Archief
Titel
2.06.041 Inventaris van het archief van de Raad voor het Bedrijfsleven, (1940) 1942-1945
Auteur
A.P. van VlietVersie
06-07-2021
Copyright
Nationaal Archief, Den Haag
1988 cc0Beschrijving van het archief
Naam archiefblok
Raad voor het Bedrijfsleven Raad voor het Bedrijfsleven
Periodisering
archiefvorming: 1942-1945 oudste stuk - jongste stuk: 1940-1945
Archiefbloknummer
E20182Omvang
; 194 inventarisnummer(s) 13,80 meterTaal van het archiefmateriaal
Het merendeel der stukken is in het Nederlands Archiefdienst
Nationaal ArchiefLocatie
Den HaagArchiefvormers
Organisatiecommissie voor het Bedrijfsleven / Raad voor het Bedrijfsleven, (1940) 1942-1945Samenvatting van de inhoud van het archief
Het (onvolledige) archief bevat stukken van de Commissie voor Advies voor de Rijkscommissaris (1940-1942), de Organisatiecommissie voor de Opbouw van een Zelfstandige Organisatie ter Bevordering van het Bedrijfsleven (1940-1942) en de Raad voor het Bedrijfsleven (1942-1945). Het bevat vergaderstukken, correspondentie, stukken over de organisatie en het personeel, financiële stukken en stukken over de Kamers van Koophandel en Fabrieken. Er is het nodige materiaal over de sanering van de zeevisserij, het Philipsconcern, de oorlogsschade in Rotterdam, de brandstofvoorziening, krijgsgevangenen, bedrijfssluitingen en het Nederlandsche Arbeidersfront. Het archief bevat ook het gedeponeerde archief van J.W.H. Behrens (secretaris) en F.B.J. Gips (voorzitter van de Hoofdgroep Handel).Archiefvorming
Geschiedenis van de archiefvormer
De archiefvormende organen
1. De organisatie van het bedrijfsleven.
Al snel na de Duitse inval werd het in kringen van het bedrijfsleven duidelijk dat het voor de bestaande werkgeversorganisaties wenselijk zou zijn zich aaneen te sluiten om zo veel mogelijk de Nederlandse economische zelfstandigheid te bewaren. In juni 1940 zocht H.M. Hirschfeld, secretaris-generaal van het Departement van Handel, Nijverheid en Scheepvaart, contact met de gezamenlijke Kamers van Koophandel en Fabrieken. Uit deze kontacten met delen van de ondernemerswereld kwam op 1 juli 1940 het Nationaal Comité voor Economische Samenwerking tot stand, onder voorzitterschap van F.H.Fentener van Vlissingen, voorzitter van de Kamer van Koophandel van Utrecht.
Het Comité bestond hoofdzakelijk uit vertegenwoordigers van de werkgeversorganisaties en kreeg de instemming van het college van secretarissen-generaal ( D. Barnouw e.a., pag. 14, L. de Jong, deel 4, pag. 416, L.G. Kortenhorst, pag. 224-229. ) . Het Comité formuleerde drie doelstellingen:- een doeltreffende coördinatie tussen alle bedrijfstakken en geledingen van het Nederlandse bedrijfsleven bevorderen;
- het kontact met de Duitse autoriteiten bevorderen en vergemakkelijken;
- sturend optreden bij de nu noodzakelijke aanpassing op economisch gebied.
F.H. Fischböck, Commissaris-Generaal van Financiën en Economie over bezet Nederland, was niet zo gelukkig met dit Nederlandse iniatief. Hij vond: "..dass derartige Konzentrationen allgemeiner Art in der holländischen Wirtschaft .. abgelehnt werden und dass vielmehr der Zustand der Zersplitterung erwünscht ist um die Schlagkraft der holländischen Wirtschaft gegenüber den Reichsinteressen möglichst gering zu halten" ( D. Barnouw e.a., pag. 15. ) . Enkele dagen na de oprichting van het Comité legde Fischböck kontacten met enige mensen die volgens hem een juistere visie hadden op de positie van Nederland in het "nieuwe Europa". Hij vroeg H.L. Woltersom, directeur van de Rotterdamse Bankvereniging, of deze voorzitter wilde worden van een klein comité dat de Rijkscommissaris zou moeten adviseren over het Nederlandse bedrijfsleven.
Woltersom benadrukte nog eens het vertrouwen dat het Nederlandse bedrijfsleven in het Nationaal Comité voor Economische Samenwerking had, - waar hij zelf lid van was - en wilde na overleg met een aantal secretarissen-generaal Fischböcks uitnodiging wel aanvaarden ( L.G. Kortenhorst, pag. 230. ) . Op 21 augustus 1940 vond opnieuw een bespreking plaats met Fischböck. Besloten werd "ein Beratender Ausschuss" te vormen van zeven personen met Woltersom als voorzitter. Deze commissie zou zich er van onthouden het werk van het Nationaal Comité voor Economische Samenwerking te ondergraven, omdat dit de belangen zou schaden van de Nederlandse en Duitse autoriteiten; men zou trachten het vertrouwen van de industriëlen te (her)winnen. Voorlopig zou er geen ruchtbaarheid worden gegeven aan de totstandkoming van de Commissie van Advies, zoals de commissie voorlopig werd genoemd ( Voor de namen van de leden van de Commissie van Advies zie bijlage III. ) . De Commissie van Advies stond Fischböck ter beschikking "für alle Fragen auf wirtschaftlichem und sozialem oder sonstigem Gebiete zur Verfügung, und ist zu jeder Zeit bereit, Fragen oder Wünsche seitens der holländischen Wirtschaft entgegen zunehmen oder zu entscheiden, ob dieselbe vielleicht an die Organisation Fentener von Vlissingen gehören. Ausserdem wird der Ausschuss von sich aus zu gegebender Zeit dem Herrn Minister Vorschläge unterbreiten sobald sich solche aus der praktischen Arbeit der Kommission herauskristallisieren" ( Commissie van Advies, inv.nr. 185. ) . In de periode augustus tot oktober 1940 bracht zij adviezen uit over o.a. het alcohol-bietenplan, de sanering van de zeevisserij, het Philipsconcern, de oorlogsschade in Rotterdam en de brandstoffenvoorziening in Nederland. Daarnaast verstrekte zij inlichtingen, hield besprekingen over de herindeling van het Nederlandse bedrijfsleven en rapporteerde kritiek uit het bedrijfsleven aan Fischböck Op 23 september 1940 vroeg Fischböck de Commissie van Advies om het Nederlandse bedrijfsleven op een hechte basis te reorganiseren. De Commissie nam eenstemmig dit voorstel aan en verklaarde zich met enthousiasme bereid deze omvangrijke taak, die een prachtige opdracht betekende, te aanvaarden ( Commissie van Advies, inv.nr. 185. ) . Ruim anderhalf jaar later, op 23 april 1942, bedankte Fischböck de Commissieleden voor hun verrichte werkzaamheden ( Commissie van Advies, inv.nr. 186. ) .2. De organisatiecommissie.
Naar aanleiding van Fischböcks verzoek om het bedrijfsleven alsmede de Kamers van Koophandel en Fabrieken te reorganiseren vaardigde de secretaris-generaal van het Departement van Handel, Nijverheid en Scheepvaart, Hirschfeld, op 31 oktober 1940 het Basisbesluit "Betreffende den opbouw van een zelfstandige organisatie ter ontwikkeling van het bedrijfsleven" uit, op 12 november gevolgd door het 1e en 2e Uitvoeringsbesluit ( Verordeningenblad voor het bezette Nederlandsche gebied, 206/40, pag. 593-596, Staatscourant 12 11 1940, nr. 221. ) . Hierin werd voorzien door het instellen van een Organisatiecommissie. Voorafgaande aan de officiële instelling van de Organisatiecommissie had Fischböck al vijf leden van de Commissie van Advies, aangevuld met vier anderen, in de Organisatiecommissie geïnstalleerd ( Zie bijlage I: Lijst van de leden van de Organisatiecommissie. ) . Het doel van de Organisatiecommissie was alle voorbereidende maatregelen te treffen, geschikt en nodig om een zelfstandige organisatie van het bedrijfsleven op te bouwen. De Organisatiecommissie kreeg daartoe een aantal bevoegdheden: zij mocht bedrijfsorganisaties instellen, bedrijfsorganisaties ontbinden of verenigen, voorschriften maken omtrent het beheer en het gebruik van de vermogens van die organisaties, statuten van bedrijfsorganisaties wijzigen of aanvullen, voorzitters, secretarissen en andere functionarissen aanstellen of ontslaan, voor ondernemers en ondernemingen het lidmaatschap van een bedrijfsorganisatie verplichten en overeenkomstige maatregelen voor andere organisaties van het bedrijfsleven maken ( J.C.C. Rupp, pag. 4 en 5. ) . De Organisatiecommissie kwam op 17 oktober 1941 voor het eerst bijeen en zij stond voor de gigantische taak om alle bedrijven in te delen. De oprichting van zes hoofdgroepen werd in voorbereiding genomen: industrie, handel, ambacht, bank-, verkeers- en verzekeringswezen.
In het eerste Uitvoeringsbesluit kreeg de Organisatiecommissie het alleenrecht om het bedrijfsleven op economisch gebied te organiseren, het lidmaatschap verplicht te stellen voor ondernemers en ondernemingen en de bestaande standsorganisaties te liquideren. De Organisatiecommissie maakte geen voortvarend gebruik van haar bevoegdheid tot liquidatie. Zij beperkte zich in november 1940 tot een beroep op het bedrijfsleven voorlopig alle plannen tot het vormen van nieuwe organisaties op economisch terrein te laten rusten ( D. Barnouw e.a., pag. 29. ) . Nadat in augustus 1941 met nadruk het verzoek om geen nieuwe organisaties te vormen was herhaald, werd uiteindelijk op 11 oktober een besluit inzake de verplichte aanmelding van verenigingen van ondernemers in de Staatscourant gepubliceerd ( Staatscourant 11-10-1941. ) . Voorafgaande aan deze publicatie had de Organisatiecommissie de voorbereiding tot de oprichting van tientallen bedrijfsgroepen en honderden vak- en ondervakgroepen aan diverse subcommissies gedelegeerd ( Organisatiecommissie, inv.nr. 1, notulen van 17 10 1940 en Organisatiecommissie, inv.nr. 2, nota inzake de opdrachten der Organisatiecommissie d.d. 22-11-1940. Voor de organisatie van de bedrijfsorganisatie zie bijlage IV. ) . Voor elke bedrijfsgroep werden speciale adviseurs aangetrokken die voorstellen moesten doen over de indeling en de te benoemen voorzitters, plaatsvervangend voorzitters, secretarissen en leden van de raden van bijstand. De eerste bedrijfsgroep, die voor de Leder- en lederverwerkende industrie, werd op 18 maart 1941 ingesteld, de laatste, voor de Kledingindustrie, op 25 november van dat jaar ( Raad voor het Bedrijfsleven, inv.nr. 57. ) . De hoofdgroep Industrie werd daarna op 11 december 1941 geïnstalleerd ( Raad voor het Bedrijfsleven, inv.nr. 63. ) . In juni 1942 werd de hoofdgroep Ambacht als laatste in het leven geroepen ( L. de Jong, deel 7, pag. 27. ) . Als sluitstuk van de werkzaamheden van de Organisatiecommissie werd bij beschikking van Hirschfeld op 15 april 1942 de Raad voor het Bedrijfsleven ingesteld met als taak de zelfstandige behartiging van de algemene belangen van het georganiseerde bedrijfsleven ( Staatscourant 15 04 1942, nr. 72. ) . Hiermee was de eigenlijke taak van de Organisatiecommissie beëindigd. Voor de afwikkeling van de laatste op te richten vak- en ondervakgroepen bleef een subcommissie uit de Organisatiecommissie nog tot 22 december 1943 bestaan ( Organisatiecommissie, inv.nr. 10. ) . 
3. De raad voor het bedrijfsleven.
De in 1942 ingestelde Raad voor het Bedrijfsleven was een adviescollege voor de staat en voor de organisatie van het bedrijfsleven ten aanzien van economische vraagstukken. Daarnaast had de Raad het toezicht op de bedrijfsorganisaties en de Kamers voor Koophandel en Fabrieken. Het toezicht bestond uit het controleren van de boekhoudingen en de rekeningen en verantwoordingen van de bedrijfsgroepen en van de Kamers van Koophandel en Fabrieken, scheidsrechter te zijn bij geschillen tussen de hoofdgroepen en beslissingen te nemen in geschillen bedoeld in artikel 23 van het 3e Uitvoeringsbesluit ( J.C.C. Rupp, pag. 175 en 175. Artikel 23 van het 3e Uitvoeringsbesluit gaat over de behandeling van geschillen omtrent opgelegde straffen en de beslissing over de vraag of een lid van een bedrijfsorganisatie zich aan een oneervolle handeling heeft schuldig gemaakt. ) . Op 30 april 1942 vond op het Departement van Handel, Nijverheid en Scheepvaart de installatie van de 14 leden tellende Raad plaats ( Zie bijlage II: Lijst van de leden van de Raad voor het Bedrijfsleven. ) . Ter voorbereiding van de behandeling van verschillende vraagstukken werden door de Raad uit zijn midden commissies aangewezen, die in enkele gevallen met niet tot de Raad behorende deskundigen werden aangevuld ( Zie bijlage V: Overzicht van door en uit de Raad voor het Bedrijfsleven ingestelde commissies. ) . Hoewel de Raad formeel geen toporgaan van het Nederlandse bedrijfsleven was, ontwikkelde hij zich in de praktijk meer en meer als zodanig. Het zwaartepunt van de betekenis van de Raad lag in het overleg met de Nederlandse overheidsinstanties. Met de Duitse bezettingsautoriteiten werd kontact onderhouden op economisch en organisatorisch gebied. Belangrijke resultaten werden door de Raad bereikt in de kwestie van de krijgsgevangenen, de bedrijfssluitingen en de z.g. "Arbeitseinsatz". De Raad is "in verband met de uitbreiding der oorlogshandelingen tot ons land" na 30 augustus 1944 niet meer bij elkaar gekomen. De werkzaamheden werden daarna tot aan 31 mei 1945 door de voorzitter, H.L. Woltersom, en het secretariaat waargenomen. Toen gelastte minister J.H. Gispen van het Ministerie van Handel, Nijverheid en Landbouw de Raad voor het Bedrijfsleven zijn werkzaamheden te staken, omdat de Raad teveel werd gezien als een product van de N.S.B. met het leidersbeginsel als centraal uitgangspunt. Toch werd aan het 'geesteskind' van de Raad, de verschillende hoofdgroepen, verzocht de taak van de Raad op hun werkterreinen over te nemen ( Raad voor het Bedrijfsleven, inv.nr. 48. ) . Het verplichte lidmaatschap van de bedrijfsorganisatie bleef gehandhaafd, zodat de overheid kontact kon blijven houden met het hele bedrijfsleven. Eind 1945 werd door de minister van Handel en Nijverheid, H. Vos, een ontwerpwet met betrekking tot de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie opgesteld. Het ontwerp voorzag in de instelling van een Sociaal-Economische Raad en van openbare lichamen van beroep en bedrijf. Deze ontwerpwet werd zowel door de politieke partijen als door het bedrijfsleven sterk bekritiseerd, omdat het bedrijfsleven te weinig zelfstandigheid en verantwoordelijkheid werd gelaten, waardoor de overheid een te grote invloed zou krijgen. Naar aanleiding van deze kritiek installeerde de Minister van Economische Zaken op 24 januari 1947 de Commissie Van der Ven. Zij kreeg tot taak om opnieuw een bedrijfsorganisatie te ontwerpen. In 1948 overhandigde deze commissie een voorontwerp van de Wet op de bedrijfsorganisaties aan de regering ( J.T.M. van der Linden, pag. 239 en 243. ) . Het kabinet-Beel nam dit voorontwerp grotendeels over en uiteindelijk werd de wet op 27 januari 1950 in het Staatsblad gepubliceerd, zodat het vacuüm, door het opheffen van de Raad voor het Bedrijfsleven in 1945 ontstaan, eindelijk werd opgevuld ( Staatsblad 27 01 1950, K 22. ) .Geschiedenis van het archiefbeheer
De archieven
1. Beschrijving van het archief
Tijdens de archiefvorming heeft de secretaris van de Commissie van Advies en van de Organisatiecommissie, H.C. van Maasdijk, de ontvangen en minuten van uitgaande stukken grotendeels op onderwerp en soms zaaksgewijs in dossiermappen opgeborgen met op de flap een globale inhoudsbeschrijving. De dossiermappen werden (waarschijnlijk) achteraf van Romeinse en Arabische cijfers en letters voorzien.
De secretaris van de Raad voor het Bedrijfsleven, J.W.H. Behrens, rangschikte eveneens zijn stukken hoofdzakelijk op onderwerp. Hij heeft wel het plan gehad om met behulp van een systematisch ordeningsplan zijn stukken te ordenen, maar dit is niet gerealiseerd ( Raad voor het Bedrijfsleven, inv.nr. 45. ) . In het archief van de Raad waren de dossiermappen van een summiere onderwerpsaanduiding voorzien en zorgden kleuren en formaten voor enig onderscheid. Enkele grote series waren daardoor makkelijk te onderscheiden. De archieven van de Organisatiecommissie en de Raad voor het Bedrijfsleven zijn niet compleet bewaard gebleven. Op 21 juni 1945 bleek "dat de verschillende achtergebleven deelen van het archief, dossiers e.d. niet met de vereischte zorg zijn ondergebracht in de suite van het gebouw Bezuidenhoutsche Weg 72, doch op een groote wanordelijke hoop zijn gegooid, waarin geen weg meer te vinden" was ( Raad voor het Bedrijfsleven, inv.nr. 45. ) . Een deel van het archief werd ruim een maand later, op 1 augustus 1945, overgedragen aan de bedrijfsgroep Detailhandel ten einde haar in de gelegenheid te stellen haar archief opnieuw op te bouwen. Sindsdien is dit archiefgedeelte spoorloos. Het resterende gedeelte is daarna overgebracht naar het Ministerie van Justitie ten behoeve van de werkzaamheden van het Bureau Coördinatie van de Bijzondere Rechtspleging. In 1951 vond een opdeling plaats tussen het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie en de Centrale Archiefbewaarplaats van het Ministerie van Economische Zaken. Het RIOD kreeg de particuliere correspondentie van Van Maasdijk, secretaris van de Commissie van Advies en van de Organisatiecommissie en lid van de Raad, terwijl de Centrale Archiefbewaarplaats van het Ministerie van Economische Zaken de stukken met betrekking tot de organisatie van het bedrijfsleven behield. Deze archiefbescheiden berusten nog steeds bij het RIOD, terwijl de archieven van de Organisatiecommissie en van de Raad voor het Bedrijfsleven, die bij het Ministerie van Economische Zaken waren ondergebracht, op 9 juni 1969 door het Hoofd van de Afdeling Materieel en Huisvesting van dit Ministerie naar het Algemeen Rijksarchief werden overgebracht ( ARA Tweede Afdeling, afdelingsarchief doss.nr. D 9.1 (1969). ) . Doordat Van Maasdijk als secretaris van de Commissie van Advies en van de Organisatiecommissie zijn stukken niet strikt gescheiden bewaarde, waren veel stukken door elkaar geraakt. Bovendien kwamen zijn lidmaatschapsstukken van de Raad eveneens tussen deze secretariaatsstukken voor, met als gevolg een chaotische ordening.
Bij het begin van de inventarisatiewerkzaamheden waren de archieven van de Commissie van Advies, Organisatiecommissie, Raad voor het Bedrijfsleven en enkele kleinere bestanden dan ook -mede door de archiefzorg van Van Maasdijk en door het onderbrengen van de archieven in diverse archiefbewaarplaatsen- sterk vermengd.
De omvang van de archieven was bij de overbrenging 28,1 meter.
In 1980 werd het van het Ministerie van Economische Zaken overgebrachte archiefgedeelte op de Tweede Afdeling van het Algemeen Rijksarchief van een plaatsingslijst voorzien.
De verwerving van het archief
Overbrenging van een overheidsarchief
Inhoud en structuur van het archief
Selectie en vernietiging
Specificatie van de categorieën bescheiden die zijn vernietigd.
A. Volgens de vernietigingslijst van het Ministerie van economische Zaken (1979):
- Dubbelen.
- Duplicaten van verslagen van diensten en commissies ressorterende onder het Departement, alsmede de duplicaten van agenda's en notulen.
- Stukken houdende uitnodigingen, aanbiedingen van gelukwensen c.q. bewijzen van en aan personen en instellingen.
- Ontvangstbewijzen, geleide- en aanbiedings-, toezendings- en terugzendingsbrieven en verzoeken om bespoediging.
- Stukken over aan te schaffen publicaties, abonnementen op bladen en documentatiegegevens.
- Kasuitgaven, kwitanties.
- Vervallen legitimatiebewijzen van bevoegdheid en vrijgeleide.
- Sollicitaties en de daarbij behorende bescheiden over niet aangenomen personeel.
- Stukken betreffende kantoorbehoeften, kantoormachines, drukwerk, meubilair enz.
B. Incidentele vernietiging na machtiging:- Overzichten van zaken die in 1943 door de secretaris nog niet waren afgedaan.
- Vragenlijsten, ingevuld door verenigingen en personen zonder economisch doel en door verenigingen en stichtingen van ondernemers en ondernemingen ten behoeve van een op te richten organisatie van het Nederlandse bedrijfsleven. Het gaat om dossiers die niet tot een zaak hebben geleid. De verstrekte informatie is grotendeels aanwezig in het "Overzicht van het bestand van het Verenigingen en Stichtingenregister" van het Ministerie van Justitie of verwerkt in overzichten.
- Staten van de verrichte werkzaamheden door de afzonderlijke accountants van de accountantsdienst bijgehouden.
Verantwoording van de bewerking
Doordat bij het begin van de inventarisatie de archieven sterk waren vermengd, is allereerst getracht de afzonderlijke bestanden fysiek op uiterlijke kenmerken te scheiden ( Het gaat hier om: )- Het archief van de Redactiecommissie van de Nederlandsche Mercuur, 1923-1942.
- Het archief van de Commissie voor de Economische Verdedigingsvoorbereiding, 1939-1940.
- Het archief van het Rijksbureau voor Grondstoffenbesparing, 1944-1945.
- Het archief van de Vereniging Metselsteen, 1940-1942.
- Archivalia van F.B.J. Gips en J.W.H. Behrens, 1942-1943.
. Dit was grotendeels mogelijk doordat de archiefvormers diverse soorten en kleuren dossiermappen hadden gebruikt. Op deze wijze kon een aantal series op onderwerp geordende mappen worden geselecteerd. Slechts voor een serie "Stukken betreffende de door de accountantsdienst uitgevoerde controles op het financieel beheer van de hoofd-, bedrijfs-, vak- en ondervakgroepen" was een eigentijdse toegang aanwezig. Deze serie is dan ook intact gelaten. De overige series zijn - deels gesplitst, deels intact - met de resterende bescheiden opgedeeld over de rubrieken 'Stukken van algemene aard' en 'Stukken betreffende bijzondere onderwerpen'. De aangetroffen series bevatten namelijk teveel elkaar niet uitsluitende onderwerpsaanduidingen. Tijdens de inventarisatie is het "privé-archief" van Van Maasdijk opgedeeld. De secretariaatsstukken zijn teruggebracht in het archief van de Commissie van Advies en van de Organisatiecommissie. De stukken ontvangen in zijn hoedanigheid van lid van de Raad waren grotendeels dubbel met de secretariaatsstukken van de Raad en zijn voorgedragen voor vernietiging ( ARA Tweede Afdeling, afdelingsarchief doss.nr. X 4.233 EZ. ) . Een enkele keer zijn de lidmaatschapsstukken van Van Maasdijk gebruikt om hiaten aan te vullen of om stukken, die in slechte staat verkeerden, te vervangen. Na afloop van de inventarisatiewerkzaamheden werden in het archief van de Accountantsdienst van het ministerie van Economische Zaken (1935-1968) nog enkele stukken gevonden die thuishoorden in het archief van de Raad. Deze stukken zijn als inv.nrs. 191-193 ingevoegd tussen de inv.nrs. 42 en 48. Doordat de Raad voor het Bedrijfsleven in 1942 de meeste lopende zaken van de Organisatiecommissie overnam, is dat jaar als scheiding gebruikt voor de bescheiden van de Organisatiecommissie en van de Raad. De in 1942 afgesloten zaken zijn in het archief van de Organisatiecommissie, de nog lopende zaken in het archief van de Raad ondergebracht. Hoewel hierbij geen volledige scheiding werd bereikt, heeft deze benadering het voordeel dat beide archieven apart konden worden beschreven, hetgeen de voorkeur had gezien het verschillende karakter van beide organisaties.
De categorieën bescheiden die zijn vernietigd kwamen of voor op de vernietigingslijst van het Ministerie van Economische Zaken of bevatten enquêtegegevens waarmee niets was gedaan en waarvan de informatie ook elders wordt bewaard ( Zie: Specificatie van de categorieën bescheiden die zijn vernietigd. ) . De omvang van het archief na de vernietiging bedraagt 15,1 meter. Het archief is openbaar.Aanwijzingen voor de gebruiker
Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
- Creëer een account of log in.
- Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
- Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Raad voor het Bedrijfsleven, nummer toegang 2.06.041, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Raad voor het Bedrijfsleven, 2.06.041, inv.nr. ...
Verwant materiaal
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar