Terug naar zoekresultaten

2.09.57 Inventaris van de archieven van de Raadadviseurs bij het Ministerie van Justitie, 1945-1965

Bekijk de zoekhulp bij dit archief

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.09.57
Inventaris van de archieven van de Raadadviseurs bij het Ministerie van Justitie, 1945-1965

Auteur

CAS 368

Versie

24-03-2022

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
2002 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Ministerie van Justitie: Raadadviseurs
Justitie / Raadadviseurs

Periodisering

oudste stuk - jongste stuk: 1945-1965

Archiefbloknummer

J26579

Omvang

; 246 inventarisnummer(s) 5,30 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Ministerie van Justitie, Raadadviseurs
Mr. A.D. Belinfante, Raadadviseur van het Ministerie van Justitie
Mr. dr. A. Mulder, Raadadviseur van het Ministerie van Justitie
Mr. H.E. Scheffer, Raadadviseur van het Ministerie van Justitie
Mr. L. de Vries, Raadadviseur van het Ministerie van Justitie
Mr. L.H.C. Hulsman, Raadadviseur van het Ministerie van Justitie
Mr. M.B.H. Kazemier, Raadadviseur van het Ministerie van Justitie
Mr. P. Eijssen, Raadadviseur van het Ministerie van Justitie
Mr. T. Koopmans, Raadadviseur van het Ministerie van Justitie
Mr. W.G. Belinfante, Raadadviseur van het Ministerie van Justitie

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief van de Raadadviseurs bevat voornamelijk archiefbescheiden met betrekking tot de Europese samenwerking, zeerecht, intellectueel eigendom, internationale verdragen en vijandelijk vermogen. Teven zijn er vele archiefbescheiden met betrekking tot het ontwerp van het Nieuw Burgerlijk Wetboek in het deelarchief van Raadadviseur Mr. W.G. Belinfante.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Periode voor 1900
De functie Raadadviseur ontstond op voorspraak van de minister van Justitie mr. W. van der Kaay (1894 - 1897). Hij was van mening dat het departement over een eigen wet-gevingsspecialist moest beschikken, zodat Justitie bij het ontwerpen van wetgeving niet volledig afhankelijk was van deskundigen van buiten. Om aan de salariskosten te kunnen voldoen, was de ontwerpbegroting van het ministerie voor 1896 met vierduizend gulden verhoogd. Hierdoor werd de mogelijke aanstelling van een Raadadviseur onderwerp van discussie in de Tweede Kamer, die het nut en de noodzaak van een dergelijke dure ambtenaar betwijfelde. Uiteindelijk ging de kamer akkoord, nadat Van der Kaay de volksvertegenwoordigers had overtuigd van het feit dat de toenmalig aanwezige juristen geen tijd hadden voor het meer wetenschappelijke wetgevingswerk. De nog te benoemen functionaris zou dan ook geheel vrijgesteld worden voor deze taak. Na het verkregen fiat kon de minister op zoek naar een geschikte kandidaat. Een hoogleraar van de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam, mr. P.W.A. Cort van der Linden, werd bereid gevonden de nieuwe functie te aanvaarden, waarna deze op 1 mei 1896 werd benoemd. ( Verburg, M.E., "Geschiedenis van het Ministerie van Justitie; deel I, 1798 - 1898" (Den Haag, Sdu Uitgeverij Koninginnegracht, 1994), p. 510-514. ) Echter toen Cort van der Linden een jaar later zelf tot minister van Justitie werd benoemd, zou hij de functie niet op een gelijke wijze invullen. Ogenschijnlijk kwam hij hiermee tegemoet aan de kritiek van een deel van de Tweede Kamer, die van mening was dat de rang 'raadadviseur' oneigenlijk tot stand was gekomen, kennelijk om het maximumsalaris van een referendaris (f. 3800,-) te omzeilen. In plaats van één Raadadviseur zonder, wilde de minister twee Raadadviseurs met leidinggevende taken aanstellen, die respectievelijke hoofd van de Eerste (privaatrecht) en Tweede afdeling (publiekrecht) moesten worden. Deze afdelingen hadden het meest te maken met het hercodificeren van bestaande wetten, dan wel met ontwerpen van nieuwe wetten. Dat Cort van der Linden geen afbreuk wilde doen aan de kern van de functie raadadviseur, het wetgevingswerk, bleek uit het feit dat in de begroting van 1898 nog steeds vier referendarissen waren opgevoerd. Het Ministerie van Justitie bestond toen uit vier afdelingen en de chef van een afdeling had tot dan toe de rang 'referendaris'. In de visie van de minister werd de raadadviseur derhalve ondersteund door een referendaris, waardoor de eerste geacht werd voldoende tijd over te hebben voor het wetgevingswerk. Toch ging de Tweede Kamer akkoord met deze feitelijke verhoging van het personeelsbudget. ( Verburg (1994), p. 516-518. ) De raadadviseur had - achteraf bezien - definitief zijn intrede in het Justitiebestel gedaan.
Periode 1900 - 1940
Vijf jaar later wilde de toenmalige minister van Justitie, mr. J.A. Loeff, de onafhankelijke raadadviseur die rechtstreeks onder de minister ressorteerde weer in ere herstellen. Tegenover de Tweede Kamer betoogde hij dat het ministerie dringend een wetgevingsspecialist nodig had om aan de ontwikkelingen op dit gebied het hoofd te kunnen bieden. Naast de ingrijpende veranderingen op het gebied van het privaatrecht - invoering van de Kinderwetten - en het publiekrecht - de herziening van het Wetboek van Strafrecht - werden er meer internationale conferenties belegd waarmee, middels het sluiten van verdragen, de internationale rechtsorde werd opgebouwd. Een goed voorbeeld hiervan was het traktaat dat in 1902 te Parijs werd ondertekend, waarmee de deelnemende landen de handel in vrouwen en meisjes wilden uitbannen. ( Verburg, M.E., "Geschiedenis van het Ministerie van Justitie; deel II, 1898 - 1940" (Den Haag, Sdu Uitgeverij Koninginnegracht, 2001), p. 39-40. ) Hoewel de Kamer wederom viel over de benaming -enkele afgevaardigden vonden het een pleonasme: "wie raad gaf, adviseerde en wie adviseerde, gaf raad" ( Verburg (2001), p. 58. ) - ging zij in meerderheid akkoord met de herinvoering van de raadadviseur, in algemene dienst van de minister van Justitie. In 1910 benoemde de regering op aandringen van de Tweede Kamer een staatscommissie, die moest onderzoeken of 'de inwendige organisatie van de Departementen van Algemeen Bestuur (...) voor vereenvoudiging en in het algemeen voor verbetering vatbaar is, en zoo ja, wat te dien einde gedaan zou kunnen worden'. Het eindverslag wat twee jaar later werd gepresenteerd, loog er niet om. Er moest flink gesnoeid worden in de top van de departementen. De regering zou het advies nagenoeg over nemen, hetgeen werd bekrachtigd in een Koninklijk Besluit van 21 april 1913. Voor het Ministerie van Justitie werd evenwel een uitzondering gemaakt. De kamer erkende de bijzondere positie van dit departement, met name op het gebied van de wetgeving. De functie Raadadviseur bleef dan ook bestaan. ( Verburg (2001), p. 148-152. ) Onder invloed van de verslechterende economische omstandigheden in Nederland, ondermeer als gevolg van de valutacrisis in Duitsland, ging de Tweede Kamer in 1923 op herhalingsoefening. In dat jaar werd het eindverslag besproken van de drie jaar eerder ingestelde Bezuinigingscommissie die de bezetting en werkwijze van de departementen had onderzocht. Ditmaal lag het bestaan van de raadadviseur onder heviger vuur, echter de toenmalige minister van Justitie, mr. Th. Heemskerk, beantwoordde de kritiek van de kamer over de inrichting van zijn departement met een zeer uitvoerige nota. Hij verdedigde niet alleen de functie raadadviseur, maar ook het separaat voorbestaan van de Eerste en Tweede afdeling. Met succes, want de kamer ging akkoord met bezuinigingen op andere terreinen. De raadadviseur had de zwaarste storm doorstaan. ( Verburg (2001), p. 294-307. ) Tijdens de behandeling van de Justitiebegroting in 1939 merkten verschillende Tweede Kamerleden op dat de redactie van wetten regelmatig beneden de maat waren. Dit was niet zozeer een verwijt aan het adres van het ministerie, maar meer een vraag naar een hogere kwaliteit. De toenmalige minister van Justitie, mr. C.M.J.F. Goseling, pakte de handschoen op. Op 20 juli van dat jaar werd de Afdeling Wetgeving (Zesde afdeling) opgericht. De afdeling kreeg de volgende taken:
  • "Het voorbereiden van de wettelijke regelingen van het departement van Justitie.
  • Het geven van algemene aanwijzigingen aan de overige departementen over de technische kant van de wetgevende taak, met name met betrekking tot vragen die zich geregeld bij wetten en algemene maatregelen van bestuur voordeden.
  • Het verlenen van advies en hulp aan andere departementen in concrete gevallen." ( Verburg (2001), p. 462-463. )
Deze afdeling werd net zoals de Eerste en Tweede afdeling geleid door een raadadviseur, waarmee het aantal raadadviseurs steeg naar vier, inclusief de raadadviseur in algemene dienst. Door het aanstellen van mr. J.P. Hooykaas als raadadviseur van de afdeling Wetgeving benoemde de minister een man met veel ervaring. ( Verburg (2001), p. 465. ) Tijdens de Duitse bezetting van Nederland, maart 1941, werd Hooykaas door het Duitse gezag benoemd als secretaris-generaal. Echter drie maanden later zouden ze hem alweer vervangen, waarmee hij weer terug keerde als raadadviseur bij Wetgeving.
Periode na 1945
Na de Tweede Wereldoorlog werd het aantal raadadviseurs op de formatie van Justitie langzaam uitgebouwd. Na de bevrijding in mei 1945 werd eerst de organisatie anders ingericht. De Eerste en Tweede afdeling werden niet langer geleid door een raadadviseur, maar door een administrateur. De Minister van Justitie kon terugvallen op twee raadadviseurs in algemene dienst, die tevens verbonden waren aan de Zesde afdeling. Deze afdeling, opgesplitst in Privaatrecht en Publiekrecht, werd geleid door de secretaris-generaal. Aan beide onderafdelingen was een raadadviseur in algemene dienst verbonden, die ondersteund werd door een gewone raadadviseur. De vooroorlogse formatie van vier raadadviseurs bleef dus intact, er was slechts een andere invulling aan gegeven.
In 1948 werd als een gevolg van een toenemende druk op de wetgevingsaspecten - o.a. individuele (rechts)zaken inzake rechtsherstel (jurisprudentie), kwaliteitsvraagstukken, internationale verdragen - de derde raadadviseur in algemene dienst benoemd, die zich bezig ging houden met het publiekrecht. Drie jaar later werd de formatie wederom uitgebreid. De nieuwe raadadviseur in algemene dienst kwam de privaatrecht versterken, zodat beide onderafdelingen de beschikking hadden over twee raadadviseurs in algemene dienst. De totale formatie was daarmee op 6 raadadviseurs gekomen.
Taakomschrijving raadadviseurs
Zoals uit het voorgaande blijkt, zijn er verschillen in de taken van een raadadviseur in algemene dienst en een raadadviseur.
Een raadadviseur in algemene dienst ondersteunt de top van het departement bij incidentele, politieke, al dan niet individuele, juridische vraagstukken. Hierbij kan ondermeer worden gedacht aan kwesties rondom het naoorlogse rechtsherstel en de liquidatie van de Verwaltung Sarphatistraat (vh. Bank Lippmann, Rosenthal & Co.). Daarnaast vervult hij/zij een coördinerende rol in een wetgevingsproces op zijn/haar terrein, privaatrecht of publiekrecht.
De 'gewone' raadadviseur werkt aan en begeleidt een wetgevingstraject, eveneens op basis van de onderverdeling privaat- of publiekrecht. Hij/zij bewaakt de kwaliteit van de te ontwerpen regelgeving. Hiervoor participeert de raadadviseur veelal in de voor de betreffende wet opgerichte wetgevingscommissie. Daarbij onderhoudt hij/zij, indien nodig, ook de contacten met andere departementen, provincies en gemeenten. Sinds de jaren zestig heeft het Europees Recht een grote vlucht genomen. De raadadviseur is als gevolg hiervan meer en meer van zijn/haar tijd bezig met het coördineren van en deelnemen aan werkzaamheden op dit terrein.
In deze functie werden de meest bekwame juristen van het ministerie benoemd. Zij waren in rang gelijk aan of hoger dan de hoofden van afdelingen, maar hadden geen leidinggevende taken. Bij de oprichting van de Zesde Afdeling (Wetgeving) in 1939 werden zij organisatorisch bij deze afdeling ingedeeld. Deze afdeling stond tot 1964 onder leiding van de secretaris-generaal persoonlijk. Die afdeling bestond uit twee bureaus, nl. het bureau privaatrecht en het bureau publiekrecht.
Bij het bureau privaatrecht zijn werkzaam geweest:
  • Mw. mr. L.C. Schönfeld-Polano (1937-1950);
  • Mr. W.G. Belinfante (1950-);
  • Mr. O.W. van Ewijk (1956-);
  • Mr. H.E. Scheffer (1961-);
  • Mr. L. de Vries (1963-);
  • Mr. P.J. Swart (1963-).
Bij het bureau publiekrecht waren dat:
  • Mr. J.P. Hooykaas (1937-1946);
  • Mr. P. Eijssen (1947-1960);
  • Mr. B.H. Kazemier (1948-1955);
  • Mr. A.D. Belinfante (1952-1960);
  • Mr. Dr. A. Mulder (1956-1960);
  • Mr. W. Duk (1963-);
In 1964 werd de Afdeling Wetgeving gesplitst in een Stafafdeling Wetgeving Privaatrecht, een Stafafdeling Wetgeving Publiekrecht en een Stafafdeling Wetgeving Nieuw Burgerlijk Wetboek. Tot hoofden van deze afdelingen werden benoemd mrs. W.G. Belinfante, W. Duk en O.W. van Ewijk.
R. Koster, Ministerie van Justitie
2001
Geschiedenis van het archiefbeheer
De archieven zijn in 2000 door het Ministerie van Justitie bij de Centrale Archief Selectiedienst (CAS) ter bewerking aangeboden.
Overbrenging van een overheidsarchief

Inhoud en structuur van het archief

Inhoud
De archieven bestonden uit de (semi-ambtelijke) archieven van diverse Raadadviseurs van het Ministerie van Justitie (de oude depots 1, 37, 54, 76, 172 en 176).
De in deze inventaris beschreven archieven betreffen de semi-ambtelijke archieven van de volgende Raadadviseurs:
  • 1 Mr. A.D. Belinfante
  • 2 Mr. W.G. Belinfante
  • 3 Mr. P. Eijssen
  • 4 Mr. L.H.C. Hulsman
  • 5 Mr. M.B.H. Kazemier
  • 6 Mr. T. Koopmans
  • 7 Mr. dr. A. Mulder
  • 8 Mr. H.E. Scheffer
  • 9 Mr. L. de Vries
Selectie en vernietiging
Uit de archieven is, behoudens dubbelen en ter kennisneming ontvangen stukken niets vernietigd.
Verantwoording van de bewerking
Het archief van mr. J.P. Hooykaas is in een afzonderlijke inventaris opgenomen.
Ordening van het archief
De omvang van het archief bedraagt na herverpakking 6 meter.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Deels openbaar, deels beperkt openbaar (B).
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Het archief bevindt zich in een goede materiële staat
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Justitie: Raadadviseurs, nummer toegang 2.09.57, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Justitie / Raadadviseurs, 2.09.57, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Afgescheiden archiefmateriaal
Voor het archief van mr. J.P. Hooykaas, zie toegangsnummer 2.09.56

Archiefbestanddelen