Terug naar zoekresultaten

2.21.244 Inventaris van het archief van jhr. mr. Ch.J.M. Ruijs de Beerenbrouck [levensjaren 1873-1936], 1896-1936 (1974)

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.21.244
Inventaris van het archief van jhr. mr. Ch.J.M. Ruijs de Beerenbrouck [levensjaren 1873-1936], 1896-1936 (1974)

Auteur

H.A.M.T. Kolfschoten, P.E.M.S. Sassen

Versie

27-01-2022

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1986 (c)

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Collectie 372 C.J.M. Ruijs de Beerenbrouck
Ruijs de Beerenbrouck

Periodisering

archiefvorming: 1896-1936
oudste stuk - jongste stuk: 1896-1974

Archiefbloknummer

C22012

Omvang

198 inventarisnummer(s)

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Jhr. mr. Charles Joseph Marie Ruijs de Beerenbrouck (1873-1936)

Samenvatting van de inhoud van het archief

Jhr. mr. Charles Joseph Marie Ruijs de Beerenbrouck (1873-1936) gaf als eerste katholieke eerste minister in Nederland leiding aan drie kabinetten, in de periode tussen de twee wereldoorlogen. Tevens was Ruijs de B. voorzitter van de Tweede Kamer, gouverneur van Limburg, advocaat en raadslid te Maastricht en bestuurder en mede-oprichter van tal van sociale organisaties met een katholieke signatuur. Het archief bevat o.a. correspondentie, stukken met betrekking tot het Nederlandse regeringsbeleid, zijn vele nevenactiviteiten (waaronder de drankbestrijding), kabinetsformaties en politieke incidenten, redevoeringen en publicaties, en stukken betreffende katholieke organisaties en de Rooms-Katholieke Staatspartij.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Levensbericht
van Jonkheer mr Charles Joseph Marie Ruijs de Beerenbrouck (1 december 1873-17 april 1936 ( Voor onderstaand levensbericht is onder meer dankbaar gebruik gemaakt van: H.J.H. Schurgers, Charles Ruijs. Mens, Christen, Staatsman. Valkenburg 1973; Kees van Hoek, Man en Macht. Een serie interviews, verlucht met portretten en autogrammen, Hilversum 1932, pp ) ). Charles Joseph Marie Ruijs de Beerenbrouck wordt op 1 december 1873 te Roermond geboren. Hij is de eerste spruit van Jonkheer mr Gustave Lodewijk Marie Hubert Ruijs van Beerenbroek (1842-1926) en zijn Belgische nicht Jonkvrouwe Marie Isabelle Louise Ruijs de Beerenbrouck (1849-1922), die op 8 oktober 1872 met elkaar in het huwelijk zijn getreden. Twee jaar later, op 4 september 1875, zal het gezin nog eenmaal verblijd worden met de geboorte van een dochter, Louise Marie Emilie Alexandrine (1875-1948) ( Voor de voorgeschiedenis van het geslacht Ruijs de Beerenbrouck moge ik verwijzen naar het door Jonkheer mr C.C.C.M. van Nispen tot Sevenaer opgemaakte historisch overzicht, dat als aparte bijlage bij het onderhavige levensbericht is opgenomen. ) Ten tijde van de geboorte van Charles is vader Gustave substituut-officier te Roermond. In 1877 wordt hij rechter bij de Arrondissementsrechtbank te Maastricht, welk ambt hij tot 1888 blijft bekleden. Van 1880 tot 1888 is hij tevens lid van de gemeenteraad van Maastricht. Als lid van de Tweede Kamer der Staten Generaal (1880-1888; 1891-1893), zal hij onder meer deel uitmaken van de parlementaire commissie die in 1886/7 een enquête instelt naar de werking en uitbreiding der wet van 19 september 1874, beter bekend als het "Kinderwetje-Van Houten", en naar de toestand van fabrieken en werkplaatsen ( Deze parlementaire enquête-commissie is ingesteld bij Besluit van de Tweede Kamer d.d. 13 oktober 1886. Zij bestond uit de heren Verniers van der Loeff (vz); Goeman Borgesius (ondervz); Beelaerts van Blokland; Ruijs van Beerenbroek; Heldt; Smit; Van Alphen; Van der Sleijden en Bahlmann. Op 27 juli 1887 bracht zij haar Verslag uit van de "Enquête betreffende werking en uitbreiding der Wet van 19 september 1874 (Stbl. no 130) en naar den toestand van fabrieken en werkplaatsen". Dit verslag is voor het eerst gepubliceerd in 1887 (Uitg. H. Pyttersen Tz., Sneek) en onlangs heruitgegeven onder de titel Een kwaad leven (3 delen) (Uitg. Link, Nijmegen 1981). ) . Op 21 april 1888 wordt vader Ruijs minister van Justitie in het eerste confessionele coalitie-kabinet (1888-1891) onder leiding van mr Ae. Baron Mackay (1838-1909). Onder zijn verantwoordelijkheid komt de Arbeidswet van 1889 ( Vgl. onder meer: Prof.mr. A.N. Molenaar, Arbeidsrecht Dl.I, Algemeen gedeelte, Zwolle 1953, pp. 277 e.v. ) tot stand, de eerste belangrijke wet op sociaal terrein, en rechtstreeks gevolg van de enquête uit 1886/7.
Op 1 november 1893 wordt de "oude" Ruijs benoemd tot Commissaris der Koningin ("Gouverneur") van Limburg, welk ambt hij tot mei 1918 zal vervullen. Hij geniet het bijzondere vertrouwen van Koningin Emma (1858-1934), die hij met raad en daad zal bijstaan, onder meer als lid van de regentschapsraad over Prinses Wilhelmina, later als staatsraad i.b.d.
De kleine Charles en zijn zusje groeien op in de harmonieuse sfeer van het katholieke gezin Ruijs. Hun opvoeding staat in het teken van het geloof in God, een geloof dat Charles tot het einde van zijn leven met volle overgave zal blijven belijden, en dat hem steeds tot leidraad bij zijn handelen zal zijn. Zijn zusje zal in 1905 in het klooster intreden. Al vroeg wordt Charles geconfronteerd met de armoede en maatschappelijke ellende van andere bevolkingsgroepen dan de bevoorrechte stand waartoe hij behoort. De oude Ruijs neemt zijn zoon mee naar de gevangenis van Maastricht, hij laat niet na zijn kinderen de sloppen van de Limburgse hoofdstad te tonen, en Charles neemt al spoedig deel aan charitatieve werkzaamheden in het kader van de Vincentiusvereniging, zoals onder meer armen- en ziekenbezoek. Het besef, dat sociale wantoestanden onrechtvaardig zijn en bestreden dienen te worden, wordt hem van huis uit in het hart gegrift.
Na zijn gymnasiale opleiding, eerst te Maastricht, vervolgens (vanaf 1888) te Den Haag, gaat de jonge Charles in 1892 rechten studeren in Leiden. Hij wordt lid van het Leids Studentencorps. Bij zijn inauguratie baart hij enig opzien, omdat hij weigert een kniebuiging te maken voor het Corpsvaandel, aangezien hij "slechts voor God knielen wil". Het jaar daarop, in 1893, wordt de Rooms Katholieke Studenten Vereniging, later "Sanctus Augustinus" geheten, opgericht. Charles wordt daarvan de eerste praeses; P.J.M. Aalberse (1871-1948), eveneens student te Leiden, wordt vice-voorzitter ( Vgl. J.P. Gribling, P.J.M. Aalberse 1871-1948, (diss.) Utrecht 1961, p. 44. ) In december 1895 rondt hij zijn studie af met een proefschrift over "Het Strafrecht in het Oude Maastricht" ( Charles Joseph Marie Ruijs de Beerenbrouck, Het Strafrecht in het oude Maastricht, (diss.), Maastricht 1895. De vier laatste stellingen behorende bij zijn proefschrift, handelen over arbeids rechtelijke kwesties en getuigen van zijn sociale betrokkenheid. ) De jonge doctor vestigt zich begin 1896 als advocaat en procureur te Maastricht. In 1901 volgt zijn benoeming als ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij het Kantongerecht aldaar. Reeds in deze periode ontplooit hij tal van aktiviteiten op sociaal gebied. Al spoedig wordt hij rechtskundig adviseur van de twee eerste katholieke vakverenigingen te Maastricht, "God en ons Recht", opgericht in 1895 voor de aardewerkers, resp. "Recht en Orde", opgericht in 1896 voor de glasbewerkers. In november 1897 ontmoet hij voor het eerst dr Alfons Ariëns (1860-1928) ( Vgl. Gerard Brom, Alfons Ariëns, Dl. I, Amsterdam 1940, p.470. ) , die in Maastricht een rede houdt over de drankbestrijding. Deze ontmoeting vormt het begin van een levenslange vriendschap tussen Ruijs en Ariëns. Charles wordt door de lezing zo gegrepen, dat hij besluit zich daadwerkelijk in te zetten voor de drankbestrjding. Samen met dr W.H. Nolens (1860-1931) ( Vgl. dr J.P. Gribling, Willem Hubert Nolens 1860-1931. Uit het leven van een Priester-Staatsman, Assen 1978, pp. 103 e.v. ) onderneemt de jonge Ruijs vervolgens initiatieven om de mijnwerkers in Limburg te organiseren. Na vasthoudende arbeid ontstaat in 1907 tenslotte de "Algemeene Bond van Christelijke mijnwerkers in Nederland" een interconfessionele vakorganisatie. Mede dank zij Ruijs komt op 6 mei 1900 de Limburgsche R.K. Volksbond tot stand, een diocesane organisatie van katholieke arbeiders en kleine patroons, waaruit zich later de "Limburgsche R.K. Werkliedenbond" zal ontwikkelen. Ruijs wordt er de eerste secretaris van. Later zal hij de bond als rechtskundig adviseur blijven bijstaan. Met dr H.A. Poels (1868-1948) die in 1910 benoemd wordt tot algemeen aalmoezenier van de arbeid in Limburg ( Vgl. J. Colsen C.M., Poels, Roermond/Maaseik 1955, pp. 273 e.v. ) , zal hij in jarenlange vriendschap verbonden blijven, en nauw samenwerken op sociaal terrein.
Zijn inspanningen beperken zich niet tot het organiseren en versterken van de rechten der arbeiders: hij werkt mee aan de oprichting van plaatselijke EHBO-cursussen, het Limburgse Groene Kruis, de Katholieke vroedvrouwenschool te Heerlen en de R.K. reclasseringsvereniging. Zowel nationaal als internationaal zet hij zich in voor de bestrijding van drankmisbruik: vanaf de oprichting in 1898 tot 1918 is hij voorzitter van de R.K. Bond tot bestrijding van het drankmisbruik "Sobriëtas".
In 1899 komt hij in aanraking met een groep vooruitstrevende katholieke jongeren, die regelmatig bijeenkomt in Hotel Klarenbeek bij Arnhem, en om die reden ook wel de "Klarenbeekse Club" wordt genoemd ( Leden van deze zgn. "Klarenbeekse Club" waren onder meer Aalberse, Ariëns, Van Besouw, Gisbert Brom, Poelhekke, Poels, Ch. Ruijs de Beerenbrouck, J.G. van Schaik, Schräder, Sloet, Vlekke. Vgl. Bronnen van de katholieke arbeidersbeweging in Nederland. Toespraken, brieven en artikelen van Alphons Ariëns 1887-1901, uitgeg. door Jan Roes, KDC, Baarn 1982, p.565 noot 6. ) In datzelfde jaar wordt hij tevens lid van de gemeenteraad van Maastricht. Mede dank zij zijn inzet komen daar een aantal, voor die tijd belangrijke verordeningen op sociaal gebied tot stand, zoals een pensioenregeling voor de maastrichtse gemeente-ambtenaren in 1903 ( Ter herinnering aan het Raadsbesluit dd. 2 oktober 1903, waarbij de Pensioenverordening werd aanvaard, kreeg Charles Ruijs op 25 november 1903 van alle gemeente-ambtenaren een gouden gedenkpenning en een oorkonde aangeboden. ) (in 1905 uitgebreid tot de gemeentelijke werklieden), de verplichting tot het opnemen van minimum- en maximumarbeidstijden in bestekken van door de gemeente uit te voeren werken, het doorvoeren van een progressieve heffing bij gemeentelijke direkte belastingen, etc.. ( Vgl. M.J.A. René Dittrich, De eerste zittingsperiode van Jhr Mr Charles Joseph Marie Ruijs de Beerenbrouck als lid van de Raad der Gemeente Maastricht, 5 september 1899-5 september 1905, (scriptie) Maastricht 1958, pp. 39 e.v. ) Hij spant zich in voor verbetering van de volkshuisvesting. In 1908 neemt Ruijs het initiatief tot de oprichting van een gemeentelijk werklozenfonds.
Op 15 april 1902 treedt Charles Ruijs in het huwelijk met Jonkvrouwe Maria Josephina Ernestina Alexandrina van der Heijden, Vrouwe van Suideras (1877-1948), die hem zijn verdere leven een onvermoeibare steun en toeverlaat zal zijn. Uit deze verbintenis worden drie kinderen geboren.
In 1905 wordt Ruijs voor het kiesdistrikt Gulpen gekozen tot lid van de Tweede Kamer der Staten Generaal. Naast kwesties op strafrechtelijk gebied zal hij zich onder meer bezig houden met land- en mijnbouwaangelegenheden. Tot 1918 zal hij zowel lid van de Tweede Kamer als van de maastrichtse gemeenteraad blijven.
In 1910 moet Charles Ruijs wegens overspanning van zijn krachten gedurende een jaar praktisch volledig rust houden. In 1913 wordt hij benoemd tot kamerheer in buitengewone dienst van Hare Majesteit Koningin Wilhelmina.
Een jaar later, na het uitbreken van de eerste wereldoorlog, wordt hij regeringscommissaris voor de verzorging van belgische vluchtelingen in Zuid-Nederland. Als zodanig bezoekt hij onder meer de Benedictijner St. Paulus Abdij te Oosterhout, waar talrijke belgische vluchtelingen een tijdelijk onderkomen hebben gevonden. Daar maakt hij kennis met Dom. Richard A.G. Schutte O.S.B. (1876-1948), evenals Ruijs groot bewonderaar van Ariëns. Beide mannen sluiten vriendschap voor het leven. Na de oorlog zal Ruijs zich onvermoeibaar inzetten voor de heroprichting van de Regale Abdij der Benedictijnen te Egmond ( Op 12 maart 1936 verkrijgt het klooster de status van "prioratus simplex". ) . In mei 1918 lijkt de loopbaan van de jonge Ruijs een voorlopig hoogtepunt te hebben bereikt met zijn benoeming, als opvolger van zijn vader, tot Commissaris der Koningin te Limburg. De jonge "Gouverneur" - hij is dan 44 jaar - zal echter nog geen vier maanden later, volkomen onverwacht en door hem allerminst begeerd, zijn naam geven aan het eerste ministerie met een rooms katholiek als premier. Bij de eerste Tweede Kamerverkiezingen volgens het stelsel der evenredige vertegenwoordiging behaalt de RKSP 30 van de 100 zetels, en wordt daarmede de grootste fractie. De rechtse coalitie kan rekenen op 50 van de 100 zetels, en met de steun van 2 christelijke éénmansfracties heeft een "confessioneel" kabinet zelfs een krappe meerderheid achter zich staan. Het - eerste - kabinet-Ruijs de Beerenbrouck, waarin naast anti-revolutionairen en rooms katholieken ook christelijk-historischen als minister zitting hebben, treedt op 9 september 1918 aan ( Vgl. o.m. J.A.H. Verhagen, De totstandkoming van het eerste ministerie Ruijs de Beerenbrouck, 's-Hertogenbosch 1952; Dr G. Puchinger, Colijn en het einde van de Coalitie. De geschie denis van de kabinetsformaties; 1918-1924, (Dl I), Kampen 19702 pp.27 e.v. ) . De omstandigheden waaronder het kabinet zijn werkzaamheden opneemt, zijn alles behalve gunstig. De eerste wereldoorlog is nog niet ten einde, Nederland kampt met een groot voedseltekort. Als het einde van de oorlog in zicht is, wordt het land overstroomd door vluchtelingen en zich terugtrekkende - al dan niet krijgsgevangen genomen - soldaten. De beruchte "spaans griep" en andere besmettelijke ziekten breken uit en eisen vele slachtoffers ( In Nederland zijn in de drie laatste maanden van 1918 alleen al meer dan 27.000 personen (= meer dan 4 pro mille van de bevolking) overleden aan de spaanse griep of complicaties daarvan. Vgl. A.C. de Gooijer, De Spaanse griep van '18, Amsterdam 1979, p. 181. ) . Door de langdurige mobilisatie, het voedselgebrek, de gespannen toestand in het algemeen, ontstaan er ernstige ongeregeldheden in het leger, hetgeen onder meer zal leiden tot het ontslag van de opperbevelhebber Generaal C.J. Snijders (1852-1939). Als in Duitsland de revolutie uitbreekt vlucht de duitse Keizer naar Nederland, een dag later gevolgd door zijn zoon de kroonprins. Hun komst naar ons land zal aanleiding geven tot grote politieke en diplomatieke problemen op internationaal gebied. Op 11 en 12 november 1918 roept mr P.J. Troelstra (1860-1930) op tot overdracht van de regeermacht aan de socialisten ( Vgl. Dr H.J. Scheffer, November 1918, Journaal van een revolutie die niet doorging, Amsterdam 1968, pp. 99 e.v., pp. 113 e.v. ) . Pal daarop voeren belgische nationalisten een campagne tot annexatie van Zeeuws Vlaanderen en een deel van Zuid Limburg met Maastricht als centrum ( Vgl. Dr R.L. Schuursma, Het onaannemelijk tractaat. Het Verdrag met België van 3 april 1925 in de nederlandse publieke opinie, Groningen 1975, pp. 25 e.v. )
Het kabinet weet, zij het hier en daar met grote moeite, aan al deze verwikkelingen het hoofd te bieden. In 1919 neemt het vervolgens het in grote lijnen reeds bij zijn tot standkoming uitgestippelde sociale program ter hand: de Arbeidswet van 1919 voert de 8-urige werkdag en de 45-urige werkweek in. Talma's verzekeringswetten worden herzien en met spoed ingevoerd. Er wordt een regeling getroffen met betrekking tot de ouderdomsvoorziening. Er wordt uitvoering gegeven aan de financiële gelijkstelling van het openbaar en het bijzonder lager onderwijs door de tot standkoming van de Schoolwet van 1920. De financiële en militaire politiek geven aanleiding tot grote problemen. In 1921 komt het zelfs tot een kabinetskrisis naar aanleiding van een ontwerp-dienstplichtwet. Het kabinet keert echter, zij het in gereconstrueerde vorm, terug, en zal tot de verkiezingen van 1922 blijven zitten.
Deze verkiezingen geven een versterking van "rechts" te zien, dat nu 60 van de 100 Tweede Kamerzetels bezet. Het tweede kabinet-Ruijs de Beerenbrouck komt tot stand ( Vgl. Dr. G. Puchinger, a.w., pp. 211 e.v. ) . Na een kortstondige heropleving van de ekonomie onmiddellijk na de eerste wereldoorlog, is er opnieuw een ekonomische krisis ingetreden, die het kabinet noopt een politiek van bezuiniging te voeren. In juli 1923 ontstaat er een conflict tussen de minister van financiën Jhr mr D.J. de Geer (1870-1960) en de overige ministers naar aanleiding van het vlootwetsontwerp. De Geer neemt ontslag en wordt opgevolgd door dr H. Colijn (1869-1944). Als eind oktober 1923 de Tweede Kamer met behulp van 10 "dissidente" stemmen van de RKSP, met 50 tegen 49 stemmen het vlootwetsontwerp verwerpt, treedt het gehele kabinet af. Al spoedig blijkt echter dat een nieuw ministerie niet te vormen valt. Koningin Wilhelmina (1880-1963) kan niet anders dan weigeren het ontslag der ministers te aanvaarden, waarna het kabinet, "onder aanvaarding van het feit der verwerping van de vlootwet", besluit zijn taak voort te zetten. In de overblijvende anderhalf jaar tot aan de periodieke verkiezingen in 1925, weet het kabinet het financieel evenwicht te herstellen, onder meer door invoering van een nieuw tarief van invoerrechten en door het treffen van vergaande bezuinigingsmaatregelen op het gebied van het onderwijs en de ambtenarensalarissen. Als in 1925 het eerste kabinet-Colijn optreedt, wordt Ruijs in september van dat jaar voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal. Dankzij zijn uitmuntende leidinggevende en organisatorische eigenschappen, die hij paart aan een voor ieder openstaande houding, vervult hij deze funktie tot voldoening van vriend en vijand. In deze periode (1925-1929) zal hij tevens, als voorzitter van de RKSP, met tact en beleid de interne reorganisatie van zijn partij ter hand nemen. ( Vgl. J.P. Gribling, "Uit de geschiedenis van de RKSP", in Politiek Perspectief, nov./dec. 1976, pp. 43 e.v. ) Ruijs vertegenwoordigt de RKSP op verschillende internationale congressen der christen-demokratische partijen. Zelden of nooit zal hij ontbreken op de door Poels georganiseerde Studiedagen voor de RK Arbeidersbeweging te Rolduc.
In 1927 valt hem de eer te beurt benoemd te worden tot Minister van Staat.
Ondanks een zware nieroperatie, die hij in 1928 moet ondergaan, blijft hij zich onvermoeibaar inzetten op politiek en sociaal terrein.
Nog eenmaal zal Ruijs terugkeren in het "Torentje": het derde kabinet-Ruijs de Beerenbrouck ( Vgl. Dr G. Puchinger, Colijn en het einde van de Coalitie. De geschiedenis van de kabinetsformaties 1925-1929, (Dl. II), Kampen 1980, pp. 769 e.v. ) , dat van 1929 tot 1933 aan het bewind zal zijn, krijgt te kampen met de ekonomische krisis die op wereldschaal om zich heen grijpt. Deze krisis noopt de regering tot het nemen van tot dusver ongekende bezuinigingsmaatregelen. Daarnaast ziet de regering zich genoodzaakt om beschermende maatregelen te treffen ten behoeve van de nationale handel, nijverheid en landbouw. Door de explosieve toename van de werkloosheid onder de bevolking krijgt de overheid een taak op het gebied van de arbeidsvoorziening door middel van het treffen van werkverruimende en werkverschaffende maatregelen, alsmede op dat van de financiële steunverlening aan werklozen.
In februari 1933 breekt op het zich in Indië bevindende oorlogsschip "De Zeven Provinciën" een muiterij uit. De regering treedt streng op tegen de muitende bemanning. Twee maanden eerder dan de bedoeling is wordt de Kamer ontbonden, als blijkt dat deze haar medewerking niet wil verlenen aan een bezuiniging bij de rechterlijke macht.
Als Colijn ten tweeden malen Ruijs als premier opvolgt, neemt de laatste zijn voorzittershamer in de Tweede Kamer weer op, die hij tot aan zijn dood in 1936 zal blijven hanteren. Ook het voorzitterschap van de RKSP wordt hem weer op de schouders gelegd.
De laatste jaren van zijn leven heeft Ruijs zich - naast tal van funkties als (ere)-voorzitter van vele rooms katholieke organisaties -, ingezet voor de oprichting van de katholieke standsvereniging "St. Adelbert", waarin de hogere standen zich volgens hem zouden moeten organiseren. In de propaganda voor de zaligverklaring van zijn vriend Ariëns is hij onvermoeibaar geweest. Als edelman-bedelman is hij tijdens zijn leven verschillende keren het land doorgetrokken, en steeds met succes of het nu voor de KRO, de heroprichting van de Abdij te Egmond of de stichting van een eigen bureau voor de RKSP (het "Dr Schaepmanfonds") is geweest.
Charles Ruijs staat tijdens zijn leven bekend als een eenvoudig, hoffelijk man met gevoel voor humor. Fel van karakter weet hij over het algemeen zijn soms sterk wisselende humeuren te beheersen. Als premier en staatsman is hij van onuitwisbare betekenis geweest voor Nederland in de periode tussen de beide wereldoorlogen. Onvermoeibaar is hij blijven ijveren voor de voltooiing van de politieke emancipatie van het rooms-katholieke volksdeel. Hij heeft zichzelf niet ontzien en als de laatste jaren van zijn leven een slopende kwaal hem kwelt, zal hij zijn werkkracht tot het allerlaatst blijven geven aan de taken die hij zich heeft gesteld. Op 17 april 1936 overlijdt hij te Utrecht, toch nog onverwacht, op twee en zestigjarige leeftijd. Op 21 april 1936 wordt hij bijgezet in het familiegraf te Vierakker. Duizenden mensen, eenvoudigen en vooraanstaanden, bewijzen hem de laatste eer. ( Voor een verslag van Ruijs' begrafenis, zie onder meer: In Memoriam Zijne Excellentie Jonkh. mr Charles Ruijs de Beerenbrouck", extra nummer van de Katholieke Illustratie, Haarlem z.j. (1936), pp. 28-32. )
Korte familiegeschiedenis
Dit geslacht Ruijs komt te 's-Hertogenbosch voor in de 15e eeuw, en waarschijnlijk reeds vroeger.
Vanaf het begin van de 17e eeuw bekleedden achtereenvolgende generaties hoge ambten in het hertogdom Gelre, het vorstendom Thorn en in Limburg; voorts waren zij in twee opvolgende generaties Burgemeesters van Venlo.
Als eerste van hen treedt op Gerlach Ruijs, Raad en Rekenmeester van Koning Philips II van Spanje in het hertogdom Gelre, Raad en Rekenmeester der Aartshertogen Albrecht en Isabella in het hertogdom Gelre en het Graafschap Zutphen te Roermond, opperintendant van Rijn, Maas en Lippe; vermoord door de Staatse troepen in of bij het klooster Mariendael, tussen Wesel en Raesfeld, 21 November 1627. Hij huwt Antoinette d'Ennetières, overleden te Venlo 1645, dochter van Marc d'Ennetières, Rekenmeester voor de Souvereinen te Luxemburg, en Catharine Bentinck.
Volgens de traditie heeft het geslacht Ruijs banden met Spanje. De wapenspreuk is in ieder geval Spaans en luidt: "Antes morir que ser traidor". (Eerder sterven dan verrader te zijn).
De naam Beerenbrouck wordt aan de naam Ruijs toegevoegd door het huwelijk van Jonkheer Mr. Edmond Hieronymus Ruijs de Beerenbrouck (geb. Venlo 21 Juli 1759) Raad en Ontvanger-Generaal der domeinen in het overkwartier van Gelderland te Venlo, Administrateur van 's Rijks Schatkist in Limburg, Lid Stedelijk Bestuur te Maastricht, bij Koninklijk besluit van 16 Febr. 1816, m. 62 benoemd in de Ridderschap van Limburg. Overleden Kasteel Beerenbrouck bij Kapellen, thans Duitsland, 9 Juli 1832,huwelijk gesloten te Venlo 16 Augustus 1784, met Clara Maria Anna Philippina van Aefferden, vrouwe van Beerenbrouck, dochter van Ernestus Josephus, gen. Markies van Quinta Florida, Heer van Cosen en Weyer, en Maria Isabella de Cabanes.
Twee van hun zoons zijn: Charles Edmond Marie en Jérôme Philippe Marie.
De oudste zoon Jonkheer Charles Edmond Marie Ruijs de Beerenbrouck, Heer van Beerenbrouck (1789-1863) gehuwd met Jonkvrouwe Charlotte Maria Bernardina van Aefferden, is tot 1830 Commissaris des Konings in het district Hasselt. Als de Belgische opstand uitbreekt, verhuist hij met zijn gezin naar Roermond, alwaar hij lid wordt van de Gedeputeerde Staten van Limburg. Lid van de Ridderschap van het Hertogdom Limburg. De geslachtsnaam wordt vernederlandst in Ruijs van Beerenbroek.
Zijn jongere broer Jérôme Philippe Marie (1803-1889) is rechter te Maastricht en verhuist met de Maastrichtse rechtbank naar Tongeren en kiest derhalve voor de Belgische Nationaliteit. Hij zal later President van het Hof van Appèl te Luik worden. Hij was gehuwd met Jonkvrouwe Emilie Thérèse de Tiecken de Terhove, wier familie een vooraanstaande rol speelde bij de Belgische opstand. Haar vader, Baron Rutger Pierre, was lid van het Nationale Congres en van de Belgische Kamer van volks-vertegenwoordigers. Haar oom, Generaal M.M. Baron de Tiecken de Terhove, was Commandant van het Schelde leger in 1831.
Deze twee broers en hun echtgenoten worden de grootouders van Charles door het huwelijk van Charles Edmond Marie's zoon, Jonkheer Mr. Gustave Lodewijk Marie Hubert Ruijs de Beerenbrouck, Heer van Beerenbrouck en Wolfrath, geboren Roermond 26 September 1842, overleden Kasteel Wolfrath bij Holtum 6 Februari 1926, Minister van Justitie (1888-1891), lid Tweede Kamer der Staten Generaal, Commissaris der Koningin in de Provincie Limburg, Staatsraad i.b.d., Lid van de Regentschapsraad, Lid van het Permanente Hof van Arbitrage, met Jonkvrouwe Marie Isabelle Louise Ruijs de Beerenbrouck, dochter van genoemde Jérôme Philippe Marie, welk huwelijk op 8 October 1872 te Luik werd gesloten.
Uit deze echtverbintenis werd op 1 December 1873 te Roermond geboren Jonkheer Mr. Charles Joseph Marie Ruijs de Beerenbrouck, (later) Heer van Beerenbrouck en Wolfrath, voorzitter Tweede Kamer der Staten Generaal, Commissaris der Koningin in de Provincie Limburg, voorzitter van de Raad van Ministers, Minister van Binnenlandse Zaken en van Landbouw, Minister van Staat, Kamerheer i.b.d. van Koningin Wilhelmina, overleden Utrecht 17 April 1936. Hij huwde te Warnsveld, 15 April 1902, Jonkvrouwe Maria Josephina Ernestina Alexandrina van der Heyden, Vrouwe van Suideras, geb. Warnsveld a. Suideras 19 Augustus 1877, overleden aldaar 17 Januari 1948, dochter van Baron Alexander Amandus Josephus Canisius, Heer van Doornenburg en Suideras en Joanna Maria Baronesse van Voorst tot Voorst.
Geschiedenis van het archiefbeheer
Zijn nagelaten papieren worden na zijn dood geordend door zijn echtgenote en jongste dochter. Mr H.A.M.T. Kolfschoten, (geb. 1903), eertijds Ruijs' privé-secretaris, maakt een inventarislijst van het archief op. Tijdens de tweede wereldoorlog duiken de dokumenten onder op het landgoed "Suideras" te Vierakker.
Als de bevrijding een feit is, worden de papieren weer opgegraven, hier en daar met vochtplekken, maar verder onbeschadigd.
De verwerving van het archief
Het archief is voor langere tijd in beheer, niet in eigendom verkregen.
In 1981 werden de nagelaten papieren door de familie in bewaring gegeven aan het Algemeen Rijksarchief in Den Haag.

Inhoud en structuur van het archief

Verantwoording van de bewerking
Op 16 juni 1986 vond in het nieuwe gouvernementsgebouw in Maastricht de herdenking plaats van de vijftigste sterfdag van jhr. mr. Charles Joseph Marie Ruijs de Beerenbrouck. Bij die gelegenheid werd de lijst uitgereikt die van zijn archief werd opgemaakt. Deze lijst werd samengesteld door H.A.M.T. Kolfschoten. Aan de ordening die aan deze lijst ten grondslag heeft gelegen, is sedertdien niets veranderd.
Het archief werd in de jaren 1981-1986 naar het Algemeen Rijksarchief overgebracht. Inmiddels werden de stukken door mr. Pia E.M.S. Sassen nader beschreven. Door haar werd ook het levensbericht opgesteld dat aan de lijst vooraf gaat, en waaraan door de familie een bijlage is toegevoegd over Ruijs' voorgeslacht.
De definitieve beschrijving van het archief wijkt in zoverre af van de lijst-Kolfschoten dat zij omvangrijke nummers heeft gesplitst om het ontstaan van grote pakken te vermijden. Het archief heeft namelijk door zijn "ondergronds verblijf" tijdens de Tweede Wereldoorlog ernstig geleden. Om die reden is mede op verzoek van de bewaargevers het archief op microfilm gezet en een set aan het Katholiek Documentatiecentrum in Nijmegen overgedragen. Aldus kwam op verscheidene plaatsen een schaduwarchief te berusten.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Anders, namelijk: Voor raadpleging van de originele stukken is toestemming vereist van jhr. mr. C.C.C.M. van Nispen tot Sevenaer door bemiddeling van de afdeling Publieksdiensten (info@nationaalarchief.nl). Toestemming wordt alleen gegeven t.b.v. wetenschappelijk onderzoek en op basis van een schriftelijk gemotiveerd verzoek.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Collectie 372 C.J.M. Ruijs de Beerenbrouck, nummer toegang 2.21.244, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Ruijs de Beerenbrouck, 2.21.244, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn in kopievorm beschikbaar