Terug naar zoekresultaten

2.15.38 Inventaris van het archief van de Geneeskundige Hoofdinspectie, (1818) 1902-1952 (1953)

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.15.38
Inventaris van het archief van de Geneeskundige Hoofdinspectie, (1818) 1902-1952 (1953)

Auteur

H.J.M. Schrama, R.A. Lamping, W.J. Graat

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1997 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Geneeskundige Hoofdinspectie
Geneeskundige Hoofdinspectie

Periodisering

archiefvorming: 1902-1952
oudste stuk - jongste stuk: 1818-1953

Archiefbloknummer

X23925

Omvang

; 300 inventarisnummer(s) 4,00 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het. Een klein gedeelte is gesteld in.
Nederlands
Engels

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften. Het archief bevat een aantal foto's en tekeningen.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Geneeskundig Staatstoezicht Staatstoezicht op de Volksgezondheid, 1865-1901, 1901-1952

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief van de Geneeskundige Hoofdinspectie bevat onder ander stukken betreffende de verschillende medische beroepen, stukken betreffende de bestrijding van verschillende besmettelijke en niet-besmettelijke ziektes zoals malaria, hersenvliesontsteking, tbc en kanker. Daarnaast zijn er veel documenten die betrekking hebben op de algemene geneeskundige toestand voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. Dit zijn bijvoorbeeld archiefbescheiden betreffende noodsanatoria, quarantaine-inrichtingen en de distributie van voedsel voor zieken.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Een eerste primitieve vorm van overheidstoezicht op de gezondheidszorg vormden de sedert 1818 opererende Provinciale en Plaatselijke Commissiën van Geneeskundig Onderzoek en Toevoorzicht.
De werkzaamheden van de provinciale commissies bestonden voornamelijk uit het examineren van niet academische opgeleide beroepsbeoefenaars, het toezicht op de wijze waarop de geneeskunst in zijn algemeenheid werd beoefend, alsmede waakzaamheid bij het optreden van besmettelijke ziekten.
De plaatselijke commissies oefenden het toezicht uit op de praktijkvoering van alle takken van de geneeskunst, alsmede op de handhaving van de algemene en plaatselijke verordeningen op het gebied van de volksgezondheid en troffen maatregelen in geval van epidemieën.
Deze vorm van overheidstoezicht op de gezondheidszorg functioneerde redelijk tot de komst van de Gemeentewet van 1851. Deze wet droeg het gemeentebestuur bepaalde taken op betreffende het toezicht op de gezondheidszorg, in de praktijk met name het maken van verordeningen op dit gebied, een taak waarvan de gemeenten zich slecht kweten.
De plaatselijke commissies verloren daarbij steeds meer van hun betekenis, immers zij moesten optornen tegen autoriteiten, die onwillig waren bepaalde wantoestanden te verbeteren, gewoonlijk met als motivatie dat het niet op de weg van het gemeentebestuur lag, veranderingen te brengen.
De vier wetten van 1 juni 1865, waarin de in Stb. 58 gepubliceerde Wet op het Geneeskundig Staatstoezicht invoerde, maakten een eind aan deze onhandelbare situatie. Ter uitvoering van de genoemde wet werden 7 inspecteurs, vol ambtelijke geneesheren, benoemd, die als ambtsgebied één of twee provincies en als werkterrein het gehele gebied van de volksgezondheid kregen. Zij werden bijgestaan door adjunct inspecteurs en door een adviserend lichaam, de Geneeskundige Raad, die onder voorzitterschap van de inspecteurs stond en die was samengesteld uit geneeskundigen, apothekers en een rechtsgeleerde.
De inspecteurs fungeerden tevens als adviseurs van de minister en van de provinciale en gemeentelijke besturen. Behalve enige wijzigingen in de ambtsgebieden en een inkrimping van het aantal adjunct inspecteurs bleef deze toestand onveranderd tot 1901.
De Wet van 21 juni 1901 (Stb. 151) naar een ontwerp van Goeman Borgesius omschreef het Staatstoezicht op dezelfde wijze als de Wet van 1865 te weten:
  • het onderzoek naar de staat der volksgezondheid en waar nodig, de aanwijzing en bevordering van middelen ter verbetering;
  • de handhaving der wetten en verordeningen in verband daarmede vastgesteld, voor zover te dien aanzien geen andere wettelijke regeling is gemaakt.
Deze nieuwe wet droeg het Staatstoezicht op de Volksgezondheid op aan vier instanties:
  • de Centrale Gezondheidsraad;
  • de hoofdinspecteur van de Volksgezondheid;
  • de inspecteurs van de Volksgezondheid;
  • de gezondheidscommissies.
De Centrale Gezondheidsraad was een leidinggevend en adviserend college, dat door middel van hoofdinspecteurs, die lid waren van dit college, het gehele terrein van de volksgezondheid zou overzien en onderzoeken. Daartoe werden verschillende takken van het Staatstoezicht onderscheiden, waarover inspecteurs werden aangesteld, die zich met de gezondheidscommissies op de hoogte moesten houden van de staat der volksgezondheid, onder leiding van een hoofdinspecteur. Deze takken waren in hoofdzaak: de medische voor de bestrijding van besmettelijke ziekten en voor de hygiëne van bodem, water en lucht, de farmaceutische voor het toezicht op de apothekers en op de levensmiddelen, en de technische voor de volkshuisvesting. Deze organisatie, die in de praktijk in verschillende opzichten niet bleek te voldoen, onderging een grondige wijziging door de Wet tot regeling van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid van 27 november 1919 (Stb. 784).
De Centrale Gezondheidsraad werd omgezet in een lichaam met een uitsluitend adviserende taak, dat de naam Gezondheidsraad kreeg.
Het stelsel van territoriale hoofdinspecties werd opgeheven. Daarvoor in de plaats kwamen hoofdinspecties voor een specialistisch onderdeel van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid, met als ambtsgebied het gehele rijk. Aan het hoofd van deze inspecties stonden onder de rechtstreekse bevelen van de minister hoofdinspecteurs.
In tegenstelling tot de territoriale hoofdinspecteurs, die in hoofdzaak waren belast met zaken betreffende de regionale gezondheidszorg, kregen de vakhoofdinspecteurs, behalve het coördineren van de werkzaamheden van de inspecteurs, tot taak zich op de hoogte te houden van de vorderingen van de wetenschap, alsmede de praktijk van hun specifiek onderdeel. Hun taakomschrijving omvatte tevens het op verzoek of uit eigen beweging verstrekken van advies aan de minister of aan de Directeur Generaal van de Volksgezondheid, het opvolgen van hun wenken en indien nodig het instellen van onderzoeken. Onder hen, doch niet in een hiërarchieke verhouding, waren op het zelfde vakonderdeel, ieder voor een gedeelte van het land, inspecteurs werkzaam, aan wie bij artikel 23 van het Uitvoeringsbesluit samenwerking met (geen verantwoording aan) de hoofdinspecteur, alsmede inachtneming van door hem gegeven wenken en voorlichting, werd voorgeschreven.
De plaats van de hoofdinspecteurs blijkt onder meer uit artikel 24 van het Uitvoeringsbesluit dat aan de inspecteurs voorschrijft hun adviezen aan de Directeur Generaal in te zenden via de hoofdinspecteur. Zij werden bijgestaan door een aantal ambtenaren en de nog steeds bestaande gezondheidscommissies. Bij het van kracht worden van de Gezondheidswet van 1919 op 1 september 1920 omvatte het Staatstoezicht op de Volksgezondheid zeven inspecties, namelijk drie medische, een farmaceutische, een veterinaire, een bouwkundige en één voor drankwetzaken.
Slechts de medische inspecties de inspectie in het bijzonder belast met het toezicht op de handhaving van de wettelijke bepalingen betreffende besmettelijke ziekten, de inspectie belast met die zaken rakende de hygiëne van het kind en de inspectie met zaken betreffende de bestrijding van de tuberculose zijn voor dit overzicht van belang.
De eerste wijziging in de samenstelling vond plaats in 1924 toen voornamelijk uit bezuinigingsoverwegingen de inspecties voor de kinderhygiëne en de tuberculosebestrijding tot één dienst werden verenigd.
Het aantal inspecteurs werd teruggebracht tot drie, bij de inspectie voor de besmettelijke ziekten van vijf op vier. Begin 1927 werd de inspectie voor kinderhygiëne en de tbc-bestrijding uitgebreid met het toezicht op de geslachtsziektebestrijding.
Als gevolg van de totstandkoming van een groot aantal nieuwe wetten op het gebied van de gezondheidszorg werd het arbeidsterrein van de inspectie steeds omvangrijker, de taak steeds zwaarder. Bij voortduring wezen de beide hoofdinspecteurs op de onderbezetting van hun inspecties en drongen aan op uitbreiding. De economische malaise aan het eind der jaren twintig maakte dit echter onmogelijk. De met het onderzoek daarvan belaste commissie Wetten drong in haar rapport zelfs aan op nog grotere bezuinigingen. De commissie adviseerde de inspectie voor de besmettelijke ziekten en die voor de hygiëne van het kind, de tuberculosebestrijding en de geslachtsziektebestrijding samen te voegen en het aantal inspecteurs terug te brengen van acht tot zes. Dit advies resulteerde in het Koninklijk Besluit van 14 november 1932, nr 16, dat beide inspecties met ingang van 1 januari 1933 samenvoegde tot één Geneeskundige Inspectie van de Volksgezondheid.
Deze inspectie kreeg tot taak het toezicht op: de wering van besmettelijke ziekten, de uitoefening van de geneeskunst, de wettelijke bescherming van het diploma voor ziekenverpleging, enige bepalingen van de Armenwet en de Begraafwet, de bestrijding der tuberculose, de kinderhygiëne en de bestrijding der geslachtsziekten.
Toen na de Tweede Wereldoorlog door de wederopbouw en de nieuwe ontwikkelingen op het gebied der volksgezondheid problemen ontstonden, werden deze opgelost door het aanstellen van inspecteurs in algemene dienst bij de Hoofdinspectie. Deze inspecteurs vormden een nieuw element in de inspectie.
Tot 1952 waren aan de Geneeskundige Hoofdinspectie 10 inspecteurs in algemene dienst verbonden voor de volgende terreinen van de gezondheidszorg:
  • besmettelijke ziekten
  • moederschapszorg en kinderhygiëne
  • tuberculosebestrijding
  • tandheelkundige verzorging
  • revalidatie en bejaardenzorg
  • ziekenhuisbouw
  • reumatiekbestrijding
  • voedingshygiëne
  • geestelijke volksgezondheid
  • statistiek en kankerregistratie
Wat de ambtelijke verhoudingen binnen de inspectie betreft zijn de vorengenoemde functionarissen, in tegenstelling tot de regionale inspecteurs, hiërarchisch ondergeschikt aan de hoofdinspecteur.
De taken van de hoofd- en regionale inspecteurs zijn vanaf 1865 tot heden in wezen dezelfde gebleven, in omvang daarentegen toegenomen. Het zijn:
  • de handhaving van de wetten op het gebied der volksgezondheid alsmede het toezicht op de handhaving van wetten en wettelijke voorschriften
  • het adviseren van de minister
  • het doen van onderzoekingen
De bevoegdheid tot het doen van onderzoeken is in de vigerende Gezondheidswet althans voor zover betrekking hebbende op de volksgezondheid, beperkt tot die welke niet of onvoldoende door de Provinciale Raad voor de Volksgezondheid worden of kunnen worden verricht. De adviserende taak is door de concentratie van het specifiek deskundige element in de hoofdinspectie in de naoorlogse periode in toenemende mate verschoven van de regionale inspecteurs naar de hoofdinspecteurs. Overigens zijn de regionale inspecteurs de adviseurs gebleven van de hogere zowel als van de lagere bestuursorganen.
De uit drieërlei soort van taken afgeleide bevoegdheden, werkzaamheden en bemoeiingen zijn van gedifferentieerde aard en bewegen zich op verschillend niveau: lokaal, regionaal, nationaal en internationaal.
De handhaving van de wetten en wettelijke voorschriften op het gebied der volksgezondheid houdt in het bijzonder voor de regionale inspecteurs een veelomvattende en veelsoortige taak in. De competenties van de hoofd- en regionale inspecteurs zijn vaak moeilijk te onderscheiden. Naast wetten en uitvoeringsbesluiten zijn er een aantal rijkssubsidieregelingen bij de uitvoering waarvan de inspectie nauw betrokken is. De oudste daarvan, die voor de tuberculosebestrijding, dateert reeds van 1924 en is sindsdien herhaalde malen gewijzigd en aangepast aan de ontwikkelingen op dit gebied. Zo is onder meer de regeling gesplitst in twee afzonderlijke regelingen voor respectievelijk de provinciale verenigingen en de plaatselijke specifieke verenigingen voor tuberculosebestrijding.
De andere zijn:
  • subsidievoorwaarden voor de kraamzorg
  • subsidievoorwaarden voor de kinderuitzending
  • subsidievoorwaarden voor de reumabestrijding
  • subsidievoorwaarden voor de preventieve gezondheidszorg
  • subsidievoorwaarden voor de medisch-opvoedkundige bureaus
  • subsidievoorwaarden voor de sociaal-psychiatrische diensten
Zij hebben gemeen dat aan de subsidiëring voorwaarden zijn verbonden op de naleving waarop de inspectie het toezicht moet houden. Dit houdt voor alle gesubsidieerde instellingen, verenigingen of organisaties onder meer in dat de regionale inspecteur betrokken is bij het financieel-administratief toezicht, dat hij ten aanzien van de verenigingen voor tuberculosebestrijding, voor reumatiekbestrijding en voor preventieve gezondheidszorg bovendien toezicht op de werkzaamheden van deze instellingen heeft en zonodig daaraan leiding geeft en dat hij toegang heeft tot de bestuursvergaderingen en kan verzoeken dat bepaalde onderwerpen aan de orde worden gesteld.
De jaarverslagen van de provinciale verenigingen worden bij de hoofdinspectie ingediend.
In voorkomende gevallen behoeft het opstellen van plannen voor nieuwbouw, uitbreiding en/of verbouwing, alsmede het in gebruik nemen, de goedkeuring van de hoofdinspecteur respectievelijk van de regionaal inspecteur.
Naast de voornaamste uit de Gezondheidswet afgeleide taken en de daaruit voortvloeiende omvangrijke en veelsoortige activiteiten voor de inspectie, zijn er de ongeschreven taken, die onder de gemeenschappelijke noemer zijn te brengen van adviseren, stimuleren, promoveren, propageren en coördineren met betrekking tot initiatieven, ontwikkelingen en onderzoeken op het terrein van de gezondheidszorg, die door de particuliere organisaties worden behartigd. Hier is de (hoofd-)inspecteur niet de controlerende gezagsdrager, maar de raadsman, bemiddelaar en pleitbezorger. Er kan daarbij geput worden uit een reservoir van kennis, ervaring en deskundigheid die zich in de loop der jaren bij de inspectie heeft gevormd. Op deze wijze zijn buiten het wettelijke raam van taken en bevoegdheden van de inspectie vele waardevolle en duurzame bijdragen geleverd tot verhoging van het peil der volksgezondheid. De daling van de tuberculose en de zuigelingensterfte zijn daar de sprekende voorbeelden van.
Lijst van (Hoofd-)inspecteurs
Aldershoff, Dr H. tijdelijk inspecteur 1917-1919
inspecteur besm. ziekten N-H/Utrecht 1919-1924
Assen, Jz., Dr J. van inspecteur algemene dienst 1948
Bader, arts mw Chr. inspecteur hygiëne kind Ov./Geld./Utr. 1921-1933
later TBC en geslachtsziektebestrijding Gelderland/Utrecht/Noord-Brabant/Limburg
Banning, Dr C. hoofdinspecteur 1939-1959
Bantjes, arts J.G. inspecteur N-B/Limburg, later Zeeland 1927-1946
Bekenkamp, Dr H.H.Tj. inspecteur besm. ziekten voor Groningen/Friesland/Drente, later Overijssel 1920-1933
Borgh, arts J.R. v der inspecteur Zeeland 1945-1968
Brekel, Dr Mr V.F.J.A.J. inspecteur Noord-Holland 1938-1946
Cohen, Dr Ch.H. Ali inspecteur Friesland/Groningen 1893-1902
hoofdinspecteur Noord-Holland/Utrecht 1902-1909
Doyer, Dr J.J.Th. inspecteur Geld./Utrecht/Noord-Holland 1920-1939
hoofdinspecteur 1939
Drenth, C.H.W. inspecteur besm. ziekten, Hygiëne v bodem, water, lucht voor N-B/Gelderland/Limburg 1920-1924
Dijkhuis, arts H.J. inspecteur Groningen/Drente 1950-1955
Eijkel, arts R.N.M. inspecteur Geld./Noord-Brabant/Limburg 1913-1918
hoofdinspecteur kinderhygiëne en TBC 1918-1939
tevens farmaceutisch hoofdinspecteur 1936-1939
Gerbrandy, Dr H.R. inspecteur algemene dienst 1945-1952
Goslings, Dr J. inspecteur algemene dienst 1945-1951
Groot, arts A.P.N. de inspecteur Noord-Holland 1945-1960
Haas, Prof. Dr J.H. de inspecteur algemene dienst 1950-1958
Hagen, Dr J.C.I. v der inspecteur N-B/Gelderland/Limburg 1902-1915
hoofdinspecteur N-B/Gelderland/Limburg 1915-1918
Hamburger, Dr D.J. inspecteur Noord-Holland/Utrecht 1902-1919
Hartog, Prof. Dr C. den inspecteur algemene dienst 1942-1969
Hemmes, Dr G.D. inspecteur Utrecht/Overijssel 1932-1951
inspecteur algemene dienst 1951-1955
Houter, Dr Th.G. den inspecteur Zuid-Holland/Zeeland 1904-1912
hoofdinspecteur Zuid-Holland/Zeeland 1912-1916
Mettrop, Dr G.G.J. inspecteur algemene dienst 1945-1950
Muntendam, Dr P. inspecteur Groningen/Friesland/Drente 1938-1945
Neurdenberg, Dr M.G. inspecteur algemene dienst 1951-1962
Oosterbaan, arts G. inspecteur besm. ziekten Z-H/Zeeland 1902-1920
hoofdinspecteur hygiëne kind 1920-1924
Piekema, Dr R. inspecteur besm. ziekten Geld/NB/Limburg 1920-1927
Pieron, arts A. inspecteur Overijssel 1945-1953
Pijnappel, Dr M.W. inspecteur Drente/Overijssel 1897-1902
hoofdinspecteur Gron./Fr./Dr./Ov. 1902-1919
Planteydt, Dr J.M. inspecteur algemene dienst 1952-1953
Pol, Dr D.J. Hulshoff inspecteur besm. ziekten Z-H/Zeeland 1918-1932
Polman, Dr A. inspecteur Groningen/Drente 1945-1950
Putto, arts J.A. inspecteur hygiëne kind N-H/Z-H/Zeeland 1927-1930
inspecteur N-H/Z-H/Zeeland 1930-1938
Ruijsch, Dr W.P. adjunct-inspecteur N-B/Limburg 1879-1885
inspecteur Zuid-Holland/Zeeland 1901-1902
hoofdinspecteur Zuid-Holland/Zeeland 1902-1912
Rijkels, Dr D.K. inspecteur algemene dienst 1939-1947
plv. hoofdinspecteur 1947-1951
Schaap, Dr C. inspecteur algemene dienst 1948-1949
Slettenaar, arts H. inspecteur algemene dienst 1948-1963
Soelen mej Dr H Schagen inspecteur TBC-bestrijding N+ZH/Zeeland 1920-1930
Spek, Dr P.A.F. van de inspecteur algemene dienst 1946-1954
Spoorenberg L.J. tandarts inspecteur algemene dienst 1945-1956
Stal, arts P.L. plv. hoofdinspecteur 1951-1958
Stapert, arts A.J. inspecteur Limburg 1945-1953
Stephan, Dr B.H. inspecteur Gr./Fr./Dr./Ov. 1916-1918
Terburgh Jr, Dr J.Th. hoofdinspecteur Besmettelijke Ziekten 1920-1933
Tuntler, Dr J.H. inspecteur hygiëne kind, TBC en geslachtsziekte 1921-1933
inspecteur Groningen, Friesland, Drente 1933-1938
Veeger, Dr L.A. inspecteur Gelderland, Limburg 1930-1946
Veld, arts A. in 't inspecteur Zuid-Holland 1938-1966
Wartena, arts B. inspecteur Friesland 1945-1960
Weebers, Dr W.P.J.A. inspecteur Gelderland 1945-1964
Wesemael, Dr P.J.V. van inspecteur Noord-Brabant 1945-1953
Woldringh, Ir B.M. inspecteur algemene dienst 1950-1959
Woltering, Dr P.M.J.M.E hoofdinspecteur NB, Gelderland, Limburg 1902-1915
Geschiedenis van het archiefbeheer
Vanaf 1 juni 1865 tot 1919 ressorteerde het Staatstoezicht onder het departement van Binnenlandse Zaken. De meeste archiefbescheiden uit deze periode zijn via dit departement overgedragen aan het Algemeen Rijksarchief.
Bij de instelling van het departement van Arbeid in 1919 werd de afdeling Volksgezondheid, en ook het Staatstoezicht, ondergebracht bij dit ministerie.
Ook bij latere wisselingen van het ministerie waarbij Volksgezondheid werd ondergebracht, ging het Staatstoezicht, en dus ook het archief, steeds mee.
Het archief loopt vanaf 1902-1952, waarbij zij aangetekend dat uit het tijdvak 1902-1919 slechts enkele stukken aanwezig zijn.
Het archief was rubrieksgewijs geordend. De rubrieken waren niet ondergebracht in een schema. Agenda's en indices werden niet aangetroffen.
Vanaf 1952 is men administratief overgegaan op het fiche doorschrijfsysteem en werd de archiefordening opgezet volgens de basisarchiefcode van de VNG..
In 1998 is het archief overgedragen aan het Algemeen Rijksarchief en is openbaar.
De rechtstitel is (nog) onbekend

Inhoud en structuur van het archief

Inhoud
Als gedeponeerd archief is opgenomen het archief van het Eijkelfonds, genoemd naar een oud-hoofdinspecteur, dat zich bezig hield met de hulp aan lichamelijk gebrekkige kinderen, en dat door de inspectie werd gevormd.
Selectie en vernietiging
Na de selectie, waarbij gebruik werd gemaakt van de algemene vernietigingslijst voor Volksgezondheid van 8 januari 1982, AZ/PAZ 81803 en MMA/AR 216158 en de vernietigingslijst van de Geneeskundige Inspectie van 23 april 1987, MMA/AR-1887, bleef 4,125 m1 over voor inventarisatie.
Verantwoording van de bewerking
Eerder werd een concept-inventaris van het archief vervaardigd. Tijdens deze bewerking werd geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om archiefbescheiden te selecteren voor vernietiging. De omvang van het archief was bij aanvang van de inventarisatie 31,5 m1.
Bij de selectie is rekening gehouden met de buitengewone werkzaamheden voor de hoofdinspectie in, en direct na, de oorlogsjaren. Van de neerslag van deze werkzaamheden is een representatief deel opgenomen in de inventaris.
De inventaris is afgesloten in 1952 omdat men toen overging op de dossierordening, gebaseerd op de basisarchiefcode VNG.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Het archief kent geen materiële beperkingen.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Geneeskundige Hoofdinspectie, nummer toegang 2.15.38, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Geneeskundige Hoofdinspectie, 2.15.38, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar