Terug naar zoekresultaten

3.01.13 Inventaris van het archief van mr. Paulus Buys, 1572-1587

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

3.01.13
Inventaris van het archief van mr. Paulus Buys, 1572-1587

Auteur

H.J.Ph.G. Kaajan

Versie

09-10-2020

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1976 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Paulus Buys
Landsadvocaat Buys

Periodisering

oudste stuk - jongste stuk: 1572-1587

Archiefbloknummer

3535

Omvang

; 79 inventarisnummer(s) 0,30 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het
Nederlands

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

landsadvocaat van Holland en West-Friesland
Buys, mr. Paulus
, 1531-1594

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief van Paulus Buys (1531-1594) is grotendeels gevormd tussen 1572 en 1587 tijdens Buys' ambtsperioden als Landsadvocaat van Holland en West-Friesland en als afgevaardigde van de Staten van Holland ter Staten-Generaal. De oudste stukken dateren uit 1314-1425.
Bij de indeling van het archief zijn de beide functies van Buys als leidraad genomen. Documenten die samenhangen met zijn aanstelling als Landsadvocaat zijn onderverdeeld in stukken betreffende het gewest Holland (algemeen; bijzonder: instructies voor de stadhouders en voor de gecommitteerden ter Staten-Generaal, financiën, militaire zaken, rechtspraak); stukken betreffende binnenlandse aangelegenheden en stukken betreffende buitenlandse aangelegenheden (Zuidelijke Nederlanden en andere landen). Buys' taak als afgevaardigde heeft stukken opgeleverd die de binnenlandse aangelegenheden van de geünieerde provincies betreffen (algemeen; bijzonder: instructie, financiën, militaire zaken) en stukken die de buitenlandse aangelegenheden van de geünieerde provincies betreffen.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Het zij mij vergund de gebruiker van deze inventaris, die in beperkte oplage zal worden verspreid, te attenderen op het voorlopig karakter ervan. Wat nu in deze inventaris bijeen is gebracht, zijn voor het merendeel de stukken van de landsadvocaat mr. Paulus Buys uit het archief van de Staten van Holland (inv. nr. 2581). Het is te verwachten, dat bij de inventarisatie van het archief van de Staten van Holland en West- Friesland en hun Gecommitteerde Raden in het Zuiderkwartier (1572 - 1795) nog meer stukken naar voren komen, die een plaats behoren te hebben in het archief van de landsadvocaat Paulus Buys, en andersom stukken, die nu in deze inventaris zijn ondergebracht, alsnog geplaatst zullen worden in het archief van de Staten. Om deze redenen heeft deze inventaris een voorlopig karakter.
De inventarisatie van de archieven van de landsadvocaten en raadpensionarissen maken deel uit van het inventarisatieproject "Staten van Holland", waarmee op de IIIe Afdeling in 1974 een begin is gemaakt. In dit kader zullen in de komende jaren eerst de archieven van de landsadvocaten en raadpensionarissen worden bewerkt en eerder gepubliceerde inventarissen, onder meer van het archief van Anthonie Heinsius, worden herzien. Nadien zal met de definitieve inventarisatie van het archief van de Staten van Holland over de periode 1572 tot 1795 begonnen kunnen worden. Tezamen genomen, is dit een meerjarenproject. Intussen willen wij de onderzoeker niet verstoken laten van de inmiddels verkregen onderzoeks- en inventarisatieresultaten. Om die reden wordt de voorlopige inventaris van het archief van de landsadvocaat mr. Paulus Buys van de hand van de heer H.J.P.G. Kaajan thans uitgebracht.
H.M. Brokken
Hoewel mr. Paulus Buys en prins Willem van Oranje als de belangrijkste grondleggers van het fundament van de Republiek moeten worden gezien, is eerstgenoemde nooit echt bekend geworden. Dit is des te opvallender, wanneer men bedenkt, dat hij als landsadvocaat altijd een werkzaam aandeel had bij de totstandkoming van de verschillende binnen- en buitenlandse verdragen. Hiervoor wordt wel aangevoerd, dat hij door Oranje is overschaduwd, ( W. van Everdingen, Het leven van mr. Paulus Buys, advocaat van den lande van Holland, Leiden 1895, p.XI; verder aangehaald als: W. van Everdingen. G.W. Vreede, Inleiding tot eene geschiedenis der Nederlandsche diplomatie, Utrecht 1858, dl II, p. 86-87; verder aangehaald als: G.W. Vreede. ) of wel omdat hij niet zo'n spectaculaire dood is gestorven als zijn opvolger Oldenbarnevelt. ( A. de Fouw jr., Onbekende Raadpensionarissen, 's-Gravenhage l946, p. 8. Dit werk zal bij de verdere bespreking buiten beschouwing worden gelaten, daar het een samenvatting is van het werk van Van Everdingen. ) Omtrent de ouders van Buys bestaat enige onzekerheid. Zo noemt van der Aa ( A.J. van der Aa, Biografisch woordenboek, Haarlem 1855, dl II, p. 477 zie ook: "de Navorscher", 14e jrg. 1864, p. 311. ) Thonis Buys, heer van Capelle en Zevenhoven, raad te Amersfoort en N.N. van Stoutenburg als vader en moeder, terwijl elders de namen van Aart Buys en Odilia Pouwels van der Eem als ouders worden vermeld. ( W. van Everdingen, p.1-2. H.P. Fölting, De landsadvocaten en raadpensionarissen der Staten van Holland en West-Friesland, 1480-1795, een genealogische benadering, in het jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie, 's-Gravenhage 1973, dl 27, p. 331. P.C. Molhuysen, P.J. Blok, Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, Leiden, 1911, dl I, p. 519. ) Na in Frankrijk vanaf 1551 tot 1556 de studie in de rechtswetenschappen te hebben gevolgd, liet Buys zich in 1556 als advocaat bij het Hof van Holland inschrijven. Hij verwierf zich hier een goede naam, maar gaf uiteindelijk de voorkeur aan een loopbaan, waarbij hij meer ervaring in de praktijk kon opdoen. Hiertoe kreeg hij in 1561 de gelegenheid, toen Cornelis van Veen, pensionaris van Leiden, weigerde om zijn ambt te continueren tegen de jaarwedde, die hen op dat moment werd uitgekeerd. Daar hij hierin bleef volharden, besloot het stadsbestuur naar een opvolger uit te kijken, waarbij hun keus viel op Buys. Volgens de instructie, die hem hierbij werd gegeven, werden de volgende eisen aan de pensionaris gesteld. ( W. van Everdingen, p. 3-5. )
  1. Hij is rechtsgeleerd raadsman van de stadsregering in colleges binnen of buiten de stad;
  2. Hij moet de vergaderingen van de Burgemeesteren, de Vroedschap en het Gerecht bijwonen;
  3. Hij is de woordvoerder voor de stad. (ook in de Staten, hoewel hij in de praktijk, verhinderd door drukke werkzaamheden, vaak werd vervangen door mr. Jacob de Milde). ( J.J. Orlers, Beschrijving der stad Leiden, Leiden 16412 , p.670-671. )
In 1566 werd Buys voor het eerst in de landspolitiek betrokken, toen hij samen met mr. Jacob van den Eynde, de landsadvocaat van de Staten van Holland, werd afgevaardigd naar Brussel om het gevoelen van de gewesten Brabant en Vlaanderen te polsen over een gezantschap naar Filips II naar aanleiding van de onrust, waarin het land na de Beeldenstorm verkeerde. ( W. van Everdingen, p. 7. ) Alvorens het zover was, werd het smeekschrift der Edelen aangeboden aan de landvoogdes Margaretha van Parma om daarmede hun misnoegen tegen het bestuur kenbaar te maken. Toen zij het verzoek om de plakkaten af te schaffen niet inwilligde, terwijl de toezegging van een moderatie daarvan al gauw niet meer werd nageleefd en een definitieve uitspraak van de kant van Filips II uitbleef, deed dit de calvinisten op 10 augustus 1566 ertoe overgaan een eerste beeldenstorm te "organiseren". ( P.J. Blok, Geschiedenis van het Nederlandsche volk, Leiden 19243 herz. druk, p. 79; verder aangehaald als: P.J. Blok. R. Fruin, Geschiedenis der staatsinstellingen in Nederland tot den val der Republiek, bewerkt door H.T. Colenbrander, 's-Gravenhage 19222 herz. druk, p. 155; verder aangehaald als R. Fruin-H.T. Colenbrander. I.H. Gosses, Handboek tot de staatkundige geschiedenis van Nederland, bewerkt door N. Japikse en R. Post, 's-Gravenhage 19473 herz. druk, verder aangehaald als: I.H. Gosses-N. Japikse. J.C.H. de Pater, De Tachtigjarige oorlog, Amsterdam 1936, dl III in de reeks: Geschiedenis der Nederlanden, p. 189; verder aangehaald als: J.C.H. de Pater. J.J. Woltjer, Inleiding, opgenomen in de catalogus, uitgegeven bij de tentoonstelling, "Opstand en onafhankelijkheid", Den Haag 1972, p. 13-15 verder aangehaald als: J.J. Woltjer, Inleiding. ) Hoewel deze verklaring de meest gangbare is voor het verzet in deze tijd, dient hiernaast niet uit het oog verloren te worden, dat juist de sociale spanningen, met name in de textielbranche, ook een aanleiding tot verzet vormden. Tenslotte heerste er bovendien nog grote verdeeldheid binnen de regeringskringen in Vlaanderen en Brabant, hetgeen verklaart waarom de beeldenstormen juist in deze gewesten begonnen. ( J.J. Woltjer, Inleiding p. 14. ) Ten aanzien van de partijverdelingen zij het volgende opgemerkt. Er was een calvinistische partij, waarbinnen een militante groepering van de Watergeuzen opereerde, en een behoudende rooms-katholieke partij, waarvan de groepering van Granvelle een extreme groepering vormde. Hiertussen bevond zich de massa, die zich niet zo zeer door een geloofsovertuiging liet drijven, als wel door politieke en sociale motieven. Dit was nog altijd de meerderheid. Haar voorkeur wisselde gemakkelijk. Na 1580 was haar rol uitgespeeld. ( J.J. Woltjer,Inleiding p. 9-10. J.J. Woltjer, Het beeld vergruisd? in het tijdschrift "Holland", Bloemendaal 1972, 4e jrg., p. 131-142. ) Ten gevolge van het verzet stuurde Filips II in de persoon van don Alvarez de Toledo, hertog van Alva, een nieuwe landvoogd, om orde op zaken te stellen en eenheid en absolutisme in te voeren. Oranje wachtte zijn komst niet af, maar vluchtte in 1567 naar de Dillenburg. Hierdoor hadden Holland en Zeeland geen stadhouder meer. ( P.J. Blok, p. 48-50. R. Fruin-H.T. Colenbrander, p. 155-156. I.H. Gosses-N. Japikse, p. 346-347. J.C.H. de Pater, p. 144-148. J.J. Woltjer, Inleiding, p. 16-19. ) Buys zou volgens Blok,na de val van Haarlem dermate ontmoedigd zijn, dat zijn politieke betrouwbaarheid in deze tijd in twijfel moet worden getrokken. ( P.J. Blok, Willem 1, Amsterdam 1920, dl II, p. 27. ) In 1568 werd er een groot offensief ondernomen vanuit het buitenland, georganiseerd door de gebroeders van Oranje, om de edelen weer in hun oude positie te herstellen en de bevolking van de Spaanse onderdrukking te verlossen. Gebrek aan medewerking van de kant der steden en een slechte financiële positie deden de invallen van Lodewijk van Nassau in het noorden en Willem van Oranje in het zuiden op een fiasco uitlopen. ( R. Fruin, De overwinning bij Heiligerlee in 1568 in: Verspreide Geschriften, 's-Gravenhage 1900, p. 81-98. ) Daar Ferdinand Alvarez de Toledo, hertog van Alva, Van den Eynde in 1568 te Vilvoorde had gevangen genomen, nam Buys in die tijd voor hem waar. Officieel kwam de pensionaris van Dordrecht hier het eerst voor in aanmerking, daar dit de belangrijkste plaats van Holland was. In die functie verscheen Buys namens Holland op de door Alva in november bijeengeroepen vergadering van de Algemene Staten te Brussel om te bespreken hoe men de 10e en 20e penning zou gaan vorderen. De heffing van deze penning was bedoeld om de koning voortaan te ontslaan van de onderhandelingen, die hij moest voeren met de Staten-Generaal om aan gelden te komen. Een grove berekening had duidelijk gemaakt, dat de Nederlanden hun eigen bestuur op deze wijze zouden kunnen bekostigen, terwijl zij de gelden, die zouden overblijven, naar Spanje moesten oversturen. Tenslotte moest Alva er in berusten, dat deze maatregel voorlopig voor twee jaar werd afgekocht. ( P.J. Blok, Geschiedenis eener Hollandsche stad, dl III, p. 75; verder aangehaald als: P.J. Blok, Geschiedenis. H.A. Enno van Gelder, De reactie op de beeldenstorm, 1567-1572, in Algemene Geschiedenis der Nederlanden, Utrecht 1952, dl 5, p.23-24. R. Fruin-H.T. Colenbrander, p. 157-158. I.H. Gosses - N. Japikse, p. 359-360. J.J. Woltjer, Inleiding, p. 19. ) De uitkomst hiervan was dermate belangrijk dat Buys volgens verschillende bronnen direct is doorgereisd naar Arnstadt om met Oranje de verder te ondernemen stappen te bespreken. Hij zou prins Willem van Oranje, wiens vertrouwen in de Nederlanders door de mislukte veldtochten was geschokt, hebben gewezen op het gunstige klimaat om een nieuw offensief te beginnen. ( P. Bor, Historie der Nederlandsche oorlogen, Amsterdam 1680, dl V, fol. 269. P.J. Blok, Geschiedenis, p. 141. W. van Everdingen, p. 9. R. Fruin, Prins Willem I in het jaar 1570 in: Verzamelde Geschriften, 's-Gravenhage 1900, dl II, p. 128-131. G.W. Vreede, p. 85. ) Rogier is daarentegen van mening dat een tocht van ongeveer 1500 kilometer (Antwerpen-Arnstadt-Leiden), afgelegd in ten hoogste 48 uur midden in de winter onmogelijk reëel geacht kan worden. Te meer, daar er behalve Buys zelf geen enkele andere bron is, die dit vermeld. ( H.A. Enno van Gelder, De Strijd in Holland en Zeeland in: Algemene Geschiedenis der Nederlanden, Utrecht-Antwerpen 19744, dl V, p. 32; verder aangehaald als: H.A. Enno van Gelder, De Strijd. L.J. Rogier, Paulus Buys en Leicester, inaugurele rede, Nijmegen- Utrecht 1948, p. 5; verder aangehaald als: L.J. Rogier. ) Zoals hierboven reeds werd vermeld hadden de Staten van Holland geen opvolger voor Van den Eynde. Don Frederik de Toledo, de zoon van de landvoogd, beval weliswaar mr. Dirk van Nijenburg aan, maar de Staten van Holland gingen hier niet op in en besloten voorlopig alleen onder bijzondere omstandigheden een landsadvocaat aan te wijzen. ( W. van Everdingen, p. 13-14. ) In 1570 beijverde Alva zich om de in 1559 ingevoerde nieuwe kerkelijke indeling doorgang te doen vinden om hiermede de gewesten meer te centraliseren. Deze maatregel was destijds genomen om de bisdommen te onttrekken aan de macht van de Franse en Duitse aartsbisdommen, waar zij voordien onder ressorteerden. ( R. Fruin-H.T. Colenbrander, p. 30-31. ) Op 22 april 1570 werden Buys, mr. Claas Kamerling en Adriaan van Zwieten tot geheim commissaris van Oranje benoemd om hem in zijn ballingschap op de hoogte te houden van de ontwikkelingen op staatkundig terrein. ( W. van Everdingen, p. 11. P.J. Blok, Geschiedenis, p. 41. P.J. Blok, Geschiedenis, p. 79-80. ) Buys legde deze functie echter al weer gauw neer daar hij anders geen invloed kon uitoefenen in de Staten van Holland. In 1572 werd door koningin Elisabeth toegang geweigerd aan Guillaume van Lumey, graaf van der Marck, zodat hij gedwongen werd met zijn Watergeuzen, die enerzijds bestonden uit calvinisten, anderzijds uit avonturiers, elders een haven binnen te lopen. ( P. Bor, Amsterdam 1679, dl 1, fol. 362. J.J. Woltjer, Inleiding, p. 21. ) In april 1572 begon Lodewijk van Nassau, ondersteund door de Hugenoten een aanval op de zuidelijke Nederlanden. Hierdoor werd Alva gedwongen troepen aan het noorden te onttrekken om zijn positie in het zuiden te kunnen handhaven. ( P.J. Blok, p. 69, p. 74-75. J. Craeybeckx, De Tiende Penning in Vlaanderen en Brabant, Gent 1946, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), p. 245, 248. H.A. Enno van Gelder, "De Nederlandse adel", in: Van Beeldenstorm tot Pacificatie, p. 156; verder aangehaald als: De Nederlandse adel. J.C.H. de Pater, p. 177-178. ) Toen Lumey met zijn vloot voor Den Briel verscheen, beschikte Alva over te weinig manschappen om een wezenlijk verzet te bieden. Maximiliaan van Hennin, heer van Bossu, die door Margaretha van Parma als plaatsvervanger van Oranje was aangewezen, was de steden, die de een na de ander in opstand kwamen, niet meer de baas. Alleen de steden Amsterdam, Woerden en Schoonhoven bleven in Spaanse handen. Hoewel de opstand in Holland en Zeeland het hevigst was, nam zij ook in de andere gewesten hand over hand toe. Opvallend hierbij is dat het weer dezelfde edelen waren als in 1566 die de leiding hadden bij het verzet. Over het algemeen was de magistratuur Spaans gezind en moest zij met geweld worden verdreven om een bestuurswijziging te kunnen doorvoeren. ( P.J. Blok, p. 77-79. H.A. Enno van Gelder, De Nederlandse adel, p. 151-168; uitvoerig relaas van alle gewesten. ) De opstand wordt ten onrechte nog al te vaak aangemerkt als een verzet tegen Filips II, terwijl hij in de eerste plaats gericht was tegen Alva. Daar Oranje nog steeds in ballingschap leefde was Lumey, de luitenant-gouverneur van Oranje de man, die overal de leiding had. Hij voerde echter een naar Oranje's oordeel te onverzoenlijk beleid. Dit bleek onder andere uit diens eigenzinnige veroordeling van een aantal geestelijken uit Gorinchem. ( R. Fruin, De Gorcumse martelaren in Verzamelde Geschriften,'s-Gravenhage 1900, dl II, p. 311-316. J.C.H. de Pater, p. 182. J.J. Woltjer, Inleiding, p. 23. )
Toen Bossu als stadhouder in opdracht van Alva nog een laatste wanhopige poging deed om voor juli een vergadering bijeen te roepen in Den Haag kreeg hij geen enkele reactie. De steden hadden echter wel behoefte aan een bijeenkomst, maar dan uitgaand van "het nieuwe regiem". Dientengevolge werden de ridderschap, de vier grote steden en de acht kleine steden tezamen met Marnix, heer van St. Aldegonde, als plaatsvervanger van de prins, beschreven door de stad Dordrecht. Blok tekent hierbij als bijzonderheid aan, dat Dordrecht deze bijeenkomst niet "door haren pensionaris of als oudste stad, doch eenvoudig als lid der Staten" bijeenriep.
  1. Holland, Zeeland en Utrecht besloten Oranje, die in 1567 zijn ontslag had ingediend als stadhouder, maar dit nooit had gekregen, opnieuw te erkennen;
  2. Bij afwezigheid van de koning zou Oranje het hoofd zijn van het "gemeyn verbondt", dat men met de andere gewesten wilde sluiten;
  3. Katholieken en Calvinisten zouden in Holland en Zeeland op verzoek van Marnix van St. Aldegonde beiden hun geloof naast elkaar mogen belijden; (voorbeeld van het soepeler beleid, dat Oranje nastreefde in tegenstelling tot Lumey).
  4. Zij besloten f 150.000 bijeen te brengen om het Oranje mogelijk te maken troepen te werven. ( R.C. Bakhuizen van den Brink, Eerste vergadering der Staten van Holland, 19 juli 1572, in Het Nederlandsche Rijksarchief, 's-Gravenhage 1857, dl 1, p. 17; verder aangehaald als: R.C. Bakhuizen van den Brink. P. Bor, Amsterdam, 1679, dl 1, fol. 385. W. van Everdingen, p. 14-15. I.H. Gosses-N. Japikse, p. 367. R. Fruin-H.T. Colenbrander, p. 160. J.C.H. de Pater, p. 183-187. )
Op 11 juni 1571 was don Juan Luis de la Cerda, hertog van Medina-Celi, op veelvuldig verzoek van Alva reeds als diens opvolger te Sluis aangekomen. De tijd was echter niet zo geschikt voor een machtsovername, terwijl Medina-Celi te zachtaardig was om onder dergelijke omstandigheden landvoogd te zijn. ( P.J. Blok, p. 81. H.A. Enno van Gelder, "De Strijd". p. 63. Alva werd tenslotte buiten zijn medeweten en die van Medina-Celi, die nooit in functie is geweest, opgevolgd door don Luis de Requesens. ) Terwijl don Frederik, de zoon van Alva, vanuit Mechelen een straftocht begon tegen het noorden, bestrafte Alva de zuidelijke gewesten. Ook het aanvankelijk succes van Lodewijk van Nassau liep door de Bartholomeusnacht (23 op 24 augustus), een moordpartij onder de Hugenoten, waarbij werd besloten de protestantse godsdienst niet meer toe te staan, uit op een fiasco. Bergen etc. moesten reeds spoedig door Lodewijk van Nassau worden opgegeven. ( J.C.H. de Pater, p. 189. ) Dit verlies in het zuiden was echter een stimulans te meer voor het noorden zich te verzetten. De prins kwam in oktober 1572 naar Enkhuizen om het beleid zelf meer te kunnen centraliseren. Lumey werd bevelhebber van het Zuiderkwartier, terwijl Diederik van Sonoy het Noorderkwartier kreeg toegewezen. ( P.J. Blok, p. 81. ) Eind 1572 deden geruchten de ronde, dat de prins met Filips II vredesonderhandelingen wilde beginnen. Hiernaast is bekend, dat Oranje voor de Bartholomeusnacht zelfs plannen heeft gehad om Holland en Zeeland te verenigen met Engeland in een Protestantse Liga. Walsingham de Engelse gezant te Parijs, had hierover veelvuldig contact met Oranje. Er was bovendien besloten ook een gedeelte van de Nederlanden aan Frankrijk te geven. Na de Bartholomeusnacht was de verwezenlijking hiervan niet meer mogelijk. Een gezantschap van Holland naar Engeland in oktober 1572 baatte wegens de weifelende houding van Elisabeth al evenmin. Toch moet hierin reeds de aanzet gezien worden van het Engelse protectoraat, zoals dat enkele jaren later onder Leicester doorgang zou vinden. ( J.A. van Dorsten, "Alternatieven" in het tijdschrift "Holland", 1972, 4e jrg., p. 143-147. )
Buys koos als pensionaris ook openlijk partij voor de prins door tijdens het beleg van Leiden zelf de inundatie te leiden (3 oktober 1574) en door zijn hulp bij het herstel van de bestuurscolleges, die geheel ontwricht waren.
Korte tijd hierna werd hij aangezocht voor het bekleden van het ambt van landsadvocaat. Een juiste datum, waarop hij deze functie aanvaardde, is niet te geven, daar de resoluties van de Staten van Holland en West-Friesland pas in 1574 voor het eerst melding maken van een beloning voor een periode van omstreeks twee jaar. Het zou te ver voeren de reconstructies, die Van Everdingen aan de hand van archiefbronnen deed hier in zijn geheel weer te geven. ( W. van Everdingen, p. 17-20; zie verder: R.C. Bakhuizen van den Brink, p. 11. H.P. Fölting, p. 329, 332, noot 6. H.A. Enno van Gelder, De Strijd, p. 40. A. Kluit, Historie der Hollandsche Staatsregering tot aan het jaar 1795, Amsterdam 1803, dl III, p. 425; verder aangehaald als: A. Kluit. ) Deze toont hierbij aan dat Buys tot december 1573 nog als pensionaris in dienst van de stad Leiden was en het begin van zijn loopbaan als landsadvocaat omstreeks januari 1574 gezocht moet worden. Alvorens zijn activiteiten als landsadvocaat te bespreken kwam het wenselijk voor eerst nader in te gaan op de instructie(s), die Buys tijdens zijn ambtsperiode kreeg. Hierbij deed zich namelijk de merkwaardigheid voor, dat hij bij zijn benoeming in tegenstelling tot zijn voorgangers geen nieuwe instructie kreeg. Deze werd hem volgens sommigen zowel in 1578 als in 1581 verleend, ( P. Bor, 1680, dl II, p. 21. W. van Everdingen, p. 79-89, de instructies van mr. Jacob van den Eynde (1560) en die van mr. Paulus Buys (1578 en 1581) worden hierin met elkaar vergeleken. ) terwijl Meilink aantoont dat er velerlei gronden zijn om de instructie van 1578 te wantrouwen. Bor, aan welke geschiedschrijver alle anderen hun opvatting hebben ontleend heeft, aldus Meilink, vermoedelijk een concept van een instructie gezien. Deze vertoont vele afwijkingen met die van 1560 en moet wel sterk gewijzigd zijn, als zij werkelijk het uitgangspunt vormde voor die van 1581. ( P.A. Meilink, Een landsadvocaatinstructie in 1578?, in Nederlandsch Archieven Blad, Groningen 1920-1922, 29e jrg. p. 330-332. ) Voor een uitgebreide studie over de ontwikkeling van de landsadvocaat/raadpensionaris instructies is de publicatie van Greve onmisbaar. ( H.E. Greve, Het ambt en de instructies van de raadpensionaris in: Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde, vierde reeks, 's-Gravenhage 1902, dl II, p. 367-390; verder aangehaald als: H.E. Greve. ) Daar de taak van de landsadvocaat tot omstreeks 1585 nog tweeledig was, is het noodzakelijk om bij bestudering van de taken, die een landsadvocaat moest uitvoeren, ook stil te staan bij de wijze van vergaderen in de Statenvergaderingen. Kort samengevat hield hij zich met de volgende zaken bezig.
  1. Hij fungeerde als bemiddelaar tussen de edelen en hun landsheer. Dit secretarisambt werd echter te belastend voor de landsadvocaat en werd in 1572 losgekoppeld;
  2. Op deze vergaderingen verscheen de landsadvocaat behalve als landsadvocaat ook als vertegenwoordiger der edelen. Dit gebeurde vanaf 1532 officieus, terwijl het in 1560 officieel werd toegestaan. Hij was de voorzitter van alle edelen; ( H.E. Greve, p. 369. )
  3. Bij het vergaderen werd er een onderscheid gemaakt tussen gewone- en bijzondere vergaderingen. Tijdens Filips de Schone (1482-1506) vergaderde men over het algemeen in gewone vergaderingen. Vanaf 1540 vond de vorm van de bijzondere vergaderingen voorkeur. Na 1572 koos men slechts voor bijzondere vergaderingen om kort daarna het onderscheid geheel af te schaffen. Deze uiteenzetting werd overgenomen daar zij het tweeledige karakter van het ambt van de landsadvocaat verklaart;
    1. De landsadvocaat schreef de vergaderingen van de Staten uit namens de landsheer. Bij diens afwezigheid presideerde hij zelf de vergadering (dienaar der Staten).
    2. Hij was secretaris van de steden, later der Statenvergadering (dienaar der Statenvergadering). ( W. van Everdingen, p. 85. H.E. Greve, p. 374, p. 377-378. )
  4. Hij was ten nauwste betrokken bij het inrichten van de vergadering. Zo stelde hij zelf de agenda op en bracht de zaken, die in de vorige vergadering niet aan de orde waren gekomen, in bespreking, terwijl hij hen tevens inlichtte over de jongste gebeurtenissen; ( W. van Everdingen p. 81. H.E. Greve, p. 376. )
  5. Hij trad op als abactis der vergadering. In de instructie van Van Oldenbarnevelt is voor het eerst sprake van een voorzitterschap. Onder Buys was het nog gewoonte, om de edelen en steden beurtelings te laten presideren. ( H.E. Greve, p. 378-380. R. Fruin-H.T. Colenbrander, p. 236-237. )Van Everdingen maakt aannemelijk, dat Buys het presidentschap al reeds bekleedde. ( W. van Everdingen, p. 85. )Dit presidentschap ontleende de landsadvocaat aan zijn nevenfunctie, te weten het pensionarisschap der Ridderschap. Daar de Ridderschap de eerste stem in de vergaderingen had, maakte zij graag gebruik van de landsadvocaat om hun belangen te behartigen; ( R. Fruin-H.T. Colenbrander, p. 81-82. )
  6. Hij mocht krachtens een tussentijdse regeling sinds 2 januari 1575 de brieven, gericht aan de Staten van Holland en de Gecommitteerde Raden, zonder controle van de Staten zelf openen; ( W. van Everdingen, p. 30. R. Fruin-H.T. Colenbrander, p. 237. H.E. Greve, p. 380-381. )
  7. Daarnaast moest hij sinds de instructie van 1581 (artikel XVIII) de vergaderingen van de colleges van de Raade, Financie en Admiraliteit bijwonen. De instructie Van Duyck sprak voor het eerst over verplichte presentie in de vergaderingen van de Staten-Generaal; ( H.E. Greve, p. 381-382. )
  8. Na Buys werd de landsadvocaat, c.q. raadpensionaris steeds meer:
    1. a. voorzitter van de Statenvergadering;
    2. b. chef van het administratieve bureau van binnenlandse zaken, met daarnaast de verplichting op te treden als beheerder van het archief van de Staten. ( R.C. Bakhuizen van den Brink, p. 10. W. van Everdingen, p. 85-86. H.E. Greve, p. 383. )
  9. Hiernaast was de landsadvocaat "de advocaat des gemeenen lands op de procuratiën van des lands processen". Hij verdedigde vanaf 1487 tot 1651 de steden tegen hun landsheer. Bij de instructies van Van den Eynde is er voor het eerst sprake van het bijhouden van registers over gevoerde processen; ( H.E. Greve, p. 383-384. )
  10. Tenslotte dient zijn functie als "minister van buitenlandse zaken" niet uit het oog te worden verloren. Officieel kreeg hij hier nooit opdracht toe, maar daar hij altijd wegens de handelsbelangen van Holland (en Zeeland) deel uitmaakte van de enigszins belangrijke gezantschappen, werd hij door het buitenland als zodanig beschouwd. Dientengevolge trad hij ook als zodanig op en was het de landsadvocaat die buitenlandse delegaties ontving;
  11. Hij was tevens afgevaardigde namens het gewest in de vergaderingen van de Staten-Generaal. ( R. Fruin-H.T. Colenbrander, p. 237-238. H.E. Greve, p. 386-387. G.W. Vreede, dl II, Utrecht 1858, p.1; verder aangehaald als: G.W. Vreede. )
De overige eisen waaraan de landsadvocaat moest voldoen, luidden als volgt:
  1. Hij moest binnen Den Haag wonen (Buys deed dit niet);
  2. Hij mocht geen ander ambt bekleden. Het pensionarisschap der edelen vormde hierop een uitzondering;
  3. Hij mocht naast zijn vaste jaarwedde geen andere gelden ontvangen;
  4. Hij moest een eed van trouw afleggen. ( W. Antheunissen, De raadpensionaris van Holland, eene staatsrechterlijke-historische schets in: Het Tijdschrift voor Geschiedenis, Land- en Volkenkunde, 34e jrg., 1919, p. 306-307.W. van Everdingen, p. 87-89. H.E. Greve, p. 489-490. )
Hiernaast is het van belang in het kort nog even nader in te gaan op de nevenfunctie van de landsadvocaat, het pensionarisschap van de Ridderschap. Dit college had vanouds de eerste stem in de Staten en vertegenwoordigde de edelen en het platteland. Hierin hadden edelen zitting. Bij het overlijden van één der leden koos men volgens het coöptatierecht een opvolger. Tot 1619 bleef de keuze beperkt tot de Hollandse edelen. Nadien kwamen er ook vreemdelingen voor in aanmerking. De toelatingseisen, die aan hen gesteld werden, waren aanzienlijk hoger. ( R. Fruin-H.T. Colenbrander, p. 231-234. ) Na de omwenteling in 1572 nam de macht der Staten aanzienlijk toe, wat tot gevolg had dat ook het ambt van de landsadvocaat in waarde steeg. Hielden de eerstgenoemde zich aanvankelijk hoofdzakelijk bezig met stadszaken, dit breidde zich nu uit tot staatszaken. De hulp van een landsadvocaat was hierbij onontbeerlijk. Stond hij vroeger meer op één lijn met de pensionarissen van de steden, nu werd hij een juridisch geschoold staatsman. In de roerige tijden, die na de overwinningen van de Watergeuzen aanbraken, stond Oranje voor de moeilijke taak een nieuwe regering te vormen. Officieel bleef deze tot 1581, het jaar van de afzwering, deel uitmaken van het koninkrijk van Filips II. Hij was aanvankelijk van plan alleen de regering op zich te nemen. In 1573, benoemde hij drie raden, de Raad van Financiën, de Raad van Admiraliteit en de Raad naast Zijne Excellentie. ( W. van Everdingen, p. 23-24. R. Fruin-H.T. Colenbrander, p. 204. S. Slingelandt, Staatkundige geschriften, Amsterdam 1784-1785, dl 1, p. 90. ) Het Hof van Holland, dat tot die tijd in Utrecht zetelde, werd weer verplaatst naar het gewest Holland en had nadien alleen nog maar rechterlijke bevoegdheid. ( R. Fruin-H.T. Colenbrander, p. 161, 163. ) Buys, ook wel de kanselier van de prins genoemd, had met zijn meester gemeen, dat hij zeer veelzijdig ontwikkeld was. Zo zag men hem zowel bij inundatiën ("minister van waterstaat"), als bij het regelen van proviandering van vestingwerken ("minister van defensie") en het reorganiseren van stadsbesturen ("minister van binnenlandse zaken"). In oktober 1574 dreigde er een gezagscrisis te ontstaan, toen Oranje en Buys kort na elkaar hun ambt wilden neerleggen wegens de achterstallige betalingen van de Staten van Holland. Met name laatstgenoemde was tevens ook geprikkeld over het feit, dat hij nog steeds geen eigen instructie had. De toestemming van de Staten van Holland aan de landsadvocaat om voortaan zelf brieven te mogen openen is hierin zuiver een tegemoetkoming. ( W. van Everdingen, p. 28, 30-31. Staten van Holland na 1572, inv. nr. 11, d.d. 9 mei, 12 juli 1575. ) Kort daarop bood hij tot tweemaal toe opnieuw zijn ontslag aan. Beiden bleven aan, daar de buitenlandse politiek inmiddels een wending had genomen. Dr. Elbertus Leoninus, hoogleraar te Leuven, en Hugo Bonte, pensionaris van Middelburg, kwamen namens Don Luis de Requesens y Zuninga met het verzoek om vredesonderhandelingen te openen met de gewesten Holland en Zeeland. ( Zie inv. nrs. 45-47. R. Fruin-H.T. Colenbrander, p. 162. P. Geyl, Geschiedenis van de Nederlandse Stam, Amsterdam-Antwerpen, 19613, dl 1, p. 286; verder aangehaald als: P. Geyl. I.H. Cosses-N. Japikse, p. 374. R. Fruin-H.T. Colenbrander, p. 162. L.J. Rogier, Eenheid en Scheiding, Utrecht-Antwerpen 19744 , p.85-86; verder aangehaald als L.J. Rogier E. en S. G.W. Vreede, p. 91-98. ) De Spanjaarden waren bereid, mede door het dreigende bankroet, om hun troepen terug te trekken. Zij hielden echter vast aan de eis, dat het rooms katholieke geloof het enige ware geloof zou zijn. Hierdoor stonden zij een werkelijke vrede in de weg, daar de gereformeerde gewesten Holland en Zeeland een dergelijk verdrag nooit zouden ondertekenen. Voor het zuiden lag dit geheel anders. Het terugtrekken van de troepen was voor hen reeds voldoende. Op deze wankele basis zou prins Willem van Oranje de zeventien gewesten moeilijk tot één staat kunnen formeren. Buys trad tijdens deze onderhandelingen op als vertegenwoordiger van de prins. Hij bracht geregeld verslag uit in de Staten van Holland over het verloop van de besprekingen. Men kan de scherpe vertogen, die van Hollandse zijde enige malen werden ingediend, zonder meer aan hem toeschrijven. ( Zie inv. nrs. 45-47. W. van Everdingen, p. 36. ) De Staten van Holland en Zeeland en de steden Buren en Bommel verenigden zich in een Unie om de politieke belangen van deze gewesten tijdens de onderhandelingen te behartigen. De Unie kwam moeizaam tot stand, werd op 1 juni 1575 gearresteerd om tenslotte door de tegenwerking van Zierikzee weer uiteen te vallen. ( W. van Everdingen, p. 37-38. R. Fruin-H.T. Colenbrander, p. 162. I.H. Gosses-N. Japikse, p. 375-376. P.L. Muller, Staat der Verenigde Nederlanden, 1572-1594, Haarlem 18782, p. 129-130; verder aangehaald als: P.L. Muller. L.J. Rogier, E. en S., p. 86. ) Op 20 juni 1575 werd prins Willem van Oranje benoemd tot "hoofd ende hooghste overigheydt der landen en steden van Holland", waardoor hij weer stadhouder van dit gewest werd. ( P.J. Blok, p. 106. W. van Everdingen, p. 38. R. Fruin-H.T. Colenbrander, p. 162. ) Volgens Gosses werd hem dit ambt tegelijkertijd ook voor Zeeland aangeboden. ( I.H. Gosses-N. Japikse, p. 376. ) De gemeenschapszin van de regering ging in wezen echter niet verder dan dat gedeputeerden elkanders Statenvergaderingen bijwoonden en zij gemeenschappelijke belastingen betaalden. Bij het ontwerp voor de hierboven vermelde Unie tussen Holland en Zeeland was tevens bepaald om in plaats van de bestaande drie raden naast Zijne Excellentie een Landraad in het leven te roepen. Hoewel de Unie dus niet doorging stelde men dit college in augustus in. Op 20 september stelde prins Willem van Oranje voor het bestuursorgaan weer op te heffen, daar het een te beperkte macht had. Aanleiding was dat het de Staten in al haar beslissingen moest kennen. Tegelijk werd er door hem een schets voor een nieuw college ingediend, waarin de gedeputeerden van edelen en steden plaats zouden moeten nemen. Dit zou dan weer 6 commissarissen van financiën en 6 administrateurs voor defensie moeten aanwijzen. De prins dacht het zelf te gaan voorzitten. Daar dit voorstel niet werd aanvaard, regeerde men in die tussentijd met drie Colleges van Gecommitteerde Raden, te weten die van Holland, West-Friesland en Zeeland. ( R. Fruin-H.T. Colenbrander, p. 162-163. P.L. Muller, p. 135-140. ) Ondertussen gingen de onderhandelingen van Holland en Zeeland met Frankrijk en Engeland over het sluiten van een verdrag voort. Toen er in het najaar echter in Frankrijk een burgeroorlog uitbrak, richtten de Staten zich, ondanks Oranje's voorkeur voor Frankrijk, op Engeland. In november 1575 vertrok er een gezantschap naar Londen. Hiervan maakten Marnix, Buys en Maelson deel uit om te onderhandelen over de opdracht van de soevereiniteit. Toen zij in 1576 om een antwoord kwamen kregen zij een afwijzend antwoord. ( Kervijn de Lettenhove, Les Hugenots et les Gueux, Bruges 1884, dl III, p. 530-596. ) Op 5 maart 1576 overleed Don Luis de Requesens, waardoor de onderhandelingspositie van Holland geheel veranderde. De landsregering kwam zolang te berusten bij de Raad van State. Toch hield Elisabeth aan haar eis vast, dat men beter vrede kon sluiten. Daar de financiële positie van de Spaanse kas deplorabel was, werden de zuidelijke Nederlanden in deze tijd regelmatig met muitende troepen geconfronteerd. Hierdoor werden de gevoelens van verzet bij de bevolking extra aangewakkerd. Het gewest Brabant wenste geen verdere ontwikkelingen af te wachten en liet uit naam van de Raad van Brabant het merendeel van de leden van de Raad van State arresteren. ( Zie inv. nr. 58. W. van Everdingen, p. 42-43. I.H. Gosses-N. Japikse, p. 377-378. P.L. Muller, p. 155-156. T. van Riemsdijk, De griffie van Hare Hoog Mogende Heeren, 's-Gravenhage 1885, p. 1. ) Zij dwongen hen om hun invloed aan te wenden om een vergadering van de Staten-Generaal uit te schrijven. Deze volgde op 25 september te Brussel. Luxemburg, Limburg en de stad Groningen waren de enige die verstek lieten gaan. In deze vergadering werd onder andere besloten meer troepen aan te werven tot het verdrijven der Spanjaarden. Deze reactionaire vergadering kan terecht op één lijn gesteld worden met de Statenvergadering van 19 juli 1572 te Dordrecht. Beide waren onrechtmatig uitgeschreven in een periode, waarin men Filips II officieel nog erkende. ( N. Japikse, "De Staten-Generaal van 1576" in: Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde, 's-Gravenhage 1916, 5e reeks, dl III, p. 14-27. )
Dit werd de aanzet tot het openen van nieuwe onderhandelingen. Terwijl het uitgangspunt in het noorden vooral in de godsdienstvrijheid was gelegen, stelde het zuiden alleen maar belang in het terugtrekken van de Spaanse troepen. Men voelde zich zo zeker tijdens de onderhandelingen, dat men zelfs overwoog of men Don Juan van Oostenrijk, de opvolger van Don Luis de Requesens, wel als stadhouder zou erkennen.
Het Spaans gezantschap bestond evenals bij de Bredase vredesonderhandelingen uit Leoninus en Bonte, namens de Staten-Generaal en Marnix, heer van St. Aldegonde en Buys, namens de gewesten Holland en Zeeland. Hoewel aanvankelijk stroef begonnen, maakten de plundering van de stad Maastricht door de Spanjaarden, de muiterij van de Spaanse troepen, de Spaanse Furie te Antwerpen, dat beide partijen zich meer toegevinggezind ten opzichte van elkander opstelden. Enno van Gelder toont daarentegen aan dat de Pacificatie van Gent, die hier op 8 november 1576 uit voortkwam, ongetwijfeld ook zonder de druk van de omstandigheden van buitenaf voortgang zou hebben gehad. ( H.A. Enno van Gelder, "De vrede van Gent" in: Van Beeldenstorm tot Pacificatie, Amsterdam-Brussel 1964, p. 241. ) Bij het sluiten van de Pacificatie werd bepaald:
  1. Het rooms-katholieke geloof wordt in alle gewesten toegestaan, behalve in Holland en Zeeland;
  2. De plakkaten tegen de ketters worden geschorst;
  3. Samenwerking bij het verdrijven van de Spaanse troepen. ( W. van Everdingen, p. 46. R. Fruin, Verzamelde geschriften, 1900, dl II, p. 337-384. R. Fruin-H.T. Colenbrander, p. 164-166. I.H. Gosses-N. Japikse, p. 379. H.A. Enno van Gelder, Van opstand via vrede naar oorlog in: Algemene Geschiedenis der Nederlanden, Utrecht 1952, dl V; verder aangehaald als: H.A. Enno van Gelder, Opstand. J.C.H. de Pater, p. 233-234. )
Prins Willem van Oranje bleef ondanks deze tweespalt, die er in wezen heerste tussen het noorden en het zuiden, een vereniging van de zeventien gewesten nastreven. Hierbij vond hij een groot tegenstander in Holland, dat afwijzend stond tegenover zijn centralistische ideeën, daar het particularistisch gericht was. ( W. van Everdingen, p. 46 ) In januari 1577 kwam de vergadering van de Algemene Staten bijeen om te bespreken, hoe men de onderhandelingen zou openen met Don Juan van Oostenrijk. Alvorens hieraan deel te nemen, informeerden de Staten van Holland en Zeeland eerst naar de mening van Oranje inzake enige artikelen van de Unie van Brussel, die een bekrachtiging inhielden van de Pacificatie van Gent. Hierbij werd bepaald de koning te gehoorzamen en het rooms-katholieke geloof trouw te blijven. Hoewel het ontwerp door alle zeven gewesten werd ondertekend, werd het uiteindelijk alleen in Antwerpen ingevoerd. ( W. van Everdingen, p. 47. R. Fruin-H.T. Colenbrander, p. 169. I.H. Gosses-N. Japikse, p. 379 ziet de "nadere Unie van Brussel" ook voor Holland en Zeeland als en geslaagde Unie in tegenstelling tot R. Fruin-H.T. Colenbrander, p. 169. ) Op 12 februari 1577 werd te Marche et Famine na lange onderhandelingen met Don Juan van Oostenrijk het edict van Nantes uitgevaardigd, waarbij werd bepaald dat de landvoogd de Pacificatie van Gent zou eerbiedigen, zijn troepen zou terugtrekken en Filips Willem, de zoon van Oranje, zou vrijlaten alvorens tot zijn erkenning over te gaan. Filips van Croy, hertog van Aarschot, lid van de Raad van State, had hierin een zeer groot aandeel gehad. In godsdienstig opzicht stond hij diametraal tegenover Oranje. De geloofskwestie werd hierdoor in het voordeel der rooms-katholieken beslist. Dit had tot gevolg, dat Oranje en de Staten van Holland en Zeeland het edict weigerden te ondertekenen. Zij trokken zich meteen terug uit de vergadering van de Staten-Generaal en hebben de nieuwe landvoogd nooit erkend. Desalniettemin bleven zij de belangrijkste vergaderingen bijwonen. ( W. van Everdingen, p. 50, weerlegt de opvatting van P.L. Muller. H.A. Enno van Gelder, Opstand, p. 88-89. R. Fruin-H.T. Colenbrander, p. 170. P.L. Muller, p. 166-172. Z.W. Sneller, Unie van Utrecht en plakkaat van verlatinge, 1929, p.3; verder aangehaald als: Z.W. Sneller. ) Op 7 september 1577 maakte Buys uiteindelijk geen deel uit van het gezantschap, dat naar koningin Elisabeth werd gezonden. ( W. van Everdingen, p. 58. ) De Unie van Brussel, gesloten in 1578, stond de Staten van Holland allerminst aan, daar zij het zoals Vreede zegt, zagen als een zaak van de zuidelijke Nederlanden. Zij juichten de samenwerking van de Staten-Generaal met Matthias van Oostenrijk geenszins toe. ( G.J. Vreede, p. 107. ) In ditzelfde jaar zou op 13 november de eerste instructie zijn gegeven aan mr. Paulus Buys, waarover reeds uitvoerig in het begin is verhaald. ( Zie: Inleiding, p. IX-XII. ) Gezien het verdere verloop van de geschiedenis en de verdeeldheid die er vaak heerste tussen het gewest en de stad Utrecht, dient met het oog op de periode van Leicester, enige aandacht besteed te worden aan de satisfactie van Utrecht. Het probleem was, dat Oranje volgens zijn oude commissie, Maximiliaan van Hennin, graaf van Bossu volgens zijn last van 1567 en Gilles de Berlaymont, heer van Hierges, tegelijkertijd aanspraak maakten op het bewind. De geestelijkheid koos hierbij de zijde van Bossu, terwijl de stad haar hoop vestigde op Oranje. Op 9 oktober nam het gewest, onder goedkeuring van de Staten-Generaal, als derde gewest de prins als stadhouder aan. De grote promotor van deze activiteiten was mr. Floris Thin, de latere advocaat van het Sticht. De stad Amersfoort verzette zich vanaf het begin tegen deze overeenkomst en nam er geen deel aan. ( W. van Everdingen, p. 51-54. P.L. Muller, p. 165-166. ) De gewelddadige overmeestering van Namen en de mislukte aanslag op Antwerpen, de zogenaamde Franse Furie, brachten de landvoogd voorgoed in diskrediet. De reactie hierop bleef niet uit. De prins werd uitgenodigd om naar Brussel te komen. Tijdens diens afwezigheid werden alle zaken in Holland afgehandeld door Buys. Hieruit blijkt opnieuw het belang dat gehecht moet worden aan de positie van de landsadvocaat van Holland. ( Zie inventaris Staten van Holland na 1572, 2582 b-e. P.L. Muller, p. 195-206. ) Daar de Oranjepartij zich zeer zeker voelde, dorst zij het aan om zelf een opvolger voor Don Juan van Oostenrijk te benoemen. Dit werd Matthias van Oostenrijk, een neef van prins Willem van Oranje. Het gebrek aan eenheid in het zuiden zou de Oranjepartij echter spoedig ontnuchteren. Met name in de gewesten Artesië en Henegouwen was men geenszins gelukkig met deze ontwikkelingen. De vroegtijdige dood van de landvoogd deed hier geen goed aan. Hij werd meteen opgevolgd door Alexander Farnese, een neef van Don Juan van Oostenrijk. In Henegouwen ontstond de partij van de "Malcontenten" onder leiding van Emanuel Filibert, baron van Lalaing, die er zijn edelen op wees dat zij wel veel geld op moesten brengen voor de generaliteit, maar dat zij van diezelfde generaliteit geen hulpkrachten voor daadwerkelijk verzet kregen. Bovendien moet niet uit het oog worden verloren, dat zij rooms-katholiek bleven, hetgeen volgens de calvinisten in Holland en Zeeland nauwelijks samen kon gaan met openlijk verzet. ( R. Fruin-H.T. Colenbrander, p. 168. ) In Artesië, dat merendeels uit een boerenbevolking bestond, werd de haat tegen Oranje aangewakkerd door Sarrazin, abt van St. Vaast. Deze stond achter de nationale ideeën van Oranje, maar wees diens centraliserende plannen af. De te hoge subsidies, die door Marnix werden gevraagd, maakte, dat hij de Staten aanspoorde deze te weigeren. ( L. van der Essen, De Unies, 1578-1579, in: Algemene Geschiedenis der Nederlanden, 1952, dl V, p. 126-127; verder aangehaald als L. van der Essen, De Unies. ) In juli 1578 stelde prins Willem van Oranje de zogenaamde religievrede voor, hetgeen inhield dat in het calvinistische Holland en Zeeland voortaan het rooms-katholieke geloof zou worden getolereerd, terwijl men het tegenovergestelde verwachtte voor de gewesten, waar het rooms-katholieke geloof de boventoon voerde. Hier werd door het zuiden een poging in gezien om het calvinisme heimelijk in haar gewesten te introduceren. ( L. van der Essen, De Unies, p. 127-128, 133-134. I.H. Gosses-N. Japikse, p. 371. )
Nadat Alexander Farnese een veelvuldig contact had gehad met Valentin de Pardieu, heer de la Motte, besloten de Staten van Artesië, de Staten van Henegouwen en Dowaai om zich te gaan verenigen in een Unie. Oranje's positie werd ondermijnd. Zo moest hij lijdelijk toezien hoe vele trouwe aanhangers, die echter in de geloofskwestie met hem verschilden, hoe langer hoe meer partij kozen voor Parma. Nadat de derde stand op 6 december uiteindelijk toestemde, doemde nog een probleem op. De Spanjaarden wensten de Pacificatie van Gent voortaan niet meer te eerbiedigen, daar een gedeelte van de gewesten Matthias van Oostenrijk trouw wilde blijven. De in Atrecht gesloten Unie bevatte de volgende afspraken:
  1. Behoud van de rooms-katholieke godsdienst;
  2. Trouw aan Filips II;
  3. Behoud van de privileges.
Er dient hierbij te worden opgemerkt, dat zij op basis van de Pacificatie van Gent tot stand kwam. ( L. van Essen, De Unies, p. 134-138. R. Fruin-H.T. Colenbrander, p. 170. I.H. Gosses-N. Japikse, p. 390-391. J.C.H. de Pater, p. 262. L.J. Rogier, E. en S., p. 91-92. Zie ook: L. van der Essen, De Scheuring in de Nederlanden, in: Algemene Geschiedenis der Nederlanden, Utrecht 1952, dl V, p. 147-154 verder aangehaald als: L. van der Essen, De Scheuring. ) De Gentenaars richtten zich meer op het noorden. Zij besloten in januari 1578 reeds om een verbond met Brabant, Holland en Zeeland te bewerkstelligen. ( I.H. Gosses-N. Japikse, p. 390. P.L. Muller, p. 193. ) In deze activiteiten werden zij bijgestaan door Jan van Nassau, die direct na zijn benoeming tot stadhouder van Gelderland alles in het werk stelde om de gewesten Utrecht, Gelderland, Holland en Zeeland in een Unie te verenigen. Gelderland nam een afwachtende houding aan, daar het bang was voor de suprematie van Holland. Dit ondanks het feit, dat het juist hun stadhouder was die zo'n belangrijk aandeel had in dit overleg. Zij waren pas bereid mee te werken, toen de Spanjaarden Gelderland naderden en de Algemene Staten geen hulptroepen verschaften, terwijl Holland dit, weliswaar in eigen belang, wel wilde doen. Holland werd in deze tijd vertegenwoordigd door mr. Johan van Oldenbarnevelt ( Zie: inventaris Staten van Holland na 1572, nrs. 2582 c-d. ) en pas in de eindfase door Buys. Naast Gelderland verzetten de kapittels van Utrecht, een onderdeel van de Staten, zich tot het laatst toe. Het tweede voorstel dat werd ingediend, was opgesteld door Floris Thin, advocaat van de Staten van Utrecht. Hierbij werd de religievrede voor alle gewesten voorgeschreven (25 september 1576). Dit ontwerp werd tegen de zin van prins Willem van Oranje ook sterk omgewerkt. De Staten van Holland en de Staten van Zeeland verzetten zich hier tegen. Bij het derde voorstel werd er een concessie gedaan door de religievrede voor deze beide gewesten als eis te laten vallen. Hoewel de gewesten Friesland, Overijssel en de Ommelanden aan de besprekingen deelnemen waren het op de dag van de ondertekening slechts de gewesten Holland, Zeeland, Utrecht en de Ommelanden, die bereid waren te ondertekenen, terwijl Jan van Nassau, zonder machtiging voor Gelderland tekende. Hierbij werd overeengekomen dat men zich voortaan aan de volgende afspraken zou houden.
  1. Zaken betreffende oorlog en vrede moeten met eenparigheid van stemmen worden beslist;
  2. Godsdienst naar eigen inzicht regelen;
  3. Elkaar bijstand verlenen in defensie.
Oranje was echter nog niet bereid om de Unie te ondertekenen in de vorm, waarin zij in januari werd aanvaard. Dit zat met name vast op het punt van de religievrede, die hij als een vereiste bleef zien voor het welslagen van een goede Unie. De prins wilde de katholieken zoveel mogelijk ontzien in de hoop de Generale Unie stand te doen blijven houden. Daarnaast had hij liever gezien, dat ieder naar vermogen zou bijdragen, maar niet gedwongen zou worden tot een vaste bijdrage in de generale middelen. Buys voerde vele besprekingen met de prins om hem te winnen voor het standpunt van de Unie-regering. ( L.P. van de Spiegel, Bundel van onuitgegeven stukken met betrekking tot de Unie van Utrecht, I, Goes 1780, p. 307. ) Op 3 mei liet Oranje Matthias van Oostenrijk en de Staten-Generaal verklaren, dat hij instemde met de Unie van Utrecht. Buys kreeg een acte mee, waarin hij zijn aanvankelijk afwachtende houding nader toelichtte aan de Unie-regering. Op 17 mei werd er een kopie authentiek door Reinier Cant ter vergadering van de gedeputeerden der Nader Unie gebracht. ( P.J. Blok, "Oranje en de Unie van Utrecht" in: Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde, 5e reeks, deel VII, 's-Gravenhage 1920, p. 10-13. ) Door het sluiten van deze Unie hoopte men de eerstkomende jaren een vaste kern te kunnen vormen in het noorden, die een waardig tegenwicht zou kunnen vormen tegenover de gewesten, die in het zuiden een Unie waren aangegaan. Van deze Unie moet eveneens worden opgemerkt dat zij op grond van de Pacificatie van Gent tot stand kwam, maar dan meer zodanig geïnterpreteerd, dat er een mogelijkheid was tot "ongehoorzaamheid" aan de vorst. Als zodanig kan deze Unie dan ook als een voorspel van het Plakkaat van Verlatinge worden gezien. Tot 1580 bleven de gewesten, die niet meteen hun keuze hadden bepaald zich aansluiten bij dit verbond. ( Zie: inventaris Staten van Utrecht, nr. 378. L. van der Essen, De Unies, p. 133-134. W. van Everdingen, p. 64-65. R. Fruin-H.T. Colenbrander, p. 171. P. Geyl, dl II, p. 327-331. I.H. Gosses-N. Japikse, p. 390-391, 394. J.C.H. de Pater, p. 259-261. L.J. Rogier, E. en S., p. 9-12; volgens Sneller zou de Unie voor Gelderland niet alleen door Jan van Nassau, maar ook door enkele gedeputeerden zijn ondertekend. P.L. Muller, Geschiedenis der nader geünieerde provinciën, p. 13-25; verder aangehaald als: P.L. Muller, Geschiedenis. P. Paulus, Verklaring der Unie van Utrecht, Utrecht 1775-1778, dl I. L.P. van de Spiegel, Goes 1778, Ontwerpen van de Unie van Utrecht. ) Na het sluiten van de Unie van Utrecht zette een nieuwe periode in voor de landspolitiek, die tevens haar stempel drukte op het bewind in de gewesten. Daar de Algemene Staten het te druk hadden in het zuiden werd er na het sluiten van de Unie van Utrecht een voorlopige regering opgericht. Deze werd op 30 januari 1579 opgedragen aan Jan van Nassau en twee raden te zijner assistentie, te weten Buys en Willem van Boekhorst, drost van Wageningen, voor het opperbestuur der krijgs- en staatszaken. ( W. van Everdingen, p. 66. P.L. Muller, Geschiedenis, p. 41-42. ) De Staten van Holland zullen gevleid zijn geweest met de benoeming van hun landsadvocaat, maar zij gaven hem niet de kans om als zodanig op te treden. Daar de resoluties van dit college slechts gedeeltelijk bewaard zijn gebleven, is er weinig over de periode van februari tot maart bekend. ( Zie: inventaris Staten van Utrecht, nr. 634. P.L. Muller, p. 44-45. ) Zoals reeds eerder werd gemeld, weigerde de stad Amersfoort mee te werken aan de Unie van Utrecht. Zij bleef zich ook na de ondertekening verzetten, daar het merendeel van haar inwoners rooms-katholiek was. Het kwam zelfs zover, dat Jan van Nassau op verzoek van de stadhouder en de Staten van Utrecht voor de muren van Amersfoort verscheen. Hij werd hierbij vergezeld door Paulus Buys, hoewel het onzeker is of hij als raad van het college aanwezig was, dan wel omdat er ook Hollandse troepen aan dit offensief deelnamen. De stad gaf zich op 10 maart 1579 over. Hierop werd het bestuur overgedragen aan de nieuw benoemde schout Jan Buys, waaruit het aandeel van Buys, maar weer al te duidelijk blijkt. ( A. van Bemmel, Beschrijving der stad Amersfoort, Utrecht 1760, dl I, p. 276-278. W. van Everdingen, p. 68-69. P.L. Muller, Geschiedenis, p. 51-53. P.L. Muller, p. 226-228. ) Volgens sommigen voerde Jan van Nassau deze opdracht in zijn functie van directeur der Unie, daar hij later naast de krijgszaken bevoegdheden op staatsgebied heeft verworven. ( I.H. Gosses-N. Japikse, p. 398. ) Anderen zijn van mening dat hij de laatst genoemde macht nooit heeft bezeten en slechts opereerde als stadhouder van Gelderland, die Utrecht te hulp kwam in naam van de Geünieerde Provinciën. ( R. Fruin-H.T. Colenbrander, p. 172. P.L. Muller, Geschiedenis, p. 44. P.L. Muller, p. 226. ) Na 12 maart 1579 verscheen Jan van Nassau niet meer als hoofd der Unie in dit college. Het bestuur kwam te berusten bij de gedeputeerden der verbonden gewesten. Op 19 augustus werd er een instructie voor het College der Nadere Unie vastgesteld, terwijl die van de Gedeputeerden der Nadere Unie nog werd gehandhaafd. Hierin werden regels opgesteld ten aanzien van de financiën, proviandering, ammunitie en binnenlandse administratie. ( W. van Everdingen, p. 72. P.L. Muller, p. 235. ) De Algemene Staten beperkten haar werkzaamheden zo zeer tot het zuiden, dat voorgenoemd college als Staten- Generaal van het noorden kan worden gezien. ( I.H. Gosses-N. Japikse, p. 399. ) Op 4 april werden er op instigatie van de Duitse keizer Rudolf II vredesonderhandelingen te Keulen tussen Matthias van Oostenrijk en de Staten-Generaal gevoerd. Oranje wilde hieraan zelf niet deelnemen, terwijl Alexander Farnese er van het begin af aan niets in zag. De afgevaardigden van de Staten-Generaal waren bereid op grond van de vredesvoorstellen van 18 juli de artikelen, die het rooms-katholieke geloof beknotten te schrappen. De eis om Oranje en Matthias van Oostenrijk te ontslaan ging de Staten-Generaal te ver. Zij verlangden daarentegen een bevestiging van de Pacificatie, de Unie van Brussel ( J.C. de Jonge, De Unie van Brussel van 1577, 's-Gravenhage 1825; hierin is de tekst van de Unie afgedrukt. ) en de religievrede. Hierbij dient aangetekend te worden, dat het verloop van deze onderhandelingen mede beïnvloed werd door het beleg van Maastricht. De inname van de laatstgenoemde stad deed de zuiderlingen al gauw de zijde van de koning kiezen. ( L. van der Essen, De Scheuring, p. 146-147. ) Op 5 december waren reeds een groot aantal belangrijke steden benaderd door een schrijven van de keizerlijke commissarissen, waarin zij de beslissingsbevoegdheden van de Staten-Generaal in twijfel trokken, daar de besturen van de stemgerechtigde steden niet zouden zijn gehoord. Den Bosch, dat een vrede nastreeft, gaat in september openlijk onderhandelingen aan met Terra Nova. Het stelde daarbij wel de nodige eisen inzake verbetering van de handel op Antwerpen en verzocht om militaire bijstand van Parma, daar het een aanval van Filips, graaf van Hohenlohe niet denkbeeldig achtte. Het duurde nog tot 17 oktober, alvorens Andries Hessels, griffier van de Staten van Brabant en Petrus Loekeman, pensionaris van de stad Den Bosch en gedeputeerde ter Staten-Generaal officieel de toegang werd ontzegd, gezien de gewijzigde politieke opstelling van Den Bosch. Tot die tijd had deze stad de Staatsgezinde personen misbruikt door ze niet voldoende van de jongste ontwikkelingen op de hoogte te houden en zo de schijn te wekken neutraal te zijn. ( L.P. Gachard, Correspondences de Guillaume le Taciturne, Bruxelles 1854, dl IV, p. 188-194. P.A.M. Geurts, De Nederlandse opstand in pamfletten, 1566-1584, Nijmegen 1956, p. 211-213. ) Half oktober ontstond er buiten verwachting verzet van het platteland, dat zeer ontstemd was niet in deze zaken te zijn gekend en dat bovendien veel last ondervond van de Spaanse troepen. Op 13 november werden te Keulen de onderhandelingen afgesloten,waar bij het opmaken van de balans werd geconstateerd, dat het resultaat slechts zeer pover was. Alleen Den Bosch had de zijde van de koning gekozen, evenals een aantal geestelijken. Op 26 november was de politieke toestand dermate gespannen, dat Oranje zelfs overwoog om af te treden. Op 20 december werd de Keulse vrede, na het overwinnen van vele moeilijkheden, officieel afgekondigd, gevolgd door een eedsafname van de schepenen en gezworenen door Veusels, gevolmachtigde van Parma. ( L.P.L. Pirenne, 's-Hertogenbosch tussen Atrecht en Utrecht, Tongerlo 1959, p. 236, 243-246, 251-256, 265-267. ) Afgezien van het feit dat Buys op 21 maart 1579 een vergadering van de Algemene Staten bijwoonde, waarbij de Keulse vredeshandel centraal stond, was hij nauwelijks direct betrokken bij deze onderhandelingen. Daar Holland de concessies, die Filips II deed, verwierp, speelde hij verder geen belangrijke rol tijdens de onderhandelingen. Hij werd wel in deze zelfde tijd herhaaldelijk door de Staten-Generaal gemachtigd om met Otto Schwarzenberg en Filips, graaf van Hohenlohe te onderhandelen over traktementen van de ruiters en het voetvolk. ( Gedrukte resoluties van de Staten-Generaal, Rijks Geschiedkundige Publicaties, dl 33, 1917, d.d. 18 april, 22 april en 4 mei 1579. Staten van Holland, nr. 14, d.d. 27 augustus 1579. ) Deze hield zich op dat moment op in Staats-Brabant om Parma te beletten naar het noorden op te rukken. In juli 1579 overwogen de Staten van Holland reeds "de name van den Koning te aboleren". Zij zouden dit zeker hebben gedaan als hun handelsbelangen hierdoor niet werden bedreigd. ( L. van der Essen, De Scheuring, p. 145-146. L.P.L. Pirenne, het "Besluit"geeft een duidelijk overzicht van deze periode, p. 275-280. L.J. Rogier, E. en S., p. 94. G.J. Vreede, p. 130. ) Op 15 december 1579 sloot men de onderhandelingen af, nadat gebleken was dat de strijd tussen de calvinisten en de rooms-katholieken een verdere toenadering of verzoening in de weg bleef staan. Prins Willem van Oranje werd op aanraden van Granvelle op 15 maart 1580 in de ban gedaan. Hij reageerde hierop met het schrijven van een apologie. ( L. van der Essen, De Scheuring, p. 156. Zie voor de tekst van de apologie: Apologie ofte verantwoordinghe van Prince van Orangien, 19422, verzorgd door M. Mees-Verweij. ) Temidden van deze spanningen begonnen de noordelijke Nederlanden inmiddels naar een nieuwe landsheer uit te zien. Holland, Zeeland en Utrecht wilden het stadhouderschap aan de prins zelf aanbieden. Hij droeg echter Frans, hertog van Anjou, voor. Hierdoor stuitte Oranje bij de geünieerde provincies op verzet. Uiteindelijk werd op 23 januari 1581 het verdrag van Bordeaux gesloten, de inzet tot het Plakkaat van Verlatinge, dat op 26 juli 1581 volgde. ( P.J. Blok, p. 172-173. L. van der Essen, De Scheuring, p. 158. R. Fruin-H.T. Colenbrander, p. 172-173. I.H. Gosses-N. Japikse, p. 402-403. P.L. Muller, p. 306-307. L.J. Rogier, E. en S., p. 98. Zie voor de tekst van het plakkaat van verlatinge: Z.W. Sneller, Unie van Utrecht en Plakkaat van Verlatinge, Rotterdam 1939, p. 59-82. ) Men beriep zich hiervoor op de Blijde Inkomst van Brabant, waarbij was bepaald dat de onderdanen hun vorst(in) mochten afvallen, wanneer deze hun belangen niet meer nastreefde. Dit document werd in tegenstelling tot de apologie wel namens de Staten-Generaal afgekondigd. Door het ondertekenen van het verdrag van Bordeaux in december 1580 had men Filips II eigenlijk toen al vervallen verklaard. Dat de officiële inhuldiging pas in juli 1581 plaatsvond, wil niet zeggen dat men reeds vanaf december 1580 uit mocht gaan kijken naar een nieuwe soeverein. In feite begon volgens Gachard de vervallenverklaring dan ook reeds in 1580. ( L.P. Gachard, Etudes et notices concernant l'histoire des Pays- Bas, Bruxelles 1890, dl I, p. 379. P.F.Ch. Smit, Enige opmerkingen over de considerans van het Placaet van Verlatinge van 26 juli 1581, Leiden 1952, p. 31-35; verder aangehaald als: P.F.Ch. Smit. ) Tenslotte is met name de paragraaf die Smit wijdt aan de rol van de Staten in deze al of niet rechtmatige vervalling verklaring zeer verhelderend. Er kan wel worden gesteld dat de Staten hun macht duidelijk stelden boven de landsheer. ( P.F.Ch. Smit, p. 68-74, 79-84. ) Hiermee stond de weg open voor Anjou. ( R. Fruin-H.T. Colenbrander, p. 172-173. ) Holland en Zeeland hebben hem nooit officieel erkend. Dit was een gevolg van de opvatting, dat het gezag haar oorsprong niet vond in de landsheer maar in de Staten als onderdanen vertegenwoordigend lichaam". ( P.J. Blok, p. 182. )
Men zag door de mislukking van deze vredeshandel voorlopig geen nieuwe mogelijkheid tot vrede sluiten. Dit had tot gevolg dat men zich nadien des te meer beijverde om door het opstellen van nieuwe instructies een centrale regeringsraad te vormen.
Na de mislukte Keulse vredeshandel is men voortdurend bezig geweest een centrale regeringsraad op te richten. In november 1580 was er reeds sprake van het oprichten van een Landraad ( I.H. Gosses-N. Japikse, p. 403-404. P.L. Muller, p. 236. ) in plaats van het College der Nadere Unie, maar dit is niet doorgegaan. In januari 1581 werd er opnieuw een instructie ingediend, geldig voor het eerste halve jaar, daar Frans van Anjou voorlopig nog zijn aandacht aan het zuiden moest schenken. Nadien hoopte men met hem in onderhandeling te treden.
  1. Voortaan zou er gestemd worden bij meerderheid van stemmen;
  2. Naast de Landraad, die de drie raden verving, werd tevens een commissie van financiën ingesteld.
Dit college kan vergeleken worden met de Raad van State, maar kreeg om de herinnering, die aan deze naam kleefde, een andere naam. Het werd gesplitst in twee subcommissies, een Landraad bewesten Maze (d.w.z. ten zuiden van de rivieren) en een Landraad beoosten Maze. Laatstgenoemde opereerde geheel onafhankelijk van de Staten-Generaal. De Raad van Mechelen werd bovendien vervangen door een geheime Raad. ( P.L. Muller, Geschiedenis, p. 147-151. J.C.H. de Pater, p. 288-289. ) Ook in Holland werden er juist in dit jaar vele instructies opgesteld om de landsregering te vergemakkelijken. Zo werden er op 16 januari 1581 concepten ingediend voor de raden nevens Zijne Excellentie, de gecommitteerden tot de financiën, die ter admiraliteit etc. Er was ook een concept instructie voor Buys bij. Hij aanvaardde deze echter niet, daar de jaarwedde gelijk was gehouden aan die van zijn voorganger. Hij kon naar zijn zeggen slechts financieel rondkomen, daar hij ook neveninkomsten had als zegelbewaarder van Holland. In dit ambt was hij echter nooit officieel aangesteld. Toen hij weigerde, vielen de Staten Buys hierop aan, als ook op het feit, dat hij leengoederen, die "aen de gemene saecke vervallen" waren, had gekregen van prins Willem van Oranje. Het was begrijpelijk, dat zij die hier in mei 1580 al uitvoerig over gedelibereerd hadden, er bij deze gelegenheid weer op terugkwamen. Tenslotte bleek hij bereid er afstand van te doen, mits de Staten dan de voorschotten, die hij ten behoeve van de universiteit van Leiden had gedaan, zouden vergoeden. Uiteindelijk vonden zij elkaar in een compromis, waarbij de Staten beloofden eventuele vergoedingen voor hun rekening te nemen. ( W. van Everdingen, p. 75-79. ) In ditzelfde jaar maakte Buys zich trouwens verdienstelijk door een instructie voor de Hoge Raad te concipiëren. ( R. Fruin-H.T. Colenbrander, 262-263. VROA 1854, p. 197. )
In 1582 dong Frans van Anjou naar de hand van koningin Elisabeth van Engeland. Als dit huwelijk gesloten was, had dit verstrekkende gevolgen kunnen hebben, daar Engeland dan openlijk partij had moeten kiezen tegen Spanje. In februari keerde hij terug, vergezeld van Engelse edelen, waaronder Robert Dudley, graaf van Leicester. Anjou werd in deze zelfde maand ingehuldigd als hertog van Brabant, welk voorbeeld in april door de Staten van Gelderland werd nagevolgd.
Korte tijd hierna werd er een vergadering uitgeschreven door de Algemene Staten, waaraan o.a. Buys namens de Staten van Holland deelnam. Het ging hier voornamelijk om het regelen van de financiën. Holland, dat geen verbintenis met het roomse zuiden noch met de roomse Anjou wilde aangaan, gaf van het begin duidelijk blijk van haar particularistische gevoelens. ( W. van Everdingen, p. 92-94. I.H. Gosses-N. Japikse, p. 406-407. ) Reeds in juli 1581 was de opdracht van het landsheerlijke gezag van Holland aan de prins verlengd, ( Zie: inv. nrs. 7 en 8. ) maar men wilde nu verder gaan door hem het graafschap van Holland aan te bieden. Dit betekende dat men de absolute macht aan een nieuwe vorst moest gaan verstrekken. De gewesten Zeeland en Utrecht werden reeds spoedig benaderd om als bondgenoten hetzelfde te doen. ( Zie: Staten van Holland na 1572, 2582 h. I.H. Gosses-N. Japikse, p. 409. P.L. Muller, p. 306. ) Gelderland kwam hiervoor na het vertrek van Jan van Nassau in augustus 1580, niet meer zo direct in aanmerking. ( P.J. Blok, p. 169. ) De prins, die nog steeds het noorden en zuiden hoopte te verenigen, stelde een beslissing uit, daar hij Frans van Anjou, die hij zelf had binnengehaald, niet wilde tegenwerken. Desalniettemin nam hij uiteindelijk op 14 augustus 1582 het graafschap van Holland en op 20 september 1582 het graafschap van Zeeland in beginsel aan. Dat Buys hierin een grote rol heeft gespeeld blijkt uit zijn langdurige afwezigheid in de Staten van Holland. Ongetwijfeld heeft hij het merendeel van de acht maanden besteed aan onderhandelingen met de prins over het aannemen van de grafelijkheid. Officieel wordt vermeld dat hij deze maanden als afgevaardigde van de Staten van Holland de vergaderingen van de Staten-Generaal bijwoonde. Op 25 maart 1583 werd de opdracht der grafelijkheid door Holland gearresteerd. Op 5 april werd een akte overhandigd door de Gecommitteerde Raden, het dagelijks bestuur van de Staten van Holland zoals dat sinds 1578 functioneerde, aan Buys, François van Maelson en Rutger van Boetselaar, heer van Asperen om daarvoor toestemming te vragen bij de achttien steden. ( P.J. Blok, p. 197-199. W. van Everdingen, p. 97-100. P.L. Muller, 308-309, 319-320. ) Op 9 november 1583 werd het concept de prins aangeboden, terwijl dit op 30 december door de Staten en de prins definitief werd vastgesteld. Het wachten was nu slechts op de toestemming der vroedschappen. De prins durfde niet te ondertekenen zolang Zeeland er afwijzend tegenover stond en er in Utrecht verdeeldheid was tussen de stad enerzijds (Anjou) en de Staten van Utrecht anderzijds (Oranje). ( P.L. Muller, p. 310. ) Tijdens deze onderhandelingen was er tevens bepaald de Gecommitteerde Raden te vervangen door een regeringsraad, waarvoor ieder gewest een aantal leden zou kiezen. Daar Utrecht en Zeeland bleven tegenwerken, besloot de prins, dat de Gecommitteerde Raden van Holland vervangen zou worden door een regeringsraad, die voorlopig de belangen van alle drie de gewesten zou behartigen. ( W. van Everdingen, p. 105. P.L. Muller, p. 308, 318. ) Door het feit dat Anjou in het zuiden inmiddels een aantal steden bezette en een op 26 januari mislukte aanslag op Antwerpen deed, verspeelde hij voorgoed het vertrouwen van het noorden. Deze hield zich op dat moment op in Staats- Brabant om Parma te beletten naar het noorden op te rukken. Pro forma sloot Oranje na de zogenaamde Franse Furie weliswaar te Dendermonde een verdrag van verzoening tussen Frans van Anjou en de Staten-Generaal, maar diens rol was voorgoed uitgespeeld. Oranje kwam spoedig daarna ondanks het oprukken van de troepen van Parma naar het noorden. De landvoogd Anjou stierf kort daarop in Frankrijk. ( Zie inv. nrs. 50, 51. I.H. Gosses-N. Japikse, p. 407-408. P.L. Muller, p. 298-299. ) Merkwaardig genoeg bleef Oranje ondanks deze ervaringen zijn vertrouwen stellen op Frankrijk, terwijl zijn vriend Buys daarentegen reeds een briefwisseling onderhield met sir Francis Walsingham, de "staatssecretaris" van koningin Elisabeth. ( W. van Everdingen, p. 103. ) Deze durfde echter evenals de vorige keren nog niet over te gaan tot een openlijke erkenning van de Nederlanden. Op 15 april 1583 vergaderden de gedeputeerden der geünieerde provinciën voor het eerst in de constitutie, waarin de kern van de latere Republiek lag opgesloten. ( P.L. Muller, Geschiedenis, p. 202-222; voor uitvoerig verslag. ) Buys woonde deze vergadering niet bij. De Landraad functioneerde inmiddels zeer slecht, daar het systeem van de gemene middelen lang niet overal kon worden ingevoerd. Men overwoog zelfs het oude quotenstelsel weer in te voeren. ( I.H. Gosses-N. Japikse, p. 408. ) Utrecht was het enige gewest, dat bewesten Maze regelmatig geld verschafte. De Staten-Generaal concipiëerden al weer een andere regeringsvorm, waarbij de prins in Holland, Zeeland, Utrecht, Brabant en Vlaanderen de macht zou krijgen. Het was in deze zelfde tijd, dat de Gelderse stadhouder Willem, graaf van den Bergh door een briefwisseling met Parma corrupt bleek en men het verstandiger achtte hem te vervangen door Adolf, graaf van Nieuwenaar, ( P.J. Blok, p. 194. P.L. Muller, Geschiedenis, p. 237. ) Buys' naam komt wel voor op de presentielijst van de op 15 april 1583 door de Staten-Generaal belegde vergadering, toen er plannen werden gemaakt om een nieuwe Raad van State ( Zie inventaris Staten van Holland na 1572, nr. 2582 g. P.L. Muller, p. 319. ) op te richten, daar dit college in 1581 bij Anjou's aftocht haar functie had neergelegd. ( I.H. Gosses-N. Japikse, p. 408. ) Deze Raad zou echter nooit in werking treden. Aan het opstellen van de instructie werd behalve door Holland, Zeeland en Utrecht, die sinds de Unie de vaste kern vormden, ook door Vlaanderen en Gelderland deelgenomen. Deze instructie diende later als model voor de Raad van State nevens Leicester. ( P.L. Muller, Geschiedenis, p. 240, 243-245. N.B. W. van Everdingen, p. 108; Buys zou zitting krijgen in de Raad van State namens Holland. ) De eigenlijke Raad van State ging pas functioneren in 1588 toen de Republiek ontstond. ( S.J. Fockema Andreae, De Nederlandse Staat onder de Republiek, Amsterdam 19757, p. 19-22. R. Fruin-H.T. Colenbrander, p. 199. ) In de jaren 1584 en 1585 fungeerde er een Raad van State nevens prins Maurits. Dit college had vrijwel niets in te brengen, daar de Staten-Generaal onder Hollandse invloed stonden. ( P.L. Muller, Geschiedenis, p. 245-264. ) Door de op 10 juli 1584 uitgevoerde moordaanslag op Oranje nam de Politiek een onvoorziene wending. ( W. van Everdingen, p. 107. I.H. Gosses-N. Japikse, p. 409-410. P.L. Muller, Geschiedenis, p. 245. ) Buys lichtte meteen de Engelse gezant William Herle in over de onderhandelingen, die de Nederlanden voerden met Frankrijk om een opvolger voor Frans van Anjou te vinden. Kort voor de dood van Oranje had Hendrik III, koning van Frankrijk, geweigerd om de hem aangeboden soevereiniteit te accepteren, daar hij de plannen over het aanbieden van de grafelijkheid aan Oranje hiermee in tegenspraak vond. ( P.J. Blok, p. 223. W. van Everdingen, p. 109. ) Na de dood van de prins waren er drie verschillende partijen in de Nederlanden. Eén die het protectoraat van Frankrijk nastreefde. Hiervoor kwam Roche de Sorbies, heer van Pruneaux, als gezant van Hendrik III, speciaal in de vergadering van de Staten-Generaal als ook in de vergaderingen van Holland en Zeeland. Hiernaast bestond er een partij die haar heil wilde zoeken in de samenwerking met de protestantse vorstin Elisabeth van Engeland, ( P.J. Blok, p. 224-225. P. Bor, XIX, fol. 482. ) daar zij de gewesten Brabant en Vlaanderen als bondgenoten had opgegeven. Buys was de leider van deze factie. Tenslotte was er nog een splinterpartij, die zeer zelfstandig wilde opereren. Haar kern lag in Gouda. François Franck, de pensionaris van Gouda, schreef een beroemd vertoog, waarin hij zijn bezwaren tegen buitenlandse interventie neerlegde. ( P.J. Blok, p. 224. J.C.H. de Pater, dl III, p. 319-320. ) In augustus werd er een gezantschap afgevaardigd, waarin behalve de toekomstige gezant in Engeland Joachim Ortel ook Buys onder andere deel zou nemen. Dit ging op het laatst niet door. De onderhandelingen met koningin Elisabeth verliepen stroef daar zij weer een afwachtende houding aannam. Zij hoopte hierdoor een vrede tussen de Nederlanden en Filips II te kunnen bewerken. ( J.L. Motley, History of the United Netherlands. The Hague 1860, dl 1, p. 80. J.C.H. de Pater, p. 321. ) Er werd ook overwogen de soevereiniteit aan Frankrijk en Engeland te samen op te dragen. Uiteindelijk koos men toch voor het opdragen van de Nederlanden aan de koning van Frankrijk. ( W. van Everdingen, p. 114. P. Bor, XIX, fol. 495. ) Dit betekende in feite een nederlaag voor de Engelse factie. Buys bood daarom ook op 1 september 1584 zijn ontslag aan bij de Staten, welk verzoek hij op 5 oktober 1584 hernieuwde. Hij verliet de Staten van Holland zonder hiervoor ooit officieel toestemming te krijgen. Afgezien van de vredeshandel met Frankrijk hinderde hem nog steeds het bedrag van zijn jaarwedde en de beperkingen van zijn instructie. ( W. van Everdingen, p. 115. ) Toen Hendrik III niet inging op het aanbod nam Francis Walsingham contact op met William Davison, gezant van de koningin. Deze bood de Staten-Generaal hulp aan en verzocht een deputatie naar Engeland te sturen. Hierin had Buys ook zitting. Ditmaal echter voor de Staten van Utrecht, die hem hiertoe op 29 april een lastbrief gaven. Buys voelde zich door zijn geboorteplaats Amersfoort nog altijd nauw verbonden met de Staten van Utrecht, die trouwens na het sluiten van de Unie veel gemeen hadden met de Staten van Holland. ( W. van Everdingen, p. 118. I.H. Gosses-N. Japikse, p. 413. Zie: voor definitieve instructie inventaris Staten van Utrecht, nr. 349. ) Op Overijssel en de Ommelanden na zonden alle gewesten in juli 1585 één of meer gedeputeerden naar Engeland. Tijdens deze besprekingen eisten de Engelsen Vlissingen, Den Briel en fort Rammekens als pandsteden als waarborg voor eerder geleende gelden. Zoals te verwachten was stonden de Staten van Zeeland aanvankelijk afwijzend tegenover deze plannen. Het beleg van Antwerpen door Parma (Spaanse Furie) deed op 20 augustus een voorlopig verdrag tussen Engeland en de Nederlanden tot stand komen. ( P. Bor, XX, fol. 638, 645. P.L. Muller, p. 344-346. ) In het opstellen van deze overeenkomst heeft Buys een groot aandeel gehad, gezien zijn woordkeus en formulering. Daar koningin Elisabeth hem als een groot deskundige beschouwde, hoopte hij volgens Rogier aanvankelijk zelfs kanselier te worden. ( L.J. Rogier, p. 8-9. ) Het traktaat van 2 oktober bevatte de volgende overeenkomsten
  1. Engeland zou 4000 man voetvolk en 400 ruiters zenden. In ruil hiervoor mochten de Engelsen de steden Vlissingen, Den Briel en fort Rammekens als pandsteden houden;
  2. Leicester en twee andere Engelsen zouden zitting nemen in de Raad van State. Hij zou niet gebonden zijn aan de adviezen van dit college.
Dit werd op 2 oktober geratificeerd.
Alvorens Robert Dudley als gouverneur-generaal in de Nederlanden aankwam, werd prins Maurits benoemd tot stadhouder van Holland en Zeeland. Hij kon zich niet verenigen met deze handelswijze van de leden van de Staten-Generaal. Leicester trof bij zijn aankomst een sterk verdeeld land aan. ( Zie: inv. nrs. 9-11. W. van Everdingen, p. 127. I.H. Gosses-N. Japikse, p. 412. ) Er waren drie partijen in de Nederlanden:
  1. De Hollandse regentenpartij, wiens politieke belangen in het verlengde lagen van haar handelsbelangen;
  2. De Utrechts-Gelderse regentenpartij onder leiding van kanselier Elbertus Leoninus en landsadvocaat Floris Thin, die een gematigde godsdienstpolitiek voerde;
  3. De consistoriale-calvinistische-theocratische partij in de stad Utrecht onder leiding van Herman Moded, waartoe de militante extremisten zich voelden aangetrokken.
De laatstgenoemde partij wilde Leicester bekleden met de centraal uitvoerende macht. Leicester wilde deze calvinisten omvormen tot weercorpsen, zoals de stad Gent die kende. Dit wekte groot wantrouwen bij mensen als Buys en Thin, zodat zij de zijde van Holland kozen. ( L.J. Rogier, p. 10-11. ) De Staten-Generaal waren dermate verheugd, dat zij Leicester in februari 1586, tot groot misnoegen van koningin Elisabeth, benoemden tot landvoogd en kapitein-generaal. Dit college kwam voortaan alleen nog maar samen, wanneer de landvoogd dit gebood. Buys tekende in februari voor Utrecht. Hierdoor deed zich de eigenaardigheid voor dat de landvoogd niet namens de soeverein optrad, of men moest de Staten-Generaal als zodanig beschouwen. ( P. Bor, XXI, fol. 687. R. Fruin-H.T. Colenbrander, 177-178. I.H. Gosses-N.Japikse, p. 414. P.L. Muller, p. 365-366. ) Deze maatregel werd zo gemakkelijk aangenomen, doordat de andere gewesten hoopten door deze centralisatie van de suprematie van Holland bevrijd te worden. Toch ontnamen zij hem weer een gedeelte van zijn absolute macht door een controlerend lichaam als de Raad van State in het leven te roepen. Hierin hadden vele prinsgezinden zoals Meetkerke, Valk en Buys zitting. Hij nam hier echter ook zelf zitting in. ( P.J. Blok, p. 236. ) Buys had aanvankelijk de sympathie van Leicester. Deze was van het begin af tolk voor hem. Bovendien werd hij voor zijn diensten beloond door persoonlijke geldelijke beloningen van de kant van Leicester en een benoeming als lid van de Raad van State namens de Staten van Utrecht. Alleen de stad Utrecht beklaagde zich hierover, daar hij volgens hen onwettig was benoemd. ( J. Bruce, Correspondence of Robert Dudley, earl of Leycester, London 1844, p. 47, 33, 74; verder aangehaald als: J. Bruce. W. van Everdingen, p. 132. ) Er is alle reden aan te nemen dat Leicester Buys zoveel kansen gaf, daar hij meende dat zij een gemeenschappelijke vijand hadden in de Staten van Holland. Dit kwam voornamelijk door het feit, dat Holland handel dreef op de vijand. Op 4 april 1586 vaardigde hij daarom een plakkaat uit waarbij dit voor de toekomst werd verboden. Dit hield echter een indirect doodvonnis voor Holland (en Zeeland) in, zodat een algemeen protest niet lang uitbleef. ( I.H. Gosses-N. Japikse, p. 416-417. R. Fruin-H.T. Colenbrander, p. 178. P.L. Muller, p. 372-373. ) Naast de handel was de religie een zaak van aanhoudende zorg. Leicester trok zich al spoedig terug in de stad Utrecht. Hiermee bracht hij het regeringscentrum buiten Holland en Zeeland. In deze plaats vormde hij een militante calvinistische partij rond zich. Hij schreef een nationale synode uit, hetgeen volstrekt in strijd was met de particularistische ideeën van Holland (8 mei 1586). ( R. Fruin-H.T. Colenbrander, p. 178. ) Tenslotte stuitte het Holland tegen de borst, dat haar adviezen in de Staten-Generaal werden genegeerd, terwijl zij meer dan de helft van de quoten opbracht. ( P.L. Muller, p. 366. ) Dit in aanmerking genomen, kon een twist niet lang op zich laten wachten. Vooral toen Buys, teleurgesteld als hij was in Leicester, de opvattingen van de Staten van Holland trouw bleef. ( W. van Everdingen, p. 135. ) Dientengevolge werd hij al gauw een vijand van Leicester. Temeer, daar koningin Elisabeth Thomas Heneage naar de Nederlanden stuurde om naar aanleiding van het aanbieden van het landvoogdschap zich te informeren bij de Staten-Generaal. Een onderhoud met de staatsman Buys lag in deze dan ook zeer voor de hand. Vanaf dat moment ging Leicester misbruik maken van Gebhard Truchsess, graaf van Waldburg. Dit was een gewezen aartsbisschop van Keulen, die door zijn huwelijk in 1583 met Agnes Mansfelt zijn goederen had verloren. Hij hoopte deze echter door bemiddeling van Adolf, graaf van Nieuwenaar, stadhouder van Utrecht, terug te krijgen. Daar hij echter ruzie met hem kreeg bleef Leicester tenslotte als enige bemiddelaar voor hem over. Hierbij ging hij echter zo ver dat hij alles wat hij vernam van of over Buys, van wie hij een trouw vriend en raadsman was geweest, op Leicester's verzoek overbriefde. Tegenover Buys wist hij helaas nog lange tijd de schijn van een vriendschap op te houden. Zo kwam hij precies te weten in hoeverre Buys door middel van Joachim Ortel ingelicht was over de plannen aan het Engelse hof. ( J. Bruce, p. 110. W.J.F. Nuyens, p. 214. Geschiedenis van de Vorming van de Republiek der zeven verenigde provincies, 1584-1588, dl IV, 1e deel, Amsterdam 1869, p. 214; verder aangehaald als: W.J.F. Nuijens. L.J. Rogier, p. 18-19. ) Zo was er bijvoorbeeld alle reden voor Buys om in mei 1586 de Raad van State te waarschuwen voor de machtspolitiek van hun "meester', daar deze van plan was een aantal steden in Holland te overrompelen. Inmiddels organiseerde zich in Holland een tegenpartij onder leiding van de in januari benoemde landsadvocaat Johan van Oldenbarnevelt. Hij werd hierin bijgestaan door Buys, die de steden afreisde om te waarschuwen voor de landvoogd die steden wilde overmeesteren en de vorstin, die in het geheim vredesonderhandelingen voerde met Parma. ( J. Bruce, p. 376. W. van Everdingen, p. 137. ) Volgens Nuyens was er zelfs een plan om Maurits en Oldenbarnevelt gevangen te nemen. ( W.J.F. Nuyens, p. 218. ) Zoals reeds hierboven werd vermeld was het Joachim Ortel, de gezant van Holland aan het Engelse hof, die Buys tot wanhoop van Leicester op de hoogte hield van de juiste gang van zaken in Londen. ( Zie: inv. nr. 57. L.J. Rogier, p. 18, 20. G.W. Vreede, p. 138-143 bevat concept van de instructie vermeld in inv. nr. 57. ) In juni 1586 ging Leicester ertoe over de Raad van Financiën te vervangen door de Kamer van Financiën. Aan het hoofd hiervan werd Jacques Reingoud geplaatst, ( W.J.F. Nuyens vermeldt daarentegen dat men dit ambt aanvankelijk aan Jan van Nassau had willen opdragen die dit wegens zijn veelvuldige afwezigheid weigerde, p. 206, p. 211-212. ) terwijl Buys, als een van de commiezen, een functie onder hem kreeg toebedeeld. Deze weigerde echter om onder de als bankroetier slecht bekende staande Brabander te werken. Hij doorzag dat Leicester hem op deze wijze van zijn ambt in de Raad van State wilde losweken. ( P.J. Blok, p. 241-242. R. Fruin, Gids, 1862, I, p. 564-565. ) Tot overmaat van ramp werd hij bezocht door Rantzay, Deens staatsdienaar, die hem vertelde, dat koningin Elisabeth de opperheerschappij nooit zou aanvaarden. Kort daarop verzocht hij om als gezant te mogen afreizen naar Denemarken om te onderhandelen over de aan dit landgevraagde hulptroepen. Dit werd hem geweigerd. ( Gedrukte Resoluties Staten-Generaal, 22 mei 1585, Rijks Geschiedkundige Publicaties, 's-Gravenhage 1921, nr. 47, p. 247. L.J. Rogier, p. 21. ) De familie Buys had trouwens al ervaringen in Denemarken. Bartholomeus Buys, pensionaris van Gorkum, werd in 1584 door de Staten van Holland afgevaardigd om de handelsbelangen met betrekking tot de Sontvaart in Denemarken af te handelen. Leicester zag het gevaar, dat de Nederlanden de soevereiniteit wel eens aan Denemarken zouden kunnen gaan opdragen. ( W. van Everdingen, p. 142. G.W. Vreede, p. 133-138. ) Gezien deze voorvallen en de last, die hij hierbij van Buys ondervond was hij er op uit om schriftelijke bewijzen in handen te krijgen, op grond waarvan deze zou kunnen worden gearresteerd. Alvorens een zestigtal aristocraten te verbannen uit Utrecht, onder wie Thin, liet hij Buys, die eind juni overnachtte bij de oud-burgemeester Jan van Druunen van zijn bed lichten. De arrestatie werd uitgevoerd door de burgerhoplieden, een militante stadsbeweging, die diametraal tegenover de Staten van Utrecht stond. Onder andere wegens het feit, dat Buys destijds als gedeputeerde voor de Staten en daarmede ook voor de stad Utrecht, in de Raad van State was gekozen. Bij zijn arrestatie moet Buys hebben uitgeroepen "O wee, mijn papieren!" Dit was voor de burgerhoplieden een reden de papieren te verzegelen en bij de stadhouder Adolf van Nieuwenaar in bewaring te geven, al waar er de nodige brieven uit zijn ontvreemd. Er wordt aangenomen dat het hier om de kostbare, geheime correspondentie tussen Ortel en Buys ging. ( W. van Everdingen, p. 146-148. ) Nuijens is echter van mening, dat het eerder zal zijn gegaan om een diepgaand onderzoek naar zijn relaties met vooraanstaande personen in Denemarken. ( W.J.F. Nuijens, p. 218. ) Buys zelf werd overgebracht naar de stadsgevangenis van Utrecht in afwachting van zijn proces. ( P.J. Blok, p. 244. W. van Everdingen, p. 146-148. J.C.H. de Pater, 338-339. L.J. Rogier, p. 21. ) Om de schijn te vermijden dat het bevel van Leicester afkomstig was, liet hij dit doen, toen hij zelf afreisde naar Den Haag. ( Zie: voor andere suggesties: W. van Everdingen, p. 149. ) Hierna volgde een lange tijd van onzekerheid. Leicester bleef ontkennen, maar was ook niet bereid een proces op gang te brengen. Het bewijsmateriaal, ontbrak immers. Kluit zet duidelijk uiteen welke colleges in deze omstandigheden recht hadden Buys te veroordelen.
  1. De Staten van Utrecht, daar hij in Amersfoort was geboren;
  2. De Staten van Holland, daar hij een oud-landsadvocaat van dit gewest was;
  3. De Algemene Staten, daar hij in zijn functie van staatsman werd gearresteerd;
  4. De Raad van State, daar hij zitting had in dit college. ( Zie voor uitvoerig verslag: A. Kluit, p. 144-157. )
Buys legde zelf het liefst getuigenis af tegenover hetzij de provinciale raad, hetzij de magistraat van Leiden, van welke stad hij toen nog steeds inwoner was. De stad Utrecht wilde laten uitzoeken of Buys destijds wel legaal gekozen was als lid van de Raad van State. De massa wilde daarentegen weten of deze onrechtmatige arrestatie van een staatsman getolereerd kon worden. De steden Gouda, Leiden en Amsterdam tekenden protest aan, hierin gevolgd door een bezwaarschrift van de Staten van Holland. Hieruit blijkt wel wat hij tot op het laatst voor dit gewest betekende. ( Kronijk van het Historisch Genootschap te Utrecht, Utrecht 1859, XVe jrg., dl V, blz. 342-348. ) Toen Leicester eind 1586 na enkele mislukte aanslagen op steden, zoals Buys die had voorspeld, naar Engeland vertrok, zat Buys nog steeds vast. Het is bekend dat hij een brief aan het Engelse hof heeft geschreven, maar deze bleef onbeantwoord. Op 17 januari 1587 werd hij op bevel van de Staten-Generaal op borgtocht vrijgelaten. Dit was mogelijk daar Leicester tijdens zijn afwezigheid niets mocht veranderen in staats- en krijgszaken. ( P. Bor, XXII, fol. 889-890. W.J.F. Nuyens p. 219. ) Het doet vreemd aan, wanneer men mr. Paulus Buys na deze controversen in juli zijn diensten ziet aanbieden aan Leicester, die deze natuurlijk weigerde. ( Kronijk van het Historisch Genootschap te Utrecht, XVe jrg., Utrecht 1859, dl V, blz. 338-339. ) Hiermede was de rol van de politicus uitgespeeld. Hij bekleedde hierna nog enige jaren de functie van curator van de universiteit van Leiden. ( Voor een uitvoerig verslag van deze periode: W. van Everdingen, p. 165-169. ) Uiteindelijk stierf hij in 1594 op het huis Capelle te Vliet tussen Vianen en IJsselstein. ( W. van Everdingen, p. 169. )
Geschiedenis van het archiefbeheer
De landsadvocaat had aanvankelijk een nog niet zo'n duidelijk omschreven taak. In de zestiende eeuw kwam hierin verbetering. Tot 1544 hield hij in het meest gunstige geval registers van aantekeningen bij, waarin de resoluties van de door hem bijgewoonde vergaderingen werden opgenomen. Na 30 januari 1544 werd er een instructie uitgevaardigd,waarin werd bepaald, dat de landsadvocaat voortaan een resolutieboek van de dagvaarten zou moeten bijhouden. Hij kreeg tevens opdracht ieder jaar een summier extract van de dagvaarten, octrooien en privileges in te sturen bij de edelen en grote steden. Dit vormde de aanzet tot de vorming van een secretarie van de Staten van Holland.
Met name onder Van den Eynde, die reeds drie verschillende soorten registers verplicht was bij te houden, is dit merkbaar. Hij hield het register van de resoluties bij, dus ook van de vergaderingen, die hijzelf niet had kunnen bijwonen, het register van de processen, waarbij de appointementen ook werden opgetekend, en het register van de octrooien. ( P.A. Meilink, Inleiding op de Inventaris van de Staten van Holland voor 1572, 's-Gravenhage, p. 4-5; verder aangehaald als: P.A. Meilink. ) Zoals bekend is, werd dit werk allemaal thuis afgehandeld. Een vermenging van het Statenarchief met het persoonlijke archief was in deze tijd dan ook bijna onvermijdelijk. Was het nu nog maar zo geweest, dat de familie na het overlijden enigszins bereid was geweest om stukken terug te geven, dan was dit nog overkomelijk geweest. In de praktijk was het echter zo, dat de Staten alleen bij confiscaties, zoals bij Oldenbarnevelt en de Witt werkelijk ook hun archief terugkregen. Toch was het door de instructie van 1544 voortaan beter mogelijk om een onderscheid te maken tussen de twee verschillende archieven. ( P.A. Meilink, p. 6. ) In 1555 werd de instructie van 1544 uitgebreid en werd er bepaald, dat de landsadvocaat voortaan behalve de bescheiden van de Staten ook de archivalia van zijn voorgangers onder zijn hoede zou krijgen. Van den Eynde en Coebel maakten hiermee een begin. Dit werk werd echter enige jaren later voor een groot deel weer ongedaan gemaakt. ( P.A. Meilink, p. 18. ) Door de bouw van een grotere archiefbewaarplaats in Den Haag in 1560, kon de landsadvocaat, die voorheen de belangrijkste stukken zoals charters en privileges thuis bewaarde, ertoe overgaan deze over te brengen naar de nieuwe bewaarplaats. ( P.A. Meilink, p. 21. ) Alleen stukken, die direct betrekking hadden op het secretariewerk, liepen nu nog gevaar vermengd te worden met persoonlijke stukken. Aanvankelijk dienden verschillende kloosters als archiefbewaarplaats. Hierin werden slechts de rekeningen met bijlagen gedeponeerd. Later omstreeks 1540 kwamen hier de stukken van minder belangrijke aard bij. Privileges en octrooien werden echter, zoals reeds eerder werd vermeld, ten huize van de landsadvocaat bewaard. ( P.A. Meilink, p. 2-6. ) Het Statenarchief heeft vele omzwervingen gemaakt. De oorlogstoestanden deden de Staten in 1555 reeds uitkijken naar een bewaarplaats binnen een ommuurde stad. Toch stond het nieuwe archiefdepot, dat in 1560 klaar kwam, nog in Den Haag. Het was regel, dat drie personen een sleutel kregen, die hen toegang verschafte tot de bewaarplaats. Dit waren in dit geval de steden Delft, Leiden en de landsadvocaat. Vanaf 1560 bracht men de charters voortaan over naar de bewaarplaats. ( P.A. Meilink, p. 21. ) Het is pas weer in 1577, dat er iets valt mee te delen over het archief. In dit jaar kon men eindelijk de wens verwezenlijken om een veiliger bewaarplaats te betrekken. Dit was mogelijk, toen het Sint Agatha klooster te Delft vrijkwam. Hieraan was in deze tijd wel behoefte, gezien de binnenlandse onlusten. ( P.A. Meilink, p. 24-25. ) Van inspectie is in het begin van de zestiende eeuw voor het eerst sprake, toen in 1545 bij een onderzoek naar de belangrijkste stukken van het Statenarchief bleek dat de landsadvocaat slechts over een beperkt aantal stukken beschikte. Dit was voor de Staten een reden om een onderzoek in te stellen naar de originelen. Hierbij werd allereerst gedacht aan de Rekenkamer, de Registerkamer en de Griffie van het Hof van Holland. ( P.A. Meilink, p. 17-18. ) Door de geringe medewerking, die men hierbij ondervond, haalde dit echter evenals de hernieuwde poging in 1584 weinig uit. Het uitvaardigen van de instructie van 26 april 1555 was er wel een direct gevolg van. Hierbij was dus onder andere bepaald, dat de landsadvocaat het beheer kreeg over de archivalia van zijn voorgangers. Van den Eynde was hier meteen mee begonnen. Door zijn arrestatie in 1568 werd dit echter door de Spanjaarden in één keer ongedaan gemaakt, daar zij al zijn goederen, waaronder het Statenarchief, confisceerden. In 1569 werden er vergeefse pogingen gedaan door de Staten om hun archief terug te krijgen. Ook in 1571, toen de weduwe van Van den Eynde na het gewonnen proces zijn goederen weer terugkreeg, slaagden zij hier niet in. Buys zou later nog een gedeelte in handen krijgen. ( P.A. Meilink, p. 31-33. ) In 1572 is er weer voor het eerst sprake van een echte inspectie, wanneer Dirk Joriszoon de Bije, lid van de Rekenkamer, en Paulus Buys namens de Staten van Holland de charters van de grafelijkheid, die werden bewaard in Gouda, ( P.A. Meilink, p. 24. ) worden gemachtigd te gaan inspecteren. In 1570 kreeg Dirk Joriszoon de Bije opdracht om als lid van de Rekenkamer de papieren "van de Staten en de Finantie" te inventariseren. ( P.A. Meilink, p. 24-25. ) Daar hij dit in zijn eigen woonplaats deed, was een gedeelte van het archief onveilig opgeborgen. Hoewel hij reeds in 1577 opdracht kreeg deze bescheiden te laten overbrengen naar Delft duurde het nog tot 1585 voordat er een begin mee werd gemaakt. Pas in april 1586 ontvangt de landsadvocaat de sleutel weer terug. ( P.A. Meilink, p. 26. )
De verwerving van het archief
De rechtstitel is (nog) onbekend

Inhoud en structuur van het archief

Verantwoording van de bewerking Alvorens tot de inventarisatie over te gaan werd de inventaris van De Wolff ( Inventarissen van de Derde Afdeling van het Nationaal Archief, nr. 13. ) geraadpleegd. Hierin werden echter alleen archivalia vermeld, die volgens het herkomstbeginsel thuis hoorden in het Statenarchief. Een onderzoek van de inventaris van de papieren, ( Inventarissen van de Derde Afdeling van het Nationaal Archief, nr. 18. ) aangetroffen in het sterfhuis van Buys leverde hetzelfde resultaat op. Laatstgenoemde inventaris bevatte een lijst van archivalia, die eigendom zijn geweest van Van den Eynde en die na zijn dood door een aantal soldaten aan Buys te koop zijn aangeboden. Deze lijst werd door Meilink bij zijn bewerking van het archief van Van den Eynde als bijlage in de inventaris opgenomen. ( P.A. Meilink, Bijlage II, p. 575-579. ) Bij de inventarisatie van het archief is het stellen van de vraag, of men hier wel heeft te maken met een archief dan wel met een verzameling papieren, die de schriftelijke neerslag vormen van bestuurshandelingen, verricht tijdens de ambtsperiode Buys, zeer gerechtvaardigd. De huidige inventaris van de Staten van Holland na 1572 ( Inventaris van de Staten van Holland na 1572, p. 29. ) beschrijft haar als een verzameling stukken, die onder het nummer 1832, I, 109 p staan geregistreerd en voorlopig een "collectie" Buys vormen. Laatstgenoemde cijferaanduiding betekent, dat deze archivalia in 1832 onder nr. 109 p door de rijksarchivaris De Jonge van de Koninklijke Bibliotheek werden overgenomen. Een nader onderzoek bracht echter al gauw aan het licht, dat dit slechts voor een gedeelte van de archiefbescheiden opging. De portefeuille "diverse stukken", die wordt aangeduid met het nr. 2581 bevatte verschillende stukken, die reeds in 1824 door de toenmalige rijksarchivaris Van Wijn als archivalia van het Statenarchief van het gemeentearchief Delft werden overgenomen. Alvorens de nummers te noemen zij er op gewezen, dat de huidige portefeuille met het oog op verwijzingen en het maken van een concordans ( S. Muller, J.A. Feith, R. Fruin, Handleiding, Groningen 19202, par. 24; verder aangehaald als: Handleiding. ) doorlopend is genummerd. Het eerste nummer is nu dus aangeduid met 2581-1 etc. De in de inventaris van Kluit ( Archief Departement van Binnenlandsche Zaken, Afd. Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Verbaal van het verhandelde 14 April 10 F, 14 April 37a. ) als 142, 144-146, onbeschreven nr., 168 en 143 vermelde nummers zijn nu terug te vinden onder de nrs. 2581-5, 13-17 en 2581 m. De archiefbescheiden, die onder nr. 2581 e behoren, werden destijds uit de Rekenkamer ter Auditie gelicht waar zij het nr. 328 e 1-5 droegen. Bovendien was er een aanwinst uit 1894 opgenomen, die momenteel het nr. 2581-6 draagt. ( V.R.O.A. 1894, p. 65. ) Tenslotte moet nog worden vermeld, dat de nrs. 2581-22 (b) en een niet nader in de inventaris omschreven stuk om chronologische redenen uit het archief zijn verwijderd. ( Handleiding, par. 21. ) Voor de inventarisatie waren de stukken gesplitst in twee portefeuilles, te weten één met diverse stukken en één die stukken bevatte, welke afkomstig waren uit de voormalige loketkast Holland. Deze geforceerde indeling, die in geen enkel opzicht de bij elkaar behorende archivalia onder één rubriek had gebracht, maar eerder als een magazijnlijst van twee portefeuilles kan worden bestempeld, kon moeilijk worden gehandhaafd. Er is daarom gekozen voor een indeling, gebaseerd op de verschillende ambten, die Buys in zijn ambtsperiode bekleedde van landsadvocaat van de Staten Holland. Er waren drie mogelijkheden, te weten papieren ontvangen in zijn functie van landsadvocaat, in zijn functie als afgevaardigde ter Staten-Generaal en in zijn functie als pensionaris van de Ridderschap. Alleen van de laatste categorie zijn geen bescheiden aangetroffen. Vervolgens werd er een onderscheid gemaakt tussen bescheiden van algemene en bijzondere aard. ( Handleiding, par. 56. ) Bij de afdeling van het landsadvocaatschap werden de bestuursaangelegenheden en ingekomen stukken onder ALGEMEEN gebracht, terwijl de instructies, financiën, militaire zaken en rechtspraak onder BIJZONDER werden ingedeeld. Bij het merendeel van deze stukken kan men zeggen, dat Buys ze heeft bewaard als stukken, die voor kennisgeving zijn aangekomen. Hiernaast bleven er echter archivalia over die meer betrekking hadden op de verhoudingen tussen de noordelijke gewesten. Deze zijn ondergebracht in een rubriek betreffende "binnenlandse aangelegenheden". Deze vindt nu een gelijkwaardig pendant in een rubriek betreffende "buitenlandse aangelegenheden". Daar de archiefbescheiden betreffende de zuidelijke gewesten op één na alle betrekking hadden op de periode van na het sluiten van de Unie van Atrecht, treft men deze aan in de rubriek "buitenlandse aangelegenheden". Tenslotte was er nog een instructie voor Joachim Ortel (in afschrift) aanwezig, die is ondergebracht onder het hoofdje "andere landen".
Tenslotte zij vermeld, dat er ook enkele stukken werden opgenomen uit 1586, toen Buys geen landsadvocaat meer was. Daar deze inventaris nog een voorlopig karakter draagt, zijn de inv. nrs. 41-42 gewoon in dit archief vermeld. Het blijft zeer wel mogelijk, dat hij er zo kort na zijn "ontslag" nog afschriften van heeft gekregen. Anders moeten ze later alsnog worden overgebracht naar de volgende afdeling, te weten "afgevaardigde ter Staten-Generaal", maar dan niet namens de Staten van Holland, maar namens de Staten van Utrecht.
Bij de indeling van de afdeling "Afgevaardigde ter Staten-Generaal" is zoveel mogelijk een gelijksoortige onderverdeling nagestreefd. Hierbij is er een onderscheid gemaakt tussen een rubriek van "binnenlandse aangelegenheden" en een rubriek van "buitenlandse aangelegenheden". Hierachter staat vermeld "van de geünieerde provinciën". Dit zal de gebruiker van de inventaris, wanneer hij de jaartallen nagaat, wellicht verbazen, daar het hier evengoed gaat om stukken van voor als na het sluiten van de Unie van Utrecht. Toch kwam het wenselijk voor om het tijdvak van 1576 tot 1588 te bestempelen als het tijdvak van de geünieerde en nader-geünieerde provinciën om het zodanig te onderscheiden van de Republiek. ( Inventaris Staten-Generaal 1576-1588. )
Onder ALGEMEEN zijn stukken gebracht, die landszaken betreffen. Onder BIJZONDER een instructie, financiën, waarin de Staten van Holland een bijdrage moesten leveren of kennisgave van financiële beschikkingen, genomen door de Staten-Generaal en tenslotte ook weer een rubriek militaire zaken. Dit is niet verwonderlijk, als men bedenkt hoe groot het aandeel van Holland destijds in de quoten was. De afdeling "buitenlandse aangelegenheden" bestaat ditmaal slechts uit één stuk. Ook deze afdeling bevat evenals de vorige een aantal inventarisnummers, die men op grond van de ambtsperiode van Buys misschien beter onder het hoofdje zou kunnen brengen van "afgevaardigde ter Staten-Generaal namens de Staten van Utrecht". Dit geldt de inventarisnummers 60, 65 en 78.
Als begindatum werd het jaar 1572 (inv. nr.20) genomen. Dit ondanks het feit, dat zich een stuk uit 1562 in het archief bevindt (inv. nr. 17), daar dit vermoedelijk een retro-acte is bij inventarisnummer 25. Als einddatum werd 1587 gekozen, toen Buys nog in functie bij de Staten van Utrecht in de politiek was betrokken (inv. nr. 65).
Daar er veel afschriften in het archief zijn, zij het volgende nog opgemerkt. Wanneer er achter een beschrijving een jaartal tussen haakjes staat, wil dit zeggen dat het vermoedelijk in dit jaar gedateerd moet worden. Wanneer achter de beschrijving van een stuk een jaartal staat, waarachter vermeld staat 'afschrift', met daarachter nog eens een datering tussen haakjes, wil dit zeggen, dat het origineel in het eerstgenoemde jaar werd opgemaakt, maar men te doen heeft met een afschrift dat bij benadering gedateerd is aan de hand van de watermerken. ( C.M. Briquet, Les Filigranes, Amsterdam 1968. )

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Paulus Buys, nummer toegang 3.01.13, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Landsadvocaat Buys, 3.01.13, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar

Bijlagen

Concordantie van oude nummers naar nieuwe inventarisnummers
Oud nr. Inv.nr(s).
2581 - 1 36
2581 - 2 32
2581 - 3 34
2581 - 4 1
2581 - 5 46
2581 - 6 3
2581 - 7 58
2581 - 8 35
2581 - 9 5
2581 - 10 59
2581 - 11 48
2581 - 12 4
2581 - 13 74
2581 - 14 19
2581 - 15 29
2581 - 16 33
2581 - 17 15
2581 - 18 52
2581 - 19 30
2581 - 20 16
2581 - 21 72
2581 - 22 2
2581 12, 28, 61
2581 - a 1 70
2581 - a 2 6
2581 - a 3 7, 8
2581 - a 4 9, 10, 11, 60
2581 - b 1 41
2581 - b 2 37, 38, 40, 41, 42, 73
2581 - b 3 78
2581 - b 4 41
2581 - b 5 75
2581 - c 1 71
2581 - c 2 57
2581 - c 3 67
2581 - c 4 68
2581 - c 5 69
2581 - c 6 31
2581 - c 7 39
2581 - c 8 79
2581 - d 1 14
2581 - d 2 49
2581 - e 1 23
2581 - e 2 22
2581 - e 3 21
2581 - e 4 21
2581 - e 5 19
2581 - f 1 17
2581 - f 2 26
2581 - f 3 27
2581 - g 1 24
2581 - g 2 18
2581 - h 1 44
2581 - h 2 43
2581 - I 13
2581 - j 65
2581 - k 47
2581 - l 62, 63, 64, 66
2581 - m, no. 1 a 53
2581 - m, no 1 b 54
2581 - m, no 1 c 55
2581 - m, no 1 d 56
2581 - m, no 1 e 76
2581 - m, no 1 f 51
2581 - m, no 1 g 77
2581 - m, no 1 h 50
2581 - n 45
Oud nr.Inv.nr(s).