. 12 en art. 15 der Arbeidsbemiddelingswet schreven voor dat de gemeenteraad voor de Gemeentelijke Arbeidsbeurs resp. Agentschap een verordening moest vaststellen. Deze verordening behoefde de goedkeuring van Gedeputeerde Staten (bijlage 1 en 2). Als uitvloeisel van zo 'n verordening werden regels van meer huishoudelijke aard opgesteld. Deze werden veelal "Reglement op de Arbeidsbeurs" of "Uitvoeringsvoorschriften ingevolge de Verordening op de Arbeidsbeurs" genoemd (bijlage 3).
Deze reglementen bepaalden de openingstijden, de toegang tot de beurs, het doen van aanbiedingen of aanvragen van personeel, de inschrijving, de bemiddeling enz.
De artikelen 14 en 17 schreven voor dat het College van Burgemeester en Wethouders instructies dienden vast te stellen voor de directeur van een Arbeidsbeurs resp. agentschap (bijlage 5 en 6).
Een dergelijke instructie voor de directeur van een districtsarbeidsbureau werd ingevolge art. 20 vastgesteld door de Minister (bijlage 4).
Cie. van Toezicht
Aan de arbeidsbeurzen en districtsarbeidsbeurzen waren commissies van toezicht verbonden, bestaande uit een gelijk aantal vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers.
De voorzitter was meestal de wethouder voor Sociale Aangelegenheden. Daarnaast waren er nog Commissies van Toezicht voor de Vakafdelingen, verbonden aan de arbeidsbeurzen. Voor een Commissie van Toezicht moest door B. en W. een huishoudelijk reglement worden vastgesteld, hetgeen echter niet in de Arbeidsbemiddelingswet was voorgeschreven (bijlage 7).
Centrale Cie.
Ten behoeve van het centrale orgaan was er ingevolge art. 28 van de Arbeidsbemiddelingswet 1930 een Centrale Commissie van Bijstand voor de Arbeidsbemiddeling en de Migratie ingesteld. Deze commissie bestond uit vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers, het Rijk, gemeenten, verenigingen op 't terrein der bijzondere bemiddeling en deskundigen. De Directeur van de Rijksdienst was ambtshalve lid.
De Cie. adviseerde de minister en de directeur van de Rijksdienst en trad op als Cie. van Toezicht voor de Centrale Rijksarbeidsbeurs.
Kosten
De financiering van de gemeentelijke arbeidsbeurzen geschiedde door de gemeenten.
De Districtsarbeidsbeurzen of de door de minister aangewezen bureaus om als districtsbureau te fungeren werden gefinancierd voor 3/4 door het Rijk en voor 1/4 door de gemeenten.
De kosten der vakafdelingen kwamen geheel ten laste van het Rijk evenals de kosten van de Centrale Rijksarbeidsbeurs.
De administratie
Er werden voorschriften gegeven voor de inrichting van de administraties der Arbeidsbeurzen.
Deze voorschriften zijn verwerkt in een beschikking van 17 maart 1932 (bijlage 8).
Ook verscheen er een beschikking welke voorschriften bevatte voor de samenstelling van de maandstatistiek en het jaarverslag (bijlage 9).
Taak der openbare arbeidsbemiddeling
A. De primaire taak was de arbeidsbemiddeling zoals omschreven onder het hoofd "Arbeidsbemiddelingswet 1930". Teneinde deze bemiddeling goed te kunnen uitvoeren was het nodig dat de werkzoekende zich liet inschrijven en de werkgever zijn aanvrage om personeel bij de arbeidsbeurs bekend maakte.
De arbeidsbemiddeling was gebaseerd op een verdeling in afdelingen c.q. vakafdelingen.
Men onderscheidde dan naast de reeds eerdergenoemde vakafdelingen ook afdelingen voor b.v. vrouwen, jeugdigen en onvolwaardigen.
B. Naast de arbeidsbemiddeling was ook de migratie een taak van de arbeidsbeurs.
Men onderscheidde deze migratie in:
  1. binnenlandse migratie,
  2. internationale arbeidsbemiddeling,
  3. emigratie, voorheen ook wel landverhuizing genoemd.
Ter bevordering van een goede binnenlandse verplaatsing van arbeidskrachten was reeds in 1919 een regeling tot stand gekomen waardoor van rijkswege aan gemeenten een subsidie kon worden toegekend bij verplaatsing van arbeidskrachten. In 1935 komt een geheel nieuwe regeling, genaamd: "Regeling inzake het verleenen van financiële tegemoetkoming bij het verrichten van arbeid buiten de woonplaats, maar in Nederland".
De tegemoetkomingen betroffen:
  1. vergoeding van de reiskosten bij het dagelijks heen en weer reizen,
  2. het verstrekken van een tegemoetkoming bij aanvaarding van arbeid buiten de woonplaats indien niet dagelijks op en neer gereisd kon worden,
  3. vergoedingen indien er tevens sprake was van gezinsverplaatsing.
Met de praktische uitvoering van de emigratie was de Stichting Landverhuizing Nederland belast.
C. Ter bescherming van de binnenlandse arbeidsmarkt kwam in 1934 de wet op het verrichten van arbeid door vreemdelingen tot stand. Met de uitvoering van deze wet, gebaseerd op een vergunningenstelsel, was belast de Rijksdienst der W.V. en A.B.
D. De arbeidsbemiddelingswet bepaalde in art. 6 welke houding de organen der openbare arbeidsbemiddeling dienden aan te nemen bij staking of sluiting.
Dit kwam hier op neer dat tijdens deze akties géén arbeidsbemiddeling verleend mocht worden.
De organisatie van de openbare arbeidsbemiddeling als hiervóór beschreven eindigde op 5 oktober 1940, doordat bij "Besluit van den Secretaris-Generaal van het Departement van Sociale Zaken betreffende arbeidsbemiddeling" d.d. 24 September 1940 werd bepaald, dat de rechten en verplichtingen van de Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling zouden overgaan op het Rijksarbeidsbureau. De gemeentelijke- en districtsarbeidsbeurzen maakten plaats voor 37 gewestelijke arbeidsbureaus welke ressorteerden onder het Rijksarbeidsbureau. De gemeentelijke bemoeiing ten aanzien van de arbeidsbemiddeling hield op te bestaan. De arbeidsbemiddeling was een aangelegenheid van het Rijk geworden.
Geschiedenis van het archiefbeheer
Het archief van de Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling bestaat uit twee delen, te weten:
  1. Het archief van de onderafdeling Werkloosheidsverzekering. Van dit archief verscheen in 1970 een inventaris van de hand van de heer F.C. van Proosdij.
  2. Het archief van de onderafdeling Arbeidsbemiddeling.
Het archief Arbeidsbemiddeling bevond zich van 1940 tot 1943 in het K.L.M.-gebouw in Den Haag. Op 4 januari 1943 werd het archief met de gehele dienst op last van de Duitse autoriteiten overgebracht van Den Haag naar Amsterdam. De verhuizing werd verricht door ambtenaren van het ministerie. Het vervoer vond plaats per schip. Via een glijgoot vanaf de kade werd het archief op dekschuiten geladen waarbij tal van portefeuilles in het water terecht kwamen, welke niet meer gered werden. Tijdens de overtocht naar Amsterdam is een volgeladen dekschuit op een der Kaagerplassen gezonken
Het archief betreffende de Arbeidsbemiddeling werd in 1945 geordend teruggevonden in het Scheepvaarthuis, Prins Hendrikkade te Amsterdam. Vandaar werd dit archief in vrachtauto's teruggebracht naar Den Haag. Het werd ondergebracht in de kelder van de Willemsparkflat Zeestraat 73. Bij de plaatsing in deze kelder ging elke volgorde verloren. Alle portefeuilles werden willekeurig op een hoop gegooid. Eind 1945, begin 1946 werd het archief door de toenmalige medewerker van het archief van het Rijksarbeidsbureau, de heer W. Dekker, in 3 onderdelen gesplitst en op nummer geordend
Er ontstonden toen 3 sub-archieven te weten:
  1. arbeidsbemiddeling
  2. werkverschaffing
  3. vakopleiding en Sociale Jeugdzorg.
In 1947 moest de kelder ontruimd worden ten behoeve van het comptabiliteitsarchief. De drie genoemde onderdelen werden ondergebracht op de zolder van hotel Galerie te Scheveningen
Het aldus aanwezige archief was door allerlei oorzaken incompleet geworden. De incompleetheid werd veroorzaakt door o.m.
  1. vóór 1940 geen controle was uitgeoefend op het weer terugkomen van uitgeleende stukken, waardoor vooral vele incidentele stukken ontbreken.
  2. de verhuizing op 4 januari 1943 van Den Haag naar Amsterdam.
  3. het doen verdwijnen van het archief van het onderdeel vakopleiding door onbevoegden gedurende de tijd dat dit archief in de kelder van de Willemsparkflat was opgeslagen.
Ook waren van het archief geen agenda's en inventaris aanwezig. Het archief was chronologisch in portefeuilles per onderwerp geordend. De portefeuilles waren voorzien van een doorlopende nummering
De verwerving van het archief
Het archief is krachtens bepalingen van de Archiefwet overgebracht.
Het archief is krachtens bepalingen van de Archiefwet overgebracht.

Inhoud en structuur van het archief

Verantwoording van de bewerking
Omdat bepaalde gedeelten van het archief voor de beleidsafdeling benodigd waren en mede omdat de toenmalige minister van Sociale Zaken Mr. A.M. Joekes opdracht had gegeven de kosten van archiefopslag vast te stellen, ben ik in 1949 begonnen met het herordenen van het archief
Aangezien het restauratiebeginsel in verband met de geschetste omstandigheden niet kon worden toegepast, ben ik uitgegaan van een zaaksgewijze ordening, een systeem dat sinds 1942 op het Rijksarbeidsbureau was ingevoerd
Het archief werd door bodepersoneel per bakfiets deel voor deel weer overgebracht naar de Zeestraat
Het werd allereerst bezien door de heer F. Los, een voormalige medewerker van het archief van de Rijksdienst en op dat moment commies bij de afdeling personeel van het Rijksarbeidsbureau. Hij stelde in de eerste plaats vast welke stukken zonder meer vernietigd konden worden en welke portefeuilles voor herordening in aanmerking kwamen. Van datgene dat door hem vernietigd is, werd geen procesverbaal opgemaakt
Aan het archief werden omstreeks 1949 enige kisten toegevoegd, bevattende het archief van het voormalige bemiddelingskantoor in Oberhausen (Dld.). Dit archief werd door onbevoegden en zonder medeweten van de chef van het archief van het toenmalige Rijksarbeidsbureau vernietigd
Van het archief onderdeel Sociale Jeugdzorg, betrekking hebbende op de periode 1931-1944 wordt een aparte inventaris samengesteld
P. v. Midden

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Sociale Zaken: Onderafdeling Arbeidsbemiddeling, nummer toegang 2.15.13, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, SZ / Arbeidsbemiddeling, 2.15.13, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Publicaties
Geraadpleegde literatuur
  • Goedhart, Mr.Dr. G.J. en Roeterink, Mr. A. De ontwikkeling der arbeidsbemiddeling in Nederland , Amsterdam, 1929.
  • De Kort, Dr. W.L.P.M. De arbeidsbemiddeling in Nederland , Alphen aan de Rijn, 1940.
  • Versluys, C.J. en Princen, A.F.J. Openbare Arbeidsbemiddeling , uitg. Vermande Zonen, IJmuiden-Hoorn, 1935, Deel I en II.
  • Jaarverslagen van de (Rijks)dienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling , jaargangen 1917-1939.
  • Tijdschrift: Orgaan voor de praktijk der Arbeidsbemiddeling, Beroepskeuze, Migratie, Werkverruiming, Werkloosheidsverzekering en verwante onderwerpen , jaargangen 1920-1927. Met ingang van 1928 genaamd: De Arbeidsmarkt , Orgaan voor de Praktijk, jaargangen 1928-1939.
  • Tijdschrift van den Nederlandschen Werkloosheidsraad , jaargangen 1918-1937.

Bijlagen

Diverse voorbeeld verordeningen
Bijlage 1 - VOORBEELD VAN EEN VERORDENING OP DE GEMEENTE-ARBEIDSBEURS
I. ORGANISATIE, LEIDING EN TOEZICHT
Artikel 1.
De Gemeente-Arbeidsbeurs is belast met de behartiging der openbare arbeidsbemiddeling, als bedoeld in de Arbeidsbemiddelingswet 1930.
Artikel 2.
De Gemeente-Arbeidsbeurs heeft vakafdelingen voor:
  • a. het bakkersbedrijf;
  • b. het bouwbedrijf met uitzondering van het schildersbedrijf;
  • c. het handels- en kantoorbedrijf;
  • d. het hotel-, café- en restaurantbedrijf;
  • e. het hout- en meubelbedrijf;
  • f. de huishoudelijke diensten;
  • g. het kleedingbedrijf;
  • h. het metaal- en electrotechnischbedrijf;
  • i. het schildersbedrijf;
  • j. het scheepvaart- en transportbedrijf;
  • k. het winkel-, magazijn en reizigersbedrijf;
  • I. den ongeschoolden arbeid.
Tevens heeft de Arbeidsbeurs:
  • m. een bemiddelingsfunctie voor jongelieden;
  • n. een bemiddelingsafdeeling voor onvolwaardige arbeidskrachten;
  • o. een migratieafdeeling.
Artikel 3.
Aan het hoofd van den dienst is geplaatst een directeur, die belast is met de leiding en de regeling van alle werkzaamheden en aan wien het geheele aan den dienst verbonden personeel ondergeschikt is.
Artikel 4.
Het algemeene toezicht op de Gemeente-Arbeidsbeurs als orgaan der openbare arbeidsbemiddeling is opgedragen aan een Commissie, als bedoeld in art. 13 der Arbeidsbemiddelingswet 1930.
De leden der Commissie hebben, tenzij zij tusschentijds worden benoemd, voor vijf jaren zitting, doch zijn dadelijk herbenoembaar.
Als voorzitter treedt op een lid van het College van Burgemeester en Wethouders.
Aan de Commissie wordt door Burgemeester en Wethouders een Secretaris toegevoegd.
Artikel 5.
De leden der in art. 4 genoemde Commissie hebben ten alle tijde toegang tot de Arbeidsbeurs. Zij zijn bevoegd van den Directeur en de overige ambtenaren inlichtingen betreffende de arbeidsbemiddeling te vorderen en kunnen inzage nemen van alle boeken en bescheiden tot den dienst der arbeidsbemiddeling behoorende.
De Commissie dient Burgemeester en Wethouders desgevraagd van advies omtrent alle aangelegenheden, de gemeente-arbeidsbemiddeling betreffende. Zij is tevens bevoegd op eigen initiatief aan Burgemeester en Wethouders voorstellen te doen en aan hen alle mededeelingen te richten, die zij in het belang dier arbeidsbemiddeling wenschelijk acht. Zij ontvangt van Burgemeester en Wethouders mededeeling van alle besluiten, door hen met betrekking tot den dienst der gemeentelijke arbeidsbemiddeling genomen.
De werkwijze der Commissie van Toezicht wordt geregeld in een door haar vast te stellen Reglement van Orde, dat, alvorens in werking te kunnen treden, de goedkeuring van Burgemeester en Wethouders behoeft en aan den Gemeenteraad wordt medegedeeld.
Artikel 6.
De Commissie van Toezicht houdt in den regel ieder kwartaal tenminste één vergadering, welke de Directeur ambtshalve bijwoont. In deze vergadering brengt de Directeur verslag uit van de werkzaamheden der Arbeidsbeurs over het afgeloopen kwartaal, brengt hij alle bijzondere voorvallen betreffende de arbeidsbemiddeling ter kennis van de Commissie en bespreekt hij de bij hem in overweging zijnde maatregelen dienaangaande. Verdere vergaderingen van de Commissie worden gehouden zoo dikwijls als de Voorzitter dit noodig acht, of zulks door tenminste drie leden van de Commissie schriftelijk met opgaaf van redenen wordt gevraagd. In het laatste gcval is de Voorzitter verplicht binnen acht dagen een vergadering te beleggen. De Directeur woont, indien hij daartoe wordt uitgenoodigd, deze vergaderingen bij.
Indien ter vergadering ongelijke aantallen werkgevers en werknemers tegenwoordig zijn, brengt ieder lid zooveel stemmen uit, als het getal aanwezige leden der groep bedraagt, waartoe hij niet behoort.
Artikel 7.
Het toezicht op de vakafdeelingen der Arbeidsbeurs is opgedragen aan Vakcommissiën, als bedoeld in art. 26 (3e lid) der Arbeidsbemiddelingswet 1930. De leden hebben, tenzij zij tusschentijds worden benoemd, voor vijf jaren zitting, doch zijn dadelijk herbenoembaar. Als Voorzitter der Vakcommissiën fungeert de Directeur der Arbeidsbeurs; als Secretaris een door Burgemeester en Wethouders te benoemen ambtenaar der Arbeidsbeurs.
Artikel 8.
Voor de Vakcommissiën is van toepassing het bepaalde in art. 5 en 6, 3e lid.
De Vakcommissiën zenden van haar voorstellen en mededeelingen aan Burgemeester en Wethouders afschrift aan de Commissie van Toezicht, bedoeld in art. 4. Van de hierop te nemen beslissingen zenden Burgemeester en Wethouders afschrift aan genoemde Commissie.
Tot de taak der Vakcommissiën behoort in het bijzonder den Directeur op diens verzoek te adviseeren omtrent de in art. 7, 1 e lid, der Wet bedoelde, in de betreffende vakken gebruikelijke, arbeidsvoorwaarden.
In de vergaderingen der Vakcommissie brengt de Directeur schriftelijk verslag uit van de werkzaamheden der betreffende vakafdeeling, brengt hij alle bijzondere voorvallen dier vakafdeeling ter kennis van de Vakcommissie en bespreekt hij de bij hem in overweging zijnde maatregelen dienaangaande.
II. DE ARBEIDSBEMIDDELING
Artikel 9.
De Arbeidsbeurs houdt, met inachtneming van art. 4 der Arbeidsbemiddelingswet 1930, bij het aanwijzen van arbeidskrachten zooveel mogelijk rekening met de wenschen van den werkgever. Overigens is de Arbeidsbeurs vrij van de ingeschreven werkzoekenden diegenen aan te wijzen, die haar voor de bestaande werkgelegenheid de meest geschikten schijnen.
Wanneer de omstandigheden gelijk zijn, zal de Arbeidsbeurs niet afwijken van de volgorde der aanbiedingen en aanvragen, noch van den regel, dat werkzoekenden, in de Gemeente woonachtig, den voorrang genieten boven ingeschrevenen, elders gevestigd.
Artikel 10.
De Directeur der Arbeidsbeurs is, behalve tegenover Burgemeester en Wethouders, verplicht tot gcheimhouding van alle hem in zijn functie bekend geworden vertrouwelijke gegevens.
Artikel 11.
De Arbeidsbeurs verleent haar bemiddeling niet aan instellingen of personen, bedoeld in de art. 40 en 44 der Arbeidsbemiddelingswet 1930.
Artikel 12.
Allen, die de tusschenkomst der Arbeidsbeurs inroepen, zijn verplicht den ambtenaren alle inlichtingen te verstrekken, welke door dezen ten behoeve van de arbeidsbemiddeling noodig worden geacht.
Werkgevers, wier bedrijf of onderneming in een werkstaking of een uitsluiting betrokken is, alsmede werknemers, die bij een werkstaking of een uitsluiting rechtstreeks zijn betrokken, zijn, zoodra zij van de diensten der Arbeidsbeurs gebruik wenschen te maken, verplicht van deze feiten mededeeling te doen aan de Arbeidsbeurs.
Artikel 13.
Wanneer particulieren (niet-werkgevers) zich tot de Arbeidsbeurs richten, met aanvragen om arbeidskrachten voor andere dan huiselijke werkzaamheden, heeft de Directeur het recht de inschrijving dezer aanvragen te weigeren.
Artikel 14.
Wanneer een werkgever, die een aanvrage heeft ingediend, zich buiten de Arbeidsbeurs om van de benoodigde arbeidskrachten voorziet, of om andere redenen toewijzing van arbeidskrachten niet meer verlangt, is hij verplicht aan de Arbeidsbeurs mede te deelen, dat hij zijn aanvrage terugtrekt.
Bij voortgezette niet-nakoming der verplichting, bedoeld in het eerste lid, kan de belanghebbende door den Directeur, indien een Vakcommissie bestaat, nadat deze Commissie is gehoord, gedurende een nader te bepalen termijn worden uitgesloten.
De belanghebbende kan zijn bezwaar tegen het hem betreffende besluit schriftelijk indienen bij de Commissie van Toezicht. Bevredigt hem de beslissing dier Commissie niet dan kan hij zich tot Burgemeester en Wethouders wenden.
Artikel 15.
Van een werkzoekende kan worden verlangd, dat hij door overlegging van een getuigschrift of van andere bewijsstukken aantoont, in het vak, als welks beoefenaar hij wenscht te worden ingeschreven, een redelijke kans tot plaatsing te maken.
Artikel 16.
Een werkzoekende kan, met inachtneming van art. 16, slechts in één onder-afdeeling ter eigen keuze worden ingeschreven. Wenscht hij ook de arbeidsgelegenheid in andere afdeelingen te benutten, dan wordt met dien wensch rekening gehouden, mits de werkzoekende aantoont het vak, waarvoor hij wenscht te worden ingeschreven, ook te verstaan.
Artikel 17.
Wanneer een werkzoekende, buiten de Arbeidsbeurs om, werk vindt, of om andere redenen niet meer voor plaatsing door tusschenkomst der Arbeidsbeurs in aanmerking wenscht te komen, is hij verplicht zijn inschrijvingskaart ten spoedigste aan de Arbeidsbeurs terug te zenden of terug te brengen. Zijn aanbieding wordt dan als teruggetrokken beschouwd. Het bepaalde in het tweede en derde lid van art. 15 is in dezen van toepassing.
Artikel 18
Werkzoekenden, wier inschrijvingen ten gevolge van een verzuim hunnerzijds zijn vervallen, en die niet ten genoegen van den Directeur aantoonen, dat dit buiten hun schuld is geschied, kunnen eerst den derden dag na dien, waarop hun inschrijvingen vervielen (Zon- en feestdagen niet medegeteld) opnieuw ingeschreven worden.
Artikel 19
Onverminderd het bepaalde in de art. 15, 2e lid en 18, 2e lid, heeft de Directeur, indien een Vakcommissie bestaat, nadat deze Commissie is gehoord, het recht aan personen, die bedriegelijke opgaven hebben verstrekt, die op eenigerlei wijze de bemiddeling der Arbeidsbeurs hebben misbruikt, of getracht hebben zulks te doen, of die zich niet naar de voorschriften der wet of der verordening gedragen, voor onbepaalden tijd de gemeentelijke arbeidsbemiddeling te ontzeggen.
De Directeur geeft dengene, wien de arbeidsbemiddeling wordt ontzegd, hiervan schriftelijk kennis met mededeeling van redenen. Het bepaalde in het derde lid van art. 15 is in dezen van toepassing.
III. UITVOERINGSVOORSCHRIFTEN
Artikel 20.
Burgemeester en Wethouders stellen, gehoord de Commissie, bedoeld in art. 4 en zoo noodig de Vakcommissiën, nadere regeling vast, betreffende de uren van openstelling, de wijze van bemiddeling en het toezicht en de orde in de gebouwen der Arbeidsbeurs.
IV.OVERGANGSBEPALINGEN
Artikel 21.
De op het oogenblik van inwerkingtreding dezer verordening zitting hebbende leden van de Commissie van Toezicht en van de bestaande Vakcommissiën van toezicht blijven als zoodanig een maand na de goedkeuring dezer verordening in functie. Op laatstgenoemd tijdstip treden zij allen af, doch zijn dadelijk herbenoembaar.
Artikel 22.
Deze verordening wordt geacht in werking te zijn getreden op ... met ingang van welken datum de bepalingen der Verordening op de Gemeente-Arbeidsbeurs, die niet van rechtswege hebben opgehouden te gelden, geacht worden te zijn vervallen.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Bijlage 2 - VOORBEELD VAN EEN VERORDENING OP HET GEMEENTELIJKE AGENTSCHAP DER ARBEIDSBEMIDDELING.
Artikel 1.
Het agentschap der arbeidsbemiddeling heeft ten doel werkgevers en werkzoekenden behulpzaam te zijn bij het zoeken naar arbeidskrachten en werkgelegenheid.
De dienst der werkloosheidsverzekering is belast met de werkzaamheden verbonden aan de uitvoering van het Werkloosheidsbesluit 1917, voor zover deze niet aan Burgemeester en Wethouders zijn opgedragen.
Aan het agentschap der arbeidsbemiddeling en den dienst der werkloosheidsverzekering, in deze verordening verder aangeduid als agentschap, kan door Burgemeester en Wethouders mede worden opgedragen het verzamelen van statistische en andere gegevens betreffende de arbeidsmarkt en de werkloosheidsverzekering.
Artikel 2.
Het agentschap bevordert zooveel mogelijk het verkrijgen van en het voldoen aan aanvragen om arbeidskrachten en arbeidsgelegenheid ook van buiten de gemeente.
Aanvragen van in de gemeente gevestigde personen zullen in het algemeen voorrang hebben boven die van buiten de gemeente.
Artikel 3.
De dienst der werkloosheidsverzekering houdt toezicht op de werkloozenkassen, welker leden uitsluitend binnen de gemeente woonachtig zijn en op de handelingen van andere werkloozenkassen ten opzichte van die leden dezer kassen, welke binnen de gemeente woonachtig zijn.
Indien de dienst van oordeel is, dat bezwaar moet worden gemaakt tegen een beslissing tot uitkeering als bedoeld in het eerste en het derde lid van artikel 9 van het Werkloosheidsbesluit 1917, wordt daarvan ten spoedigste mededeeling gedaan aan Burgemeester en Wethouders.
Indien het ten onrechte uitgekeerde bedrag overeenkomstig het bepaalde bij artikel 10, 3e lid, van het Werkloosheidsbesluit 1917, behoort te worden teruggevorderd, gaat de in het tweede lid bedoelde mededeeling van een daartoe strekkend voorstel vergezeld.
Artikel 4.
Het agentschap wordt ondergebracht in de door Burgemeester en Wethouders aan te wijzen lokaliteiten.
Burgemeester en Wethouders bepalen de uren van openstelling der lokaliteiten voor het publiek.
Van het sub 1 en 2 bepaalde geschiedt openbare kennisgeving.
Artikel 5.
Het toezicht op het agentschap wordt opgedragen aan een Commissie, bestaande uit twee leden-werkgevers of vertegenwoordigers van werkgevers, twee leden-werknemers of vertegenwoordigers van werknemers en een voorzitter, die buiten deze leden aan de commissie door Burgemeester en Wethouders wordt toegevoegd. De commissie is tevens belast met het toezicht op den dienst der werkloosheidsverzekering.
Behooren organisaties of afdeelingen daarvan, als bedoeld in artikel 13, 5e lid, der Arbeidsbemiddelingswet 1930 tot een plaatselijke centrale van vakorganisaties (besturenbond), dan worden, bij de uitvoering van het in dat lid bepaalde, die plaatselijke centrales in de gelegenheid gesteld de daar bedoelde aanbevelingen in te zenden.
Tot lid en tot voorzitter der Commissie zijn slechts benoembaar personen die den leeftijd van 23 jaar hebben bereikt. De leden en de voorzitter worden door den gemeenteraad benoemd voor den tijd van vier jaren, voor de eerste maal tot ...
De afgetredenen zijn terstond herkiesbaar.
In tusschentijdsche vacatures wordt binnen twee maanden voorzien; de tusschentijds benoemde treedt tegelijk met de andere leden af.
Burgemeester en Wethouders stellen een huishoudelijk reglement vast voor de werkzaamheden der Commissie.
Artikel 6.
De Commissie van Toezicht wordt bijgestaan door den agent als secretaris, die in de vergaderingen der Commissie een raadgevende stem heeft.
Artikel 7.
Aan de Commissie is opgedragen het voortdurend toezicht op het agentschap. Zij adviseert zoowel het college van Burgemeester en Wethouders als den agent, hetzij op verzoek, hetzij uit eigen beweging, in zaken betreffende het agentschap. Zij vergadert in den regel tenminste eenmaal in de drie maanden.
Artikel 8.
De voorzitter en de leden der Commissie hebben het recht inzage te nemen van de bescheiden, welke betrekking hebben op het agentschap.
Zij hebben toegang tot de lokaliteiten, waarin de dienst wordt uitgeoefend.
Artikel 9.
De Commissie neemt kennis van het door den agent aan haar gezonden jaarlijksch verslag en zendt dit, eventueel vergezeld van haar opmerkingen, vóór 1 April aan Burgemeester en Wethouders.
Burgemeester en Wethouders brengen het verslag vóór 1 Mei ter kennis van den gemeenteraad.
Artikel 10.
Burgemeester en Wethouders stellen, gehoord de Commissie bedoeld in art. 5, nadere regelen betreffende de wijze van bemiddeling, de uitsluiting van bemiddeling, het toezicht en de orde in het gebouw der arbeidsbemiddeling.
Zij kunnen daarbij den agent de bevoegdheid verleenen om beslissingen te nemen betreffende de wijze van inschrijving van werkgevers en werknemers, de toelating tot de inschrijving en de weigering tot bemiddeling in bijzondere gevallen.
De belanghebbende heeft gedurende acht dagen recht van beroep van de beslissingen op Burgemeester en Wethouders, die daarbij hooren de Commissie van Toezicht.
Burgemeester en Wethouders deelen de door hen vastgestelde regelen mede aan den Gemeenteraad.
Artikel 11.
Deze verordening treedt in werking op ... of zooveel later als daarop de goedkeuring van de Gedeputeerde Staten zal zijn verkregen, met ingang van welken datum vervalt de verordening voor het agentschap der intercommunale arbeidsbemiddeling te ..., d.d. ...
Vastgesteld door den Raad der gemeente ... ter openbare vergadering van den ...
De Secretaris,
De Voorzitter,
Bijlage 3 - VOORBEELD VAN EEN REGLEMENT OF UITVOERINGSVOORSCHRIFT
REGLEMENT OP DE ARBEIDSBEURS DER GEMEENTE ... INGEVOLGE ART ... DER VERORDENING OP DE ARBEIDSBEURS.
Artikel 1.
De afdeelingen der Arbeidsbeurs zijn voor het publiek geopend op de dagen en uren door Burgemeester en Wethouders bepaald, de vakcommissiën gehoord, t.w.: ......
De afdeelingen zijn als regel niet geopend op Zondagen en niet op Zondag vallende algemeen erkende feestdagen en voorts geheel of gedeeltelijk op andere dagen, wanneer Burgemeester en Wethouders dit om bijzondere redenen wenschelijk achten.
De plaats waar de Arbeidsbeurs is gevestigd, de tijd gedurende welke zij geopend is en de dagen of gedeelten van dagen, waarop zij om bijzondere redenen gesloten is, worden ter openbare kennis gebracht.
Artikel 2
Tot de wachtlokalen hebben alleen toegang:
zij, die als werkgever of als werkzoekende staan ingeschreven;
zij, die zich wenschen te doen inschrijven;
zij, die zich tot de Arbeidsbeurs wenden om inlichtingen betreffende den stand der arbeidsmarkt, betreffende werkgelegenheid in de gemeente of elders, of andere soortgelijke inlichtingen;
zij, die mededeelingen hebben te doen of inlichtingen te verzoeken namens ingeschreven werkgevers of werkzoekenden;
zij, wien door den Directeur toegang wordt verleend. Tot alle lokaliteiten van de Arbeidsbeurs hebben toegang, gedurende den tijd, waarop zij geopend is, de leden van het college van Burgemeester en Wethouders, de gemeente-secretaris, de voorzitter, de leden en de secretaris van de Commissie van Toezicht op de Arbeidsbeurs.
De toegang tot de gebouwen der Arbeidsbeurs is niet toegestaan aan personen, die in staat van dronkenschap verkeeren, die zich onbehoorlijk gedragen, of wien door den Directeur den toegang tot de lokalen is ontzegd. Een en ander ter beoordeeling van den Directeur.
Artikel 3.
Aanvragen van werkgevers kunnen zoowel mondeling, telefonisch als schriftelijk worden medegedeeld.
Werkzoekenden, die zich wenschen te doen inschrijven, moeten zich daartoe persoonlijk aanmelden. Schriftelijke aanmelding is alleen toegestaan aan personen, die buiten de gemeente verblijf houdende of door andere redenen buiten staat zijn zich persoonlijk aan te melden.
Artikel 4.
Alle aanvragen en aanbiedingen worden ingeschreven in de volgorde van aanmelding.
Voor de schriftelijke aanvragen en aanbiedingen worden kostelooze formulieren verstrekt.
Artikel 5.
Na de inschrijving zijner aanbieding wordt den werkzoekende een te zijnen name gesteld bewijs van inschrijving uitgereikt, waarop de datum van inschrijving staat vermeld. Hij is gehouden om, indien hij zijn inschrijving wil bestendigen, dit bewijs ééns per ... bij de afdeeling, waar hij ingeschreven is, te doen afstempelen.
Artikel 6.
De inschrijvingen van aanvragen van werkgevers blijven evenals bij werkzoekenden gedurende ... geldig. Zijn zij na afloop van dien termijn nog niet voldaan en heeft de werkgever intusschen niet den wensch te kennen gegeven, de inschrijving te willen doen verlengen, dan wordt zij als vervallen beschouwd.
Artikel 7.
Voor bepaalde vakken kan door Burgemeester en Wethouders, de betreffende vakcommissiën gehoord, een korteren geldigheidsduur der inschrijving worden vastgesteld. ( Wij denken hierbij aan het los- en transportbedrijf. )
Artikel 8.
Bij de inschrijving wordt zooveel mogelijk opgeteekend:
A. Bij aanvragen van werkgevers:
  1. nummer der aanvraag en dag waarop zij is ingekomen;
  2. naam, voorletters (of wel naam der onderneming), woonplaats, beroep of bedrijf en zoo noodig kerkgenootschap van den aanvrager;
  3. aard der te verrichten werkzaamheden;
  4. aantal verlangde personen;
  5. aangeboden loon, of de vermelding, dat de werkgever zich heeft voorbehouden, zich hierover met den werkzoekende te verstaan;
  6. arbeidsduur;
  7. of de te vervullen plaats open kwam tengevolge van werkstaking of uitsluiting;
  8. opmerkingen van den aanvrager.
B. Bij aanbiedingen van werknemers:
  1. nummer der aanbieding en dag waarop zij is ingekomen;
  2. naam, voornamen, datum en plaats van geboorte, woonplaats, beroep, opleiding, burgerlijke staat en kerkgenootschap van den werkzoekende;
  3. indien hij ongehuwd is, of hij inwonende zoon, dan wel kostganger of kostwinner is;
  4. het aantal kinderen, hetwelk hij te zijnen laste heeft;
  5. verlangde betrekking;
  6. verlangd loon;
  7. zijn laatste betrekking en duur daarvan, tijdstip, waarop en reden waarom deze verlaten zijn, en het verdiende loon;
  8. of werkzoekende werkloos is geworden tengevolge van werkstaking of uitsluiting;
  9. opmerkingen van den werkzoekende.
Bij aanbiedingen van jeugdige werkzoekenden (beneden 21 jaar), wordt bovendien opgeteekend:
  • 10. naam van den vader of verzorger.
Voorts worden omtrent de werkgevers en de werknemers die gegevens verzameld, welke een goede arbeidsbemiddeling kunnen bevorderen.
Artikel 9.
De Directeur roept den werknemer, wien hij een plaats meent te kunnen aanwijzen, zoo spoedig mogelijk op.
Deze is verplicht daaraan zoodra mogelijk, in elk geval op den dag der oproeping, of indien deze in den namiddag verzonden is, uiterlijk den volgenden dag, ... uur des voormiddags, gevolg te geven, bij gebreke waarvan de inschrijving als vervallen wordt beschouwd, tenzij de werknemer om gegronde redenen, ter beoordeeling van den Directeur, verhinderd is te komen en daarvan aan dezen mededeeling heeft gedaan.
Artikel 10.
Eveneens wordt als vervallen beschouwd de aanbieding van den werkzoekende, die weigert om hem door tussenkomst van de Arbeidsbeurs aangeboden werkzaamheden te aanvaarden, welke vallen binnen de grenzen van zijn beroep of die geen pogingen aanwendt om die te verkrijgen. Onder dit artikel valt niet het weigeren van werkzaamheden voor een bedrijf, waarin op Zondagen of algemeen erkende Christelijke feestdagen arbeid moet worden verricht en dit laatste om gemoedsbezwaren of andere gegronde redenen bij den werknemer bezwaar ontmoet.
Artikel 11.
De werkzoekende, wien een plaats wordt aangewezen, wordt voorzien van een verwijzingskaart, welke hij den werkgever moet overhandigen. Deze kaart is streng persoonlijk en mag aan niemand anders dan den daarop genoemden werkgever of diens vertegenwoordiger worden vertoond of afgestaan.
De werkzoekende behoort er toe mede te werken, dat de werkgever ten spoedigste aan de Arbeidsbeurs mededeelt, of hij den werkzoekende al of niet in dienst heeft genomen.
Is van den werkgever binnen tweemaal vier-en-twintig uur zulk een mededeeling niet ontvangen, dan kan de aanvrage als vervallen beschouwd worden.
Artikel 12.
Heeft een werkzoekende een verwijzingskaart aangenomen, dan is hij verplicht aan de Arbeidsbeurs ten spoedigste mededeeling te doen, wanneer hij zich naar het hem aangewezen adres niet begeeft, of er niet in dienst treedt.
Is binnen 24 uur, nadat hem de kaart werd uitgereikt, zulk een mededeeling niet ontvangen, dan kan zijn inschrijving als vervallen worden beschouwd, indien hij zich niet bij den werkgever heeft aangemeld, of wanneer hij de aangeboden betrekking niet wenscht te aanvaarden.
Wanneer bericht is ontvangen of wanneer kan worden aangenomen, dat een werkzoekende bij een hem aangewezen werkgever is geplaatst, wordt zijn inschrijving afgevoerd. Betrokkene kan als regel bij nieuwe aanmelding alleen op het dan verkregen rangnummer worden ingeschreven. Plaatsing in werkzaamheden voor korteren duur dan een week brengt geen verandering in het oude rangnummer voor werk van langeren duur.
Artikel 13.
Bij het aanwijzen van personen en plaatsen zal de Directeur van de volgorde der aanvragen niet afwijken, dan wanneer hij overtuigd is, dat zulks in het belang is van het doel der Arbeidsbeurs.
Artikel 14.
Ken ingeschreven werknemer, die het gevraagde werk, of een werkgever, die de gevraagde arbeidskracht bekomt, al dan niet door bemiddeling van de Arbeidsbeurs, is verplicht hiervan onverwijld aan den Directeur kennis te geven.
Artikel 15
Wanneer bedrieglijke opgaven worden verstrekt, de bemiddeling van de Arbeidsbeurs op enigerlei wijze wordt misbruikt of getracht wordt die te misbruiken of wanneer ovcrtreding plaats heeft van een of meer der artikelen 9, 10, 11, 12 of 14 van dit Reglement, dan geeft de Directeur daarvan kennis aan Burgemeester en Wethouders, die tijdelijk of voor altijd aan hen, die zich daaraan schuldig gemaakt hebben de tusschenkomst van de Arbeidsbeurs kunnen ontzeggen. Zij gaan hiertoe niet over, dan na den betrokkene gelegenheid te hebben gegeven zich schriftelijk te verdedigen.
Wanneer Burgemeester en Wethouders voor een tijd of voor altijd aan iemand de bemiddeling van de Arbeidsbeurs ontzeggen, geven zij daarvan kennis aan den betrokkene en aan den Directeur der Arbeidsbeurs.
Artike 16.
Werknemers, op wie de art 9 en 10 toepasselijk zijn, worden niet opnieuw ingeschreven, dan nadat ten minste 3 maanden verloopen zijn sedert den dag, waarop zij tengevolge van de overtreding van die artikelen geacht worden niet meer ingeschreven te zijn.
Artikel 17.
Alle geschillen, waartoe de toepassing van dit Reglement leidt, zullen door Burgemeester en Wethouders worden beslist.
Artikel 18.
Dit Reglement treedt in werking ...... Aldus vastgesteld in de vergadering van Burgemeester en Wethouders van ... den ...... Burgemeester en Wethouders voornoemd, De Secretaris, De Burgemeester, Dit Reglement is ingevolge art. …… der Verordening op de Arbeidsbeurs aan den Raad der gemeente …….. medegedeeld in zijn vergadering van ... Burgemeester en Wethouders van ... De Secretaris, De Burgemeester,
Bijlage 4 - VOORBEELD VAN EEN INSTRUCTIE VOOR DEN DIRECTEUR DER DISTRICTS-ARBEIDSBEURS
De Minister van Sociale Zaken, Gelet op artikel 20, 6e lid, der Arbeidsbemiddelingswet 1930;
Gehoord de Commissie van Toezicht op de districtsarbeidsbeurs te ...;
Heeft goedgevonden: vast te stellen de volgende
INSTRUCTIE VOOR DEN DIRECTEUR VAN DE DISTRICTS-ARBEIDSBEURS TE ...
Artikel 1.
De Directeur is overeenkomstig artikel 29, 5e lid, der Arbeidsbemiddelingswet 1930, met de dagelijksche leiding der districtsarbeidsbeurs belast, onder toezicht van de Commissie bedoeld in artikel 2, 2e lid, van genoemde wet.
Artikel 2.
De Directeur verricht de werkzaamheden, welke in het Koninklijk Besluit van den 8sten December 1931, Staatsblad No. 497, tot vaststelling van een Algemeenen Maatregel van Bestuur, bedoeld in artikel 22 der Arbeidsbemiddelingswet 1930, aan de districtsarbeidsbeurs zijn opgedragen.
Artikel 3.
De Directeur verricht verder al hetgeen noodig is voor een goede uitoefening der taak van de districts-arbeidsbeurs.
Artikel 4.
Indien den Directeur personeel terzijde is gesteld voor het verrichten der werkzaamheden, zorgt hij voor een behoorlijke taakverdeeling.
Artikel 5.
De Directeur houdt zich op de hoogte van den stand der arbeidsmarkt en van den toestand der arbeidsbemiddeling in het district.
Artikel 6.
De Directeur is belast met de voorlichting en onderrichting der agenten, zoowel aangaande de vervulling hunner taak in het algemeen als omtrent datgene, wat zij ten behoeve van de praktische arbeidsbemiddeling en hare ontwikkeling in hunne gemeente hebben te doen, waarbij tevens moet worden gelet op het verband met andere werkzaamheden van socialen aard (werkloosheidsverzekering, werkverruiming, beroepskeuzevoorlichting, enz.).
Artikel 7.
De Directeur bevordert, in samenwerking met de agenten, de medewerking bij de arbeidsbemiddeling door de organisaties van werkgevers en werknemers binnen het district en in het algemeen alles wat strekt tot verbetering der organisatie en de werking van de arbeidsbemiddeling.
Artikel 8.
De Directeur of een zijner ambtenaren, bezoekt tenminste eenmaal per jaar de agenten in het district, teneinde zich persoonlijk op de hoogte te stellen omtrent organisatie, werkwijze en ontwikkeling der agentschappen.
Artikel 9.
De Directeur belegt als regel tenminste eenmaal per jaar een vergadering met de agenten in zijn district, ter bespreking van onderwerpen betreffende de arbeidsbemiddeling.
Artikel 10.
  1. De Directeur stelt den Directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en de leden van de Commissie van Toezicht op de districts-arbeidsbeurs tijdig in kennis met het tijdstip, waarop een vergadering met agenten zal worden gehouden, onder mededeeling van de te behandelen onderwerpen.
  2. De Directeur van voornoemden Rijksdienst kan deze vergaderingen bijwonen of zich door een of meer ambtenaren van den Rijksdienst doen vertegenwoordigen.
  3. De leiding dezer vergaderingen berust in den regel bij den Directeur der districts-arbeidsbeurs of diens plaatsvervanger.
Artikel 11.
  1. De Directeur houdt zich zooveel mogelijk op de hoogte van de voornaamste werkgelegenheid in zijn district en bevordert, zoo mogelijk in samenwerking met de agenten, de arbeidsbemiddeling voor deze werkgelegenheden.
  2. De Directeur verleent zijn medewerking bij het opsporen van werkgelegenheid in zijn district door den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling.
Artikel 12.
De Directeur verstrekt aan den Directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling de door dezen noodig geachte gegevens en inlichtingen omtrent den stand der arbeidsmarkt en den toestand der arbeidsbemiddeling in het district, alsmede omtrent de uitvoering der taak in de vorige artikelen omschreven.
Artikel 13.
De Directeur handelt bij de uitvoering van zijn taak, in de vorige artikelen omschreven, volgens aanwijzingen van den Directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling.
Artikel 14.
De Directeur wordt in geval van afwezigheid vervangen op de wijze als in de verordening op de gemeentelijke arbeidsbeurs is bepaald.
Artikel 15.
Deze instructie wordt geacht in werking te zijn getreden op ... Aldus vastgesteld door Burgemeester en Wethouders der gemeente ... den ... ... De Secretaris, De Burgemeester,
Bijlage 5 - VOORBEELD VAN EEN INSTRUCTIE VOOR DEN DIRECTEUR DER GEMEENTELIJKE ARBEIDSBEURS
Artikel 1.
In deze instructie wordt onder de "wet" verstaan de Arbeidsbemiddelingswet 1930 (Staatsblad 1930, No. 433).
Artikel 2.
De Directeur is overeenkomstig art. 14, eerste lid, der wet en art. 3 der Verordening op de Gemeente-Arbeidsbeurs belast met de dagelijksche leiding van den dienst.
Bij de uitvoering van zijn taak neemt hij in acht de bepalingen bij of krachtens de wet gesteld, alsmede de voorschriften en bevelen hem door of namens Burgemeester en Wethouders gegeven.
Artikel 3.
De Directeur is den Burgemeester, Burgemeester en Wethouders en den Wethouder voor de Arbeidszaken behulpzaam in de behandeling der zaken betreffende zijn dienst en dient van bericht en raad op alle stukken, daartoe door den Burgemeester, Burgemeester en Wethouders, of den Wethouder voor de Arbeidszaken in zijn handen gesteld. Hij doet aan den Wethouder voor Arbeidszaken alle voorstellen, welke hij in het belang van den dienst nodig acht.
Artikel 4.
De Directeur draagt bij afwezigheid gedurende de gebruikelijke bureau-uren zorg, dat op den dienst bekend is, waar hij zich bevindt.
Artikel 5.
De Directeur houdt zich op de hoogte van den stand der arbeidsmarkt en van den toestand der arbeidsbemiddeling in de gemeente.
Artikel 6.
De Directeur bevordert de medewerking aan de arbeidsbemiddeling door de organisaties van werkgevers en werknemers binnen de gemeente en in het algemeen alles, wat strekt tot verbetering van de organisatie en de werking der arbeidsbemiddeling. Hij draagt zorg voor de naleving der Uitvoeringsvoorschriften, bedoeld in art. 21 der Verordening op de Gemeente-Arbeidsbeurs en voor de bewerking eener zorgvuldige statistiek der arbeidsbemiddeling.
Artikel 7.
De Directeur zendt aan Burgemeester en Wethouders vóór den 1sten Mei van ieder jaar een begrooting met toelichting voor het volgende dienstjaar, alsmede een rekening en verantwoording over het afgeloopen dienstjaar en een door hem opgemaakt en en onderteekend verslag omtrent de verrichtingen van zijn dienst in het afgeloopen kalenderjaar.
Artikel 8.
De Directeur is verplicht de driemaandelijksche vergaderingen der Commissie van Toezicht bij te wonen, alsmede de andere vergaderingen der Commissie, indien hij daartoe wordt uitgenoodigd. In de driemaandelijksche vergaderingen brengt hij verslag uit van de werkzaamheden der Arbeidsbeurs over het afgeloopen kwartaal, brengt hij alle bijzondere voorvallen betreffende de arbeidsbemiddeling ter kennis van de Commissie en bespreekt hij de bij hem in overweging zijnde maatregelen dienaangaande. Indien de leden der Commissie van Toezicht inlichtingen wenschen omtrent de arbeidsbemiddeling, verstrekt hij deze en, desgevraagd, geeft hij hun de gelegenheid kennis te nemen van alle boeken en bescheiden tot den dienst der arbeidsbemiddeling behoorende.
Artikel 9.
De Directeur onderwerpt het tijdstip van zijn jaarlijksch verlof aan de goedkeuring van den Wethouder voor de Arbeidszaken.
Artikel 10.
Deze instructie wordt geacht in werking te zijn getreden m.i.v ......... Burgemeester en Wethouders voornoemd, Aldus vastgesteld door Burgemeester en Wethouders der gemeente ......... den ...... De Secretaris, De Burgemeester,
Bijlage 6 - VOORBEELD VAN EEN INSTRUCTIE VOOR DEN AGENT DER ARBEIDSBEMIDDELING
Artikel 1.
De agent der arbeidsbemiddeling is belast met de dagelijksche leiding van het agentschap der arbeidsbemiddeling. Aan hem is tevens opgedragen het toezicht op de naleving der verplichtingen, die uit het Werkloosheidsbesluit 1917 voor de besturen der in de gemeente gevestigde afdeelingen van gesubsidieerde vereenigingen voortvloeien.
Hij zorgt voor de contrôle der door de Regeering aan de gemeente ten onderzoek gezonden formulieren. Hij verstrekt aan het gemeentebestuur adviezen en inlichtingen over aangelegenheden betreffende arbeidsbemiddeling en werkloosheidsverzekering, indien hem die worden gevraagd of indien hij zulks overigens noodig of wenschelijk acht.
Artikel 2.
Hij draagt zorg, dat de plaatselijke verordening, het agentschap betreffende, nauwkeurig wordt uitgevoerd.
Artikel 3.
Hij is gedurende den tijd, waarin het agentschap geopend is, in de voor het agentschap aangewezen localiteit aanwezig.
Bij afwezigheid draagt hij zorg voor een behoorlijke vervanging.
Artikel 4.
Hij mag niet langer dan 3 dagen buiten de gemeente verblijven, zonder toestemming van Burgemeester en Wethouders, die dan zoo noodig voor een vervanging zorgen.
Artikel 5.
Hij geeft zooveel mogelijk bekendheid aan de aanvragen, stelt zich in verbinding met werkgevers, die arbeidskrachten behoeven en tracht, ook door samenwerking met andere instellingen, het tot stand komen van plaatsingen te bevorderen. Hij houdt zich op de hoogte van den stand der arbeidsmarkt in zijn gemeente en elders.
Artikel 6.
Hij houdt regelmatig toezicht op de administratie der afdeelingen van gesubsidieerde vereenigingen, voorzooveel de werkloosheidsverzekering betreft en is de afdeelingsbesturen zoo noodig bij de administratie behulpzaam. Hij betracht overleg met deze besturen teneinde een goede naleving dier verzekering zooveel mogelijk te waarborgen. Hij stelt zich voorzooveel Burgemeester en Wethouders dit noodig achten daartoe beschikbaar ook op uren, vallende buiten den gewonen dagelijkschen werktijd der bestuurders.
Artikel 7.
Hij draagt zorg voor het verkrijgen van gegevens omtrent loonen, oorzaak van werkloosheid en alle overige ter zake dienende bijzonderheden, die hem in staat stellen onafhankelijk van de mededeelingen der vereenigingsbesturen zich een oordeel te vormen over de rechtmatigheid van verstrekte uitkeringen.
Artikel 8.
Indien tegen verstrekte uitkeeringen naar zijn oordeel bezwaar moet worden gemaakt, op grond van artikel 10 van het Werkloosheidsbesluit 1917, geeft hij daartoe onverwijld aan het Gemeentebestuur advies.
Indien hij meent, dat onwil of plichtverzaking van vereenigingsbestuurders een goede uitvoering der werkloosheidsverzekering belemmert, deelt hij dit aan het Gemeentebestuur mede en geeft hij de te nemen maatregelen in overweging.
Artikel 9.
Hij doet wekelijks (maandelijks) aan Burgemeester en Wethouders opgave van het aantal aanvragen van werkgevers, die gedurende de vorige week (maand) zijn ingeschreven en van het aantal personen, die door de bemiddeling van het agentschap zijn geplaatst en verstrekt desgevraagd aan Burgemeester en Wethouders korte mededeelingen, zoowel betreffende de werkzaamheden van het agentschap alsmede die betreffende het toezicht op de naleving van het Werkloosheidsbesluit 1917.
Hij verstrekt aan den Directeur van den Dienst der Arbeidsbemiddeling en Werkloosheidsverzekering, alsmede aan den Directeur der Districts-Arbeidsbeurs, waaronder het agentschap behoort, de gegevens die deze noodig oordeelen.
Artikel 10.
In de maand Januari ontwerpt hij het verslag, bedoeld in art. ... der Verordening op het Agentschap der Arbeidsbemiddeling en zendt dit vóór 1 Februari aan Burgemeester en Wethouders.
Eveneens brengt hij alsdan schriftelijk verslag uit van zijne verrichtingen inzake de controle op de naleving van het Werkloosheidsbesluit 1917.
Artikel 11.
Hij draagt zorg voor de handhaving der orde in de localiteit van het agentschap en voor de naleving van de voor het gebruik daarvan gestelde voorschriften.
Artikel 12.
Hij mag èn als agent der arbeidsbemiddeling èn als contrôleur der werkloozenkassen geen aankoopen doen zonder machtiging van Burgemeester en Wethouders.
Hij houdt nauwkeurig boek van alle uitgaven en boekt afzonderlijk de gedane uitgaven als agent en als controleur.
Artikel 13.
Deze instructie wordt geacht in werking te zijn getreden met ingang van ......... Aldus vastgesteld door Burgemeester en Wethouders der gemeente ...... ...... den ......... De Secretaris, De Burgemeester,
Bijlage 7 - VOORBEELD VAN EEN HUISHOUDELIJK REGLEMENT DER COMMISSIE VAN TOEZICHT
ONTWERP-HUISHOUDELIJK REGLEMENT VOOR DE COMMISSIE VAN TOEZICHT OP EEN GEMEENTELIJKE ARBEIDSBEURS.
Artikel 1.
De Commissie vergadert in den regel tenminste eenmaal in de drie maanden; voorts zoo dikwijls als de Voorzitter dit noodig oordeelt, of wanneer ten minste de helft der leden schriftelijk hun verlangen daartoe aan den Voorzitter hebben kenbaar gemaakt, met opgave van de onderwerpen, welke zij aan de orde wenschen te zien gesteld.
Artikel 2.
De Voorzitter bepaalt dag en uur der vergadering. Behoudens het geval, bedoeld in art. 5, 2e lid, van het Koninklijk Besluit van 8 december 1931 (S.nr. 497), wordt den leden ten minste 3 maal 24 uur te voren kennis gegeven van de vergadering door toezending van een oproeping met agenda van de aan de orde te stellen onderwerpen.
De leden, die verhinderd zijn de vergadering bij te wonen geven daarvan tijdig kennis aan den Secretaris.
De vergadering zal geen voortgang hebben indien niet ten minste .. leden-werkgevers en .. leden-werknemers aanwezig zijn.
Artikel 3.
De Voorzitter leidt de vergadering. Bij afwezigheid wordt hij vervangen door het oudste in jaren aanwezige lid. Hij zorgt voor het regelmatig afhandelen der agenda en beslist of onderwerpen, welke niet te voren bij hem werden ingezonden, wel of niet aan de agenda zullen worden tocgevoegd. Hij zorgt voor de uitvoering van de besluiten der vergadering en onderteekent met den Secretaris alle stukken, welke van de Commissie uitgaan.
Artikel 4.
De Voorzitter, de overige leden en de Secretaris teekenen ter vergadering hun naam op een presentie-lijst, welke bij den Secretaris berust.
Artikel 5.
Alle besluiten worden genomen bij gewone meerderheid van stemmen. Over zaken wordt mondeling gestemd, over personen schriftelijk bij niet-onderteekende gesloten briefjes. Bij staking van stemmen over zaken beslist de stem van den Voorzitter, bij staking van stemmen over personen beslist het lot. Blanco stemmen worden geacht niet te zijn uitgebracht. Indien buiten den Voorzitter meer leden-werkgevers dan ledenwerknemers aanwezig zijn, of omgekeerd, stemmen zooveel door het lot aan te wijzen leden van de sterkst vertegenwoordigde categorie niet mede als noodig is om beide categoriën een gelijk aantal stemmen te doen uitbrengen.
Artikel 6.
De leden der Commissie zijn bevoegd in de uren, waarop de arbeidsbeurs voor het publiek is opengesteld, van den Directeur alle inlichtingen en aanwijzingen te vragen, welke in het belang van de arbeidsbeurs en ter uitoefening van hun taak van belang kunnen worden geacht. Dergelijke inlichtingen worden verstrekt door den Directeur, of, met zijn medeweten door den ambtenaar, die hem bij afwezigheid vervangt.
Artikel 7.
De Directeur heeft in de vergaderingen van de Commissie een raadgevende stem.
Artikel 8.
De Secretaris is belast met het uitzenden van de oproepingen bedoeld in artikel 2. Hij houdt aanteekening van het in de vergadering verhandelde, zorgt voor het opstellen van de notulen en voert, in overleg met den Voorzitter, de briefwisseling namens de Commissie. Hij draagt verder zorg voor de administratie en voor de ordening en de instandhouding van het archief.
Artikel 9.
Bij afwezigheid of ontstentenis van den Secretaris wordt hij vervangen door een ambtenaar, in overleg met den Voorzitter daartoe aan te wijzen.
Artikel 10.
In gevallen, waarin dit reglement niet voorziet, beslist de Voorzitter in overleg met den Secretaris. Van zoodanige beslissing wordt in de eerstvolgende vergadering mededeeling gedaan.
Artikel 11.
De Commissie kan, indien zij dit in het belang van haar taak doelmatig acht, subcommissies uit haar midden aanwijzen voor het toezicht op de bemiddeling in bepaalde beroepen of beroepsgroepen, waarvoor geen vakafdeelingen bij de arbeidsbeurs zijn ingesteld.
De werkwijze van de subcommissies wordt door de commissie geregeld. De Commissie geeft van een en ander onmiddellijk kennis aan Burgemeester en Wethouders.
Vastgesteld door Burgemeester en Wethouders van ......... in hun vergadering van ............ De Voorzitter, De Secretaris,
Mr. TJ. Verschuur, Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, 10-8-1929- 26-5-1933.
Bijlage 8 - VOORBEELD VAN EEN INSTRUCTIE VOOR DE INRICHTING VAN DE ADMINISTRATIE VAN DE ORGANEN DER OPENBARE ARBEIDSBEMIDDELING
De administratie van de organen der openbare arbeidsbemiddeling moet zijn ingericht naar bepaalde, door den Minister vastgestelde voorschriften. Dit is ter verzekering van de eenheid in de administratie (art. 32 der wet).
In de Memorie van Toelichting op het ontwerp, van wat geworden is, de Arbeidsbemiddelingswet 1930, merkte de Minister omtrent deze materie op, dat "eenheid van administratie noodig is, omdat de organen der arbeidsbemiddeling in staat moeten zijn, de Overheid (gemeentelijke en Rijks-) steeds en met spoed de gegevens omtrent den stand der arbeidsmarkt te verschaffen, welke deze behoeft; die gegevens moeten bij alle organen naar dezelfde beginselen verkregen zijn".
De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid heeft bij beschikking van den 17den Maart 1932 de hierboven bedoelde voorschriften vastgesteld.
De beschikking van 17 Maart 1932 luidt als volgt:
Artikel 1.
  1. De organen der openbare arbeidsbemiddeling zijn gehouden, van dag tot dag, onder vermelding van den datum, aanteekening te houden van:
    1. naam, voornaam of voornamen, geboortejaar en -datum, woonplaats (gemeente, straat en huisnummer) en verdere voor de arbeidsbemiddeling noodige gegevens van hen, die zich tot de instelling wenden, om plaatsing te verkrijgen;
    2. naam, voorletter of voorletters, woonplaats (gemeente, straat en huisnummer) en verdere voor de arbeidsbemiddeling noodige gegevens van hen, die zich tot de instelling wenden om arbeidskrachten te verkrijgen; het bedrijf of het beroep, waarin deze arbeidskrachten zullen moeten werkzaam zijn; het aantal arbeidskrachten, dat gevraagd wordt, alsmede de aangeboden arbeidsvoorwaarden, dan wel de vermelding dat de werkgever deze nader met den werkzoekende zal overeenkomen. ( Juister ware: bespreken, of trachten overeen te komen. )Indien de aanvrager niet is een natuurlijk persoon, moet aanteekening worden gehouden van den naam der onderneming en der plaats, waar het bedrijf wordt uitgeoefend.
  2. Voor de gegevens, bedoeld in sub 1 a, en die bedoeld in sub 1 b, moeten afzonderlijke registers worden bijgehouden. De Arbeidsbeurzen moeten deze registers bijhouden in kaartvorm. De Minister, met de uitvoering van de Arbeidsbemiddelingswet 1930 belast, kan bepalen, dat ook een agentschap die registers in kaartvorm moet bijhouden.
  3. In het register, bedoeld sub 1 a, moeten bij verwijzing van een werkzoekende naar een werkgever, worden vermeld: de datum, waarop verwijzing geschiedt, en de naam van den werkgever. Het resultaat der bemiddeling moet worden aangeduid naar de onderscheiding: geplaatst, teruggetrokken, vervallen. In geval van plaatsing moet worden aangegeven, op welken datum, bij welken werkgever en onder welke arbeidsvoorwaarden zij geschiedde, waarbij, wat betreft de arbeidsvoorwaarden, kan worden volstaan met eene verwijzing naar de werkgeversaanvrage, ingeschreven in het register, bedoeld onder 1 b.
    Tenslotte moet in het register worden aangeteekend, of de plaatsing is geschied in de gemeente van vestiging van het orgaan, in eene andere gemeente in het district, in eene gemeente in een ander district, dan wel in het buitenland.
  4. In het register, bedoeld sub 1 b, moeten, bij verwijzing van een werkzoekende, naar een werkgever, worden vermeld: de datum, waarop verwijzing geschiedt, en den naam van den werkzoekende. Het resultaat der bemiddeling moet worden aangeduid naar de onderscheiding: voldaan, ingetrokken, vervallen. Indien aan eene aanvrage gedeeltelijk of geheel is voldaan, moet worden aangegeven, op welken datum aan de aanvrage werd voldaan, met vermelding van het aantal daarbij betrokken werkzoekenden, de namen dier werkzoekenden en de arbeidsvoorwaarden, indien deze door den werkgever met den werkzoekende nader zijn overeengekomen. In het register moet tevens worden aangeteekend, of en in hoeverre de geplaatsten woonachtig zijn in de gemeente, waar het orgaan is gevestigd, in een andere gemeente in het district, in een gemeente in een ander district, dan wel in het buitenland.
Artikel 2.
De organen der openbare arbeidsbemiddeling zijn gehouden, voor de interlocale en de internationale bemiddeling gebruik te maken van de door den met de uitvoering van de Arbeidsbemiddelingswet 1930 belasten Minister vastgestelde formulieren. Deze formulieren worden van Rijkswege kosteloos ter beschikking der organen gesteld.
Artikel 3.
De in het vorig artikel bedoelde Minister kan, zoo noodig, ten behoeve van de Arbeidsbemiddeling in bepaalde beroepen of beroepsgroepen formulieren vaststellen, die binnen een door hem te bepalen termijn, door de organen of door bepaalde organen der openbare arbeidsbemiddeling in gebruik worden genomen. Deze formulieren worden van Rijkswege kosteloos ter beschikking der organen gesteld.
Bijlage 9 - VOORBEELD VAN EEN INSTRUCTIE VOOR DE SAMENSTELLING VAN DE MAANDSTATISTIEK EN HET JAARVERSLAG
De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid heeft voorschriften, als bedoeld in art. 33, derde lid, der Arbeidsbemiddelingswet 1930, gegeven.
Zij heeft alleen betrekking op de z.g.n. maandstatistiek en het jaarverslag.
De inhoud dezer beschikking is de volgende:
Artikel 1.
De directeuren der gemeentelijke arbeidsbeurzen en de agenten der Arbeidsbemiddeling zijn gehouden, uiterlijk op den zesden dag na afloop van elke maand gegevens betreffende het bemiddelingswerk in de afgeloopen maand toe te zenden aan den directeur der districts-arbeidsbeurs, binnen welker gebied zij hunne taak uitoefenen.
Artikel 2.
De directeuren der gemeentelijke arbeidsbeurzen in gemeenten met meer dan twintig duizend inwoners, zoomede de Directeuren van de gemeentelijke arbeidsbeurzen in gemeenten met minder inwoners, aan welke de taak, om als districts-arbeidsbeurs op te treden, is opgedragen, verstrekken de gegevens, bedoeld in art. 1, op formulieren overeenkomstig de bij deze beschikking behoorende bijlagen IA en IB.
De directeuren der overige arbeidsbeurzen en de agenten der Arbeidsbemiddeling verstrekken de gegevens, in artikel 1 bedoeld, op formulieren overeenkomstig de bij deze beschikking behoorende bijlage II.
Artikel 3.
De directeuren der districts-arbeidsbeurzen zijn gehouden, de gegevens die zij, ingevolge het bepaalde in artikel 1, ontvangen, uiterlijk op den twaalfden dag na afloop van elk maand toe te zenden aan den Directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling; onder deze gegevens zijn derhalve begrepen de gegevens betreffende het bemiddelingswerk der gemeentelijke arbeidsbeurs, waarover zij als directeur optreden. De formulieren, bedoeld in het eerste lid van artikel 2, worden den Directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling in orginali toegezonden.
De gegevens, vervat in de formulieren, bedoeld in het tweede lid van artikel 2, worden overgebracht op formulieren overeenkomstig de bij deze beschikking behoorende bijlagen IIIA en IIIB, welke laatste formulieren dan worden toegezonden aan den Directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling.
Artikel 4.
De directeuren der gemeentelijke arbeidsbeurzen zijn gehouden, vóór den eerste Mei van elk jaar een overzicht der werkzaamheden van de arbeidsbeurs over het afgeloopen kalenderjaar toe te zenden aan den Directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling.
Het overzicht wordt ingericht overeenkomstig het schema, aangegeven in de bij deze beschikking behoorende bijlage IV, (zie blz. 101); de toezending geschiedt in tweevoud.
Zij zenden, voorzoover de arbeidsbeurs niet is aangewezen als districts-arbeidsbeurs, een exemplaar van dit overzicht tevens aan den directeur der districts-arbeidsbeurs, binnen welker gebied de arbeidsbeurs hare taak uitoefent.
De agenten der Arbeidsbemiddeling zijn gehouden, vóór den eersten April van elk jaar een overzicht der werkzaamheden van het agentschap over het afgeloopen kalenderjaar toe te zenden aan den Directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling en aan den directeur van de districtsarbeidsbeurs, binnen welker gebied zij hunne taak uitoefenen.
Het overzicht wordt ingericht overeenkomstig het schema, aangegeven in de bij deze beschikking behoorende bijlage V (zie "Verzamelde modellen").
De directeuren der arbeidsbeurzen, die als districts-arbeidsbeurs zijn aangewezen, doen het overzicht, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, vergezeld gaan van een overzicht betreffende de werkzaamheden der districts-arbeidsbeurs over het afgeloopen kalenderjaar.
Artikel 5.
De directeuren der gemeentelijke arbeidsbeurzen en de agenten der arbeidsbemiddeling in de gemeenten, door den Minister, met de uitvoering van de Arbeidsbemiddelingswet 1930 belast, aan te wijzen, zijn gehouden, binnen door hem te bepalen termijnen aan den Directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling opgaven te zenden omtrent het aantal ingeschreven werkzoekenden.
Enige aanvullende gegevens
Gebouwen waar de onderafdeling Arbeidsbemiddeling gehuisvest is geweest.
  • 1914 Nieuwe Uitleg 12, Den Haag (Eerste centrale arbeidsbeurs)
  • 1916 Nieuwe Uitleg 12, Den Haag, Rijksdienst der W.V. en A.B.
  • 1919 Koningskade 23, Den Haag
  • 1931 Binnenhof 19, Den Haag
  • 1933 Bezuidenhout 30, Den Haag
  • 1940 K.L.M.-gebouw, Raamweg, Den Haag.
Ministers die met arbeidsbemiddeling bemoeiïng hadden tijdens de overgang van deze taak naar een ander ministerie.
1- 1-1916 Mr. M.W.F. Treub Minister van Financiën
12- 2-1916 Prof. dr. P.J. Lely Minister van Waterstaat
27- 9-1918 Prof. P.J.M. Aalberse Minister van Arbeid
24-11-1922 Prof. P.J.M. Aalberse Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid
8-12-1931 Jhr.mr. Ch.J.M. Ruys de Beerenbrouck Minister van Binnenlandse Zaken
8-6-1933 Prof. dr. J.R. Slotemaker de Bruïne Minister van Sociale Zaken
Ministers die betrokken zijn geweest bij het tot stand komen van de Arbeidsbemiddelingswet 1930.
Prof. mr. P.J.M. Aalberse
Minister van Arbeid 25-9-1918/1-1-1923
Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid 1-1-1923/4-8-1925
gaf opdracht tot het samenstellen van het ontwerp.
Prof. dr. J.R. Slotemaker de Bruïne
Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid 8-3-1926/10-8-1929
diende in 1929 het ontwerp in.
mr. T.J. Verschuur
Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid 10-8-1928/1-5-1932
onder zijn leiding kwam in 1930 de arbeidsbemiddelingswet 1930 tot stand.
Enige leidinggevende functionarissen.
1902 Th. Kudders Eerste gemeentelijke arbeidsbeurs Schiedam
1914 Prof. Ir. I.P. de Vooys Eerste centrale arbeidsbeurs
A. Folmer Eerste centrale arbeidsbeurs
1916 A. Folmer Rijksdienst der W.V. en A.B.
1940 Ir. R.A. Verwey Rijksdienst der W.V. en A.B.
JaarmijnwerkersvakliedendiversenJaarTotale plaatsingenregistratievacaturesplaatsingenregistratievacaturesplaatsingenvakafdelinggevestigd te

Archiefbestanddelen