Terug naar zoekresultaten

2.13.86 Inventaris van het archief van de Artillerie-Inrichtingen, 1813-1941 (1942-1972)

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.13.86
Inventaris van het archief van de Artillerie-Inrichtingen, 1813-1941 (1942-1972)

Auteur

J.M.M. Cuijpers, H.E.M. Mettes

Versie

30-03-2022

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1999 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Ministerie van Defensie: Artillerie-Inrichtingen
Artillerie-Inrichtingen

Periodisering

archiefvorming: 1813-1941
oudste stuk - jongste stuk: 1813-1972

Archiefbloknummer

D27515

Omvang

; 2240 inventarisnummer(s) 121,40 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het. Een klein gedeelte is gesteld in talen als heten het.
Nederlands
Engels
Frans

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften. Het archief bevat enkele foto's.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Artillerie Stapel- en Constructiemagazijnen Directie der Artillerie Stapel- en Constructiewerkplaatsen / Pyrotechnische werkplaatsen Pyrotechnische School / Pyrotechnische werkplaatsen Geweerwinkel Geweermakers Werkplaatsen Inspectie der Draagbare Wapenen Werkplaats der Draagbare Wapenen Geschutgieterij Wapenkeuringscommissie Artillerie Stapel- en Constructiemagazijnen Wapenkeuringscommissie Suhl en Solingen Wapenkeuringscommissie Vuurwerkerij Inspectie der buskruitfabricage IJzergieterij Artillerie-Inrichtingen Staatsbedrijf der Artillerie-Inrichtingen Munitiebureau Centraal Orgaan voor de voorziening in de behoeften van de Weermacht (COW) Commissaris voor de behartiging van de belangen van de voormalige Nederlandse Weermacht / Afdeling E Commissaris voor de behartiging van de belangen van de voormalige Nederlandse Weermacht / Afdeling B5 Ministerie van Oorlog / Afdeling B5: Afwikkeling Staatsbedrijf der Artillerie-Inrichtingen N.V. Nederlandse Machinefabriek Artillerie-Inrichtingen Commissie voor de bezoldiging en titulatuur van de burgerlijke ambtenaren bij de Centrale Magazijnen en bij 's Rijks Magazijn van Geneesmiddelen
Weijnman, J.F.
Boer, dr. J.H. de
, , 1813-1886, , 1818-1860, , 1860-1886, , 1852-1887, , 1824-1886, , 1846-1860, , 1846-1887, , 1841-1889, , 1887-1912, , 1912-1942, , 1943, , 1943, , 1948-1952, , 1941-1966

Samenvatting van de inhoud van het archief

De Artillerie-Inrichtingen en voorgangers te Delft, 's-Gravenhage en Hembrug bij Zaandam waren werkplaatsen waar militair materieel werd geproduceerd ten behoeve van de Nederlandse strijdmacht. Naast algemene stukken van de directies van deze instellingen (vooral correspondentie) bevat dit archief stamboeken van militair en burgerlijk personeel alsmede stukken over technische ontwikkelingen in binnen- en buitenland alsmede over de productie van munitie, geschut, vuur-, slag- en steekwapens, gereedschap, paardentuig en voertuigen (o.m. de spreekwoordelijke "dienstfiets") en de beproeving van buitenlandse wapens en pantserstaal.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
1 Voorgeschiedenis
Over de geschiedenis tot begin 19e eeuw staan ons niet bijzonder veel gegevens ter beschikking. Op 4 augustus 1679 besloten de gecommitteerde Raden van de Edel-Mogende Heeren Staten van Holland en Westfriesland een affuitmakerij op te richten. Ruim twee weken later werd vastgesteld dat deze in Delft gevestigd diende te worden, in 's lands loodsen in de Houttuinen aan de Singels. Wellicht heeft de aanwezigheid van deze magazijnen, alsmede de centrale ligging van Delft een rol gespeeld bij de keuze van Delft als vestigingsplaats. Ook zal hierbij hebben meegespeeld dat deze stad ver achter de waterlinie lag, met het rampjaar 1672 nog vers in het geheugen. Tenslotte was daar nog Hendrik Ewoutszoon van Bleiswijck, een regent afkomstig uit Delft die voor deze stad zitting had in de gecommiteerde Raden. Misschien heeft hij nog in de Raden gelobbyd voor Delft als vestigingsplaats. De oprichting van de affuitmakerij werd voorafgegaan door meerdere oorlogen en conflicten. ( Heinz Nägele en Dick Schaap, Geen oorlog, geen munitie - De geschiedenis van 300 jaar militaire produktie (Haarlem, 1979) 35. )
Verder is bekend dat circa 1750 in de werkplaats 6 houtwerkers en vier smeden tewerkgesteld waren. Voor het onderhoud van geweren waren 17 werklieden verantwoordelijk.
2 De Artillerie Stapel- en Constructiewerkplaatsen, 1813-1886
De vereniging van de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden op het Congres van Wenen had zijn directe uitwerking op de Delftse bedrijven.
In oktober 1830 werd besloten over te gaan tot de oprichting van een ijzergieterij. Dit was een direct gevolg van de Belgische opstand.
In 1845 werd een slagkruitfabriek opgericht, in 1869 gevolgd door een patroonfabriek. Beide werden opgezet om de afhankelijkheid van het buitenland te verminderen. De patroonfabriek werd ook nodig vanwege de behoefte aan metalen patronen voor de nieuwe Beaumont achterlaadgeweren.
Ondertussen werden op 1 april 1860 de pyrotechnische werkplaatsen, het vuurwerkers- en scheikundig laboratorium en de slagkruitfabrieken afgescheiden van de Directie der Artillerie Stapel- en Constructiewerkplaatsen en verenigd tot een afzonderlijke directie, te weten de Pyrotechnische School. ( KB van 22 mei 1860, nr. 42. )
De Pyrotechnische School had onder meer ten doel "(...) de Officieren en Onderofficieren van het Wapen der Artillerie (...) bekend te maken met al wat het vak der pyrotechnie betreft."
Daarnaast werd de School "(...) bestemd tot het verrigten der werkzaamheden die tot dus ver in het Vuurwerkers-Laboratorium, in de Pyrotechnische Werkplaats en aan de Slagkruidfabriek, alsmede in het voormalig Scheikundig Laboratorium (...) werden uitgevoerd."
3 Het (Staats)bedrijf der Artillerie-Inrichtingen, 1887-1940
In 1887 werd een belangrijke reorganisatie doorgevoerd. De werkplaatsen voor draagbare wapenen (voorheen geweerwinkel genaamd), de pyrotechnische school, de constructiewerkplaatsen, allen te Delft, de ijzergieterij te Den Haag en de geschutgieterij werden onder één directeur der Artillerie-Inrichtingen verenigd.
Tussen 1895 en 1899 werd het bedrijf der Artillerie-Inrichtingen voor het grootste deel verplaatst naar het Hemveld, later Hembrug te Zaandam. Dit vanwege de strategische ligging binnen de Waterlinie, achter de Stelling van Amsterdam. Aldaar werden gevestigd de patroonfabriek, de vuurwerkerij en de projectielfabriek met ijzergieterij, onder de benaming munitiefabriek, alsmede de werkplaats voor draagbare wapenen en een magazijn.
In 1904 werd de geschutgieterij, die na de verplaatsing van de Artillerie-Inrichtingen in Den Haag bleef gevestigd, opgeheven.
Volgens het Koninklijk Besluit van 30 maart 1905, nr. 42, ressorteerden toentertijd onder de Artillerie-Inrichtingen de directie en de keuringscommissie, de stapelmagazijnen en de constructiewerkplaatsen, de munitiefabriek, de werkplaatsen voor draagbare wapenen en herstelwerkplaats voor geschut, de magazijnen te Hembrug en de commissie van proefneming te Den Haag.
In 1906 werd op verzoek van de minister van Oorlog de commissie Goedkoop ingesteld, met als opdracht te onderzoeken of de Artillerie-Inrichtingen op de bestaande voet kon worden gehandhaafd. Een aantal aanbevelingen van deze commissie werden daadwerkelijk ten uitvoer gebracht. Er werd een commerciële boekhouding ingevoerd en de functies van hoofd van de IVe afdeling van het ministerie van Oorlog en directeur der Artillerie-Inrichting werden in één persoon verenigd. Dit laatste ter bespoediging van de afdoening van allerlei zaken. De invoering van de commerciële boekhouding liep vooruit op de instelling van het Staatsbedrijf, waarmee de AI geheel onafhankelijk van de begroting van het ministerie van Oorlog kwam te staan.
Vanaf 1 januari 1912 werden de Stapelmagazijnen te Delft afgescheiden van de Artillerie-Inrichtingen. Onder de naam Magazijnen der Artillerie te Delft werden ze verder bestemd voor het opleggen van artilleriemateriaal voor het Veldleger. ( Recueil militair, bevattende de wetten, besluiten en orders betreffende de Koninklijke Nederlandsche landmacht. (Voortaan: RM) 1911 ('s-Gravenhage, 1911) 663. ) Bij Wet van 31 oktober 1912, houdende aanwijzing van de Artillerie-inrichtingen als Staatsbedrijf (Stb. 330) werd de "(...) tak van Staatsdienst van de Artillerie-inrichtingen aangewezen als Staatsbedrijf in de zin der wet van 16 februari 1912 (Stb. 85)". Het daarop volgend jaar werd bij besluit van 16 januari 1913, houdende vaststelling van een voorschrift voor het Staatsbedrijf der Artillerie-Inrichtingen (Stb. 34) ( Gewijzigd bij KB van 16 januari 1913, Stb 34. ) , de dienst van deze inrichtingen en het daarop te houden toezicht geregeld. Artikel 1 van dit besluit schetste in enkele pennenstreken de taak van het bedrijf, namelijk
"(...) het tegen betaling vervaardigen en herstellen van artillerie-materiaal en (...) het verrichten van daarmede verband houdende werkzaamheden, zoowel ten behoeve van de Departementen van algemeen Bestuur en van 's Rijks Koloniën, als van andere openbare lichamen of van particuliere personen of inrichtingen."
De verdere uitwerking van dit Besluit werd gegeven in het Koninklijk Besluit van 31 januari 1913, nr. 62. ( RM 1913, 128-137. ) Hierin werd bepaald, dat tot de Artillerie-Inrichtingen werden gerekend de Munitiefabriek en de Werkplaatsen voor Draagbare Wapenen en de daarbij horende magazijnen. Deze waren gevestigd aan de Hembrug. Verder behoorden tot de AI de Constructie-Werkplaatsen te Delft. Vanaf eind januari 1913 zetelde de directie te Hembrug. ( RM 1913, 71. ) De personele unie van directeur AI en hoofd van de IVe afdeling van het ministerie van Oorlog, in 1907 ingesteld, werd weer opgeheven. In 1914 werd een regeling getroffen inzake diensten welke tot dan toe zonder nadere machtiging door de Artillerie-Inrichtingen werden uitgevoerd. In deze regeling werden een 15-tal diensten genoemd die deze instelling verrichtte, alsmede de grond waarop deze verricht werden. ( RM 1914, 415-421. ) ( Het betreft de volgende diensten: )
  1. Verstrekken en herstellen van draagbare wapenen en daarvoor bestemde verwisselstukken , toebehooren, gereedschappen, maten, enz.
  2. Verstrekken van onderhoudsmiddelen en algemeene behoeften voor wapenen, rijwielen, paardentuig en voor het materiaal der Artillerie bij de korpsen en de magazijnen.
  3. Verstrekken en herstellen van benoodigdheden als: richtblokken, richtcontroleurs enz., kanonslagen e.d., ijzeren blokjes voor patroontasschen.
  4. Verstrekken en herstellen van contrôleklokjes en van de benoodigdheden daarvoor.
  5. Herstellen van voertuigen ten behoeve van de Geneeskundige Dienst.
  6. Verstrekken van benoodigdheden voor winterbeslag.
  7. Geven van technische adviezen en verleenen van medewerking bij aanschaffing van, het nemen van proeven enz, met artilleriemateriaal.
  8. Verleenen van hulp bij het herstellen van rijwielen.
  9. Verstrekken en herstellen van brandblusmateriaal, behoorende tot het materiaal der artillerie, in verantwoording bij de Plaatselijke- en Garnizoenscommandnaten en bij de inrichtingen van onderwijs.
  10. Onderzoeken en herstellen van de inrichtingen van beweegkracht en verlichting, alsmede van de hefwerktuigen, enz, op de pantserforten.
  11. Houden van cursussen als hieronder zijn vermeld:
    1. wapencursussen voor officieren;
    2. opleidings- en herhalingscursussen voor meesters-geweermaker en -zwaardveger;
    3. opleidings- en herhalingscursussen voor miliciens-geweermakers;
    4. opleidingscursus voor miliciens tot hulpgeweermaker ten behoeve van het mitraileur-materieel van het veldleger;
    5. opleidings- en herhalingscursussen van onderofficieren-vuurwerker der Vesting-Artillerie;
    6. cursussen voor officieren, ressorteerende onder den Inspecteur der Vesting-Artillerie, ten behoeve van het goede onderhoud van het materieel der Vesting-Artillerie;
    7. idem voor officieren, ressorteerende onder den Inspecteur der Bereden-Artillerie, ten behoeve van het goede onderhoud van het materieel der Bereden-Artillerie;
    8. cursussen voor officieren der Mitrailleurafdeelingen, ten behoeve van het goede onderhoud van het materieel;
    9. herhalingscursussen voor meesters smid-bankwerker der Bereden-Artillerie.
  12. Uitoefenen van toezicht op het onderhoud en beheer der draagbare wapenen, in gebruik bij de korpsen en inrichtingen van het leger en de landweer, enz, bestaande in:
    • het houden van toezicht op de verantwoording van de wapenen en van de reparatieboeken.
    • het houden van wapeninspectiën en het beschikbaar stellen van personeel ten behoeve van het houden van inspectiën over draagbare wapenen door de betrokken autoriteiten.
  13. Onderzoeken van pikrinezuur in beheer bij het Regiment Genietroepen.
  14. Herstellen van keukenwagens.
Met ingang van 11 december 1924 werd de afdeling zadelmakerij van de constructiewerkplaatsen overgeplaatst van Delft naar Hembrug. ( Legerorders bevattende de wetten, besluiten, ministerieele beschikkingen, kennisgevingen en mededeelingen van belang voor de Nederlandsche landmacht (voortaan: Legerorders) 1924 ('s Gravenhage, 1924) nr. 429. ) Enkele maanden later, op 1 maart 1925, volgden de afdelingen houtwerkerij (wagenmakerij) en ververij. ( Legerorders 1925, nr. 92. )
In 1926 werd de Wapenfabriek verenigd met de Munitiefabriek, waardoor een nieuwe afdeling Technische Zaken ontstond
Bij Koninklijk Besluit van 9 september 1929, Stb. 348 werden de KB's van 16 januari 1913 en 12 juli 1917 ingetrokken en werd een nieuw voorschrift Artillerie-Inrichtingen vastgesteld. De doelstellingen werden opnieuw beschreven, verruimd en gepreciseerd. Artikel 1 kwam aldus tot de volgende taakstellingen:
  1. het vervaardigen, wijzigen of herstellen en onderhouden van voorwerpen, in de eerste plaats van wapens en ander oorlogsmateriaal;
  2. aanschaffen van wapens en ander oorlogsmateriaal;
  3. doen van onderzoekingen, geven van raad en verleenen van medewerking met betrekking tot de werkzaamheden, bedoeld onder a. en b.;
  4. medewerken aan de voorbereiding tot het in tijden van oorlogsgevaar en oorlog voorzien in de materieele behoeften van de weermacht;
  5. opleiden van personeel, bestemd voor technische diensten bij Land- en Zeemacht;
  6. bewijzen van andere diensten.
Door de overkomst van personeel van de directie vanuit Den Haag naar de Hembrug werd een nieuwe afdeling Algemene Zaken opgericht.
De juridische grondslag voor de bedrijfsvorm van de Artillerie-Inrichting tot 1941, het staatsbedrijf, werd gevormd door de Comptabiliteitswet (wet van 21 juli 1927, Stb. 259), de Bedrijvenwet (wet van 21 juli 1928, Stb. 259) en voorts de wetten van 29 juli 1928, Stb. 511 en van 18 maart 1931, Stb. 259.
De Comptabiliteitswet regelde in zijn algemeenheid het beheer en de verantwoording van 's Rijks financiën en de inrichting van de staatsbegroting. In artikel 88 werd de mogelijkheid geschapen voor bepaalde takken van de rijksdienst afwijkende beheerregels te stellen. Dit geschiedde middels de Bedrijvenwet 1928 ten aanzien van onder andere de Artillerie-Inrichtingen. Staatsbedrijven waren administratieve eenheden met een eigen bedrijfskas, konden afschrijvingen plegen, maar mochten geen onafhankelijk beheer voeren en waren geen zelfstandig rechtspersoon. ( CAD, gewoon verbaalarchief Ministerie van Oorlog, 12 december 1946, nr. 937 en 5 augustus 1947, nr. 231. )
Medio 1938 werd de directiezetel weer teruggeplaatst naar Den Haag. De taken tussen de drie directieleden werd als volgt verdeeld; directeur-voorzitter ir. A. Groothof werd belast met de dagelijkse leiding, ir L.L.E. Ornstein had als hoofdtaak de mobilisatievoorbereiding terwijl G. Houtwipper zich boog over de administratie.
Na de herziening van de bedrijfsorganisatie kende de Artillerie-Inrichtingen de volgende locaties:
Den Haag:
  • Directie
  • Algemeen Secretariaat
  • Hoofdadministratie (Financiële en commerciële administratie)
  • TAVO, Technische aanschaffingen en voorlichting (Specialisten, plan- en controlebureau, technisch aanschaffingsbureau)
Hembrug:
  • Fabriek met bijbehorende hulpdiensten, fabrieksadministratie en magazijnen
Delft:
  • Diverse doublures van werkplaatsen in oorlogstijd
  • Werkplaatsen in vredestijd, o.a. instrumenten en perserij voor koperen staven
  • Scheikundig laboratorium
  • Auto-exploitatie
  • Magazijnen, waaronder het Centrale Mobilisatiemagazijn
Begin 1939 werd het auto- en motorbedrijf van de AI overgeplaatst van de Hembrug naar Delft. ( Legerorders 1939, nr. 51. ) In maart van dat jaar vertrokken de afdelingen optiek en instrumenten en het magazijn-auto-onderdelen ook naar de Hooikade 2 te Delft. ( Legerorders 1939, nr. 90. ) Vanaf mei 1939 vestigde het scheikundig laboratorium zich aan de Julianalaan te Delft. ( Legerorders 1939, nr. 203. ) In 1939 bedroeg het aantal werknemers 4440.
Op 8 september 1939 vertrok D. van den Berg, die tot dan toe als chef van het Metallografisch Laboratorium werkzaam was geweest, tesamen met ir N.A. Leyds in opdracht van de directie van de Artillerie-Inrichtingen naar de Verenigde Staten. Hun taak was om aldaar de aflevering van door de AI geplaatste bestellingen te bespoedigen, contacten te leggen en voorstellen aan de directie te doen voor de aanschaf van materialen en goederen. Bij besluit van het Directorium van het Centraal Orgaan voor de voorziening in de behoefte van de Weermacht van 18 januari 1940, nr. 22 werd ir L.L.E. Ornstein, directeur van het Staatsbedrijf, als vertegenwoordiger van het Royal Netherlands Arsenal naar New York gezonden.
4 Liquidatie en afwikkeling van het Staatsbedrijf der Artillerie-Inrichtingen, 1940-1952
Na de capitulatie in mei 1940 kwam de doelstelling van het Staatsbedrijf te vervallen. Hoofdvraag voor de directie werd hoe de aanwezige productiemiddelen dienstig te maken aan het Nederlands belang en in stand te houden, zonder de bezetter direct tot voordeel te zijn bij de oorlogsvoering. Tevens diende het persoonlijk belang van het personeel zo goed mogelijk gediend worden. Men richtte zich daarbij aanvankelijk op de productie van zogenaamde vredesproducten, vooraleerst in de vorm van gereedschap, meetmiddelen en landbouwwerktuigen.
Bij directiebesluit 519 van 11 juli 1940 werd de Commissie van Advies van het Staatsbedrijf der Artillerie-Inrichtingen ingesteld. In deze commissie namen drie leden zitting, te weten een juridisch, een financieel en een industrieel adviseur. De commissie had tot taak de directie als een soort college van advies bij te staan. Leden waren ir A. Groothof als voorzitter en industrieel adviseur, jhr mr G.W. van der Does als juridisch adviseur en als financieel adviseur werd F. Zaalberg van Zelst aangewezen.
Krachtens besluit van de Secretarissen-Generaal van de Departementen van Financiën en van Handel, Nijverheid en Scheepvaart werd per 6 oktober 1941 ( Bijvoegsel tot de Nederlandsche Staatscourant 16 oktober 1941, nr. 202. ) de naamloze vennootschap N.V. Nederlandsche Machinefabriek Artillerie-Inrichtingen ( Verordnungsblatt für die bezetzten Niederländischen gebiete Jahr 1941 - Verordeningsblad voor het bezette Nederlandsche gebied 1941, 125, blz. 527-530. ) opgericht. ( Verordeningsblad nr. 28, dd 8 juli 1941. Inv. nr. 2605. ) Er werden 200 aandelen van ? 10.000,- uitgegeven, waarvan er 199 in bezit van de Staat kwamen, terwijl 1 aandeel in handen van de Twentse Bank kwam. Al snel kwam ook dit ene aandeel in handen van de Staat. Deze NV kreeg van het Staatsbedrijf, dat in liquidatie ging, in eigendom het fabrieksterrein met opstallen gelegen aan de Hembrug, de afdeling optiek en instrumentmakerij te Delft en de inrichting van het directiehoofdkwartier in 's-Gravenhage. Onder de directie werden twee bedrijfsonderdelen geplaatst, te weten administratieve en commerciële zaken en fabriekszaken. Krachtens artikel 4 van het Besluit van 24 juni 1941 betreffende de oprichting van de Naamloze Vennootschap Nederlandsche Machinefabriek Artillerie-Inrichingen, werd het Staatsbedrijf der Artillerie-Inrichtingen geliquideerd. De directie van het Staatsbedrijf in liquidatie vestigde zich te Delft aan de Hooikade 1. De Commissaris voor de behartiging van de belangen van de voormalige Nederlandsche Weermacht bepaalde dat per 1 januari 1943 de liquidatie als beëindigd moest worden beschouwd. ( Bij brief van 15 december 1942, nr. 110. ) Bij de algehele liquidatie van het Staatsbedrijf werd het Autobedrijf per 1 juli 1942 overgedragen aan het Departement van Justitie, terwijl het Scheikundig Laboratorium overging naar de Centrale Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek. De resterende werkzaamheden werden ondergebracht bij de afdeling E van voornoemd commissariaat. Later werden deze taken overgenomen door de afdeling B5. Op 1 september 1948 werd de afdeling B5, afwikkeling defensiecontracten van het ministerie van Oorlog, opgeheven onder gelijktijdige instelling van de Afdeling B5, afwikkeling Staatsbedrijf der Artillerie-Inrichtingen. Hoofd van de afdeling werd J.F. Weijnman. ( CAD, gewoon verbaalarchief van het Ministerie van Oorlog, 19 maart 1949, nr. 1. ) De afdeling kwam te ressorteren onder de Directie Administratieve Diensten en beheerde de nog aanwezige, danwel door recuperatie verkregen of nog te verkrijgen voorraden en machines en het technisch en personeelsarchief. In 1952 gaf de minister van Oorlog de afdeling B5 opdracht de liquidatie van deze afdeling uiterlijk op 1 juli 1952 te beëindigen. ( Inv..nr. 2761. ) Desalniettemin duurde het tot eind december 1953 totdat de opheffing daadwerkelijk geëffectueerd werd. ( CAD, gewoon verbaalarchief Ministerie van Defensie, 28 december 1953, nr. 102362. )
5 De N.V. Nederlandsche Machinefabriek Artilllerie-Inrichtingen, 1945-1980
Na afloop van de Tweede Wereldoorlog werd, krachtens Besluit van 17 september 1944, houdende vaststelling van het Besluit bezettingsmaatregelen (Nr. E 93) de NV als rechtsvorm voorlopig gecontinueerd en als zodanig geclassificeerd in groep C van de verordeningen van de bezetter, wat in concreto betekende dat de bezettingsregeling uitgevaardigd door of vanwege de Duitse bezetter van 6 oktober 1941 ( Bijvoegsel tot de Nederlandsche Staatscourant 16 oktober 1941, nr. 202 . ) , waarbij de NV Nederlandsche Machinefabriek Artillerie-Inrichtingen werd opgericht, voorlopig gehandhaafd bleef. Wel werd artikel 2 van het Statuut, waarin de productie en de doelstellingen van de onderneming werden geregeld, aan de veranderde situatie aangepast. Luidde aanvankelijk in 1941 de doelstelling "het vervaardigen (...) en handelen in voorwerpen van welke aard dan ook", na de oorlog werd deze gespecificeerd, namelijk " (...) in oorlogsmateriaal". In 1946 voerden een vertegenwoordiger van de Koninklijke landmacht en van de marine overleg om tot een gemeenschappelijke grondslag te komen voor het wederom in dienst stellen van de Artillerie-Inrichtingen Hembrug. Deze herstart werd mede urgent om politiek onafhankelijkheid te zijn van het buitenland en ook om buitenlandse valuta uit te sparen. Verder speelde de werkgelegenheid een rol, en tenslotte moest de bevoorrading van leger en vloot in Nederlands-Indië veilig gesteld worden. De delegaties bereikten volledige overeenstemming tijdens de bespreking. De Artillerie-Inrichtingen Hembrug zou in principe op zo kort mogelijke termijn opnieuw uitsluitend ten dienste van het leger moeten gaan produceren, en datzelfde leger zou in de directie een overwegende invloed uitoefenen. Aan de Hembrug zouden munitie, wapens en geschut en reservedelen geproduceerd moeten worden. ( CAD, geheimverbaalarchief Ministerie van Oorlog, 31 december 1946, nr. F 289. ) Op 6 februari 1947 bracht de minister van Oorlog een bezoek aan de NV Nederlandsche Machinefabriek Artilllerie Inrichtingen. Hij had een bespreking met de directie en men kwam gezamenlijk tot de conclusie dat de Nederlandse staat geen behoefte had aan een gereedschapsfabriek maar aan een munitie- en wapenfabriek. In zijn slotzin liet de minister over zijn gevoelen in deze materie geen onduidelijkheid bestaan. "(...) eenig streven, van welke zijde ook, om tot een ander standpunt te geraken (kon door de minister niet) worden gewaardeerd." ( CAD, geheim verbaalarchief Ministerie van Oorlog, 24 februari 1947, nr. O 41 ) In april 1948 was nog geen besluit gevallen over de bouw van een munitiefabriek. Zo werd de mogelijkheid overwogen om samen met zuiderbuur België zo'n fabriek op te zetten. ( CAD, geheim verbaalarchief Ministerie van Oorlog 1948, 21 april 1948, nr. F 74. )
Het Amerikaanse War Assets Administration stelde in 1947 25 miljoen dollar ter beschikking om zogenaamde war assets -bedrijfsmiddelen voor oorlogsvoering - aan te schaffen. De regering overwoog met deze gelden in de Verenigde Staten de benodigde machineriën aan te schaffen om een een munitiefabriek in te richten.
Bij Koninklijke boodschap van 15 september 1948 werd de Staten-Generaal een ontwerp van wet voorgelegd tot nadere vaststelling van de regeling betreffende de oprichting van de NV Nederlandsche Machinefabriek Artillerie-Inrichtingen. Omdat de bijbehorende Memorie van Toelichting onvoldoende sterk beargumenteerd bleek te zijn, werd het wetsontwerp (1948-937) op 12 april 1950 ingetrokken. ( CAD, geheim verbaalarchief Ministerie van Oorlog. 24 maart 1950, nr. C 70 en 29 maart 1950, I 74. ) Een tweede wetsontwerp (nr. 2359 van 1951) werd eveneens ingetrokken. Daarop werd in 1953 een interdepartementale commissie onder leiding van de staatssecretaris van Oorlog F.J. Kranenburg ingesteld, welke tot taak kreeg de ministers van Economische Zaken, van Binnenlandse Zaken, van Financiën en van Oorlog schriftelijk te adviseren inzake welke juridische vorm passend zou zijn voor de NV, alsmede op welke wijze de rechtspositie van het personeel regeling behoefde. ( CAD, gewoon verbaalarchief Ministerie van Oorlog, 17 oktober 1953, nr. 92690. ) De commissie diende op 6 november 1954 een rapport in met een ontwerp van wet tot instelling van een Nationaal Bedrijf Artillerie-Inrichtingen. In het concept Memorie van Toelichting werd nog eens goed het unieke karakter van de Artillerie-Inrichtingen geschetst. Het onderscheidde zich, zo stelde de Memorie, op talloze manieren van particuliere ondernemingen: door haar herkomst (afstamming van het staatsarsenaal), haar producten (wapens, munitie), haar afzet (voornamelijk defensie) en haar nationaal karakter. De commissie kwam op grond van het nationaal karakter van de Artillerie-Inrichtingen enerzijds tot de conclusie dat de vorm van NV daarvoor oneiglijk was, terwijl anderzijds de noodzaak bestond om het bedrijf rechtspersoonlijkheid toe te kennen. De commissie kwam daarop tot de conclusie dat de beste oplossing van dit dilemma besloten lag in een (publiekrechterlijke) rechtspersoon sui generis dat wil zeggen een vorm van rechtspersoonlijkheid, die niet kan worden ondergebracht in één der vakjes van in onze maatschappij bestaande rechtspersoonlijkheden, op zich zelf staand wat haar vorm betreft; deze kan slechts door wet gecreëerd worden. ( CAD, archief Ministerie van Oorlog, 1955-1980, in bewerking: Beleidsterrein militair materieel, dossier 240299. ) Als benaming voor deze rechtspersoon werd Nationaal Bedrijf gekozen. ( CAD, gewoon verbaalarchief Ministerie van Oorlog, 25 november 1954, nr 141742. ) Op basis van het rapport Kranenburg werd in 1955 wederom een wetsontwerp, nr 4170 ingediend, met als strekking de instelling van een Nationaal Bedrijf Artillerie-Inrichtingen. Ook dit ontwerp haalde het Staatsblad niet. In augustus 1957 werd de zoveelste poging ondernomen; een gewijzigd wetsontwerp 1957 werd ingediend. Onder druk van het parlement werd in dit ontwerp als rechtspersoonlijkheid voor de Artillerie-Inrichtingen wederom het Staatsbedrijf - in de zin van artikel 88 van de Comptabiliteitswet - gekozen. Tenslotte werd het Staatbedrijf Artillerie-Inrichtingen op 1 januari 1959 ingesteld bij wet van 20 maart 1958 (Stb. 177). ( Voor stukken inzake de ontwerp van wet en de juridische status van de Arttillerie-Inrichtingen na 1951: CAD, het archief van het ministerie van Defensie, beleidsterrein militair materieel, dossiers 206460, 240299, 388813, 293090.l ) Als hoofdtaak kreeg het bedrijf het vervaardigen van en de handel in wapens, munitie en ander oorlogsmateriaal.
Eind 1969 gaf de minister van Defensie raadgevend bureau ir B.W. Berenschot uit Amsterdam de opdracht een onderzoek in te stellen naar de structuur van het Staatsbedrijf. Daarnaast werd datzelfde bedrijf opgedragen een aanvullend onderzoek te doen naar de logistieke betekenis van de Artillerie-Inrichtingen voor de krijgsmacht. Sedert de begrotingsbehandeling in oktober van dat jaar - waar ook de begroting van de Artillerie-Inrichtingen werd vastgesteld - bestond er een toestand van twijfel en onzekerheid onder het personeel inzake de toekomst. Perspublicaties verergerden deze toestand. Medio 1970 bood Berenschot zijn rapport aan de Secretaris-Generaal van Defensie aan. In 1970 bestond de taak van de Artillerie-Inrichtingen uit het vervaardigen en renoveren van munitie voor de Nederlandse krijgsmacht, de rivisie en het onderhoud van wapens en wapenonderdelen, het beheer van een afdeling optiek en instrumenten en de productie van precisiemachines. Er waren drie vestigingen, het bekende Hembrug te Zaandam, een kleine vestiging voor optiek te Delft. Daarnaast was er een dochteronderneming, de N.V. Pyro te Ossendrecht. Hier vonden laboreer- en renoveerwerkzaamheden plaats.
Ten gevolge van onder meer een dalende behoefte aan munitie, zowel in Nederland als in het buitenland, de onmogelijkheid munitie te exporteren, omdat bij de Artillerie-Inrichtingen geen wapenontwikkeling meer plaats vond, werd een herstructurering onvermijdelijk.
Uiteindelijk werd de militaire productie van het Staatsbedijf per 1 januari 1973 overgenomen door Eurometaal N.V. Deze overname werd mogelijk gemaakt bij wet van 22 november 1972 (Stb. 674). Hiermee werd het voortbestaan van het Staatsbedrijf zinloos.
Bij wet van 18 december 1974 (Stb. 771) werd het Staatsbedrijf Artillerie-Inrichtingen dan ook met ingang van 1 januari 1975 opgeheven.
7 Geschiedenis van de organen van de aangetroffen gedeponeerde archieven
De Commissie voor de bezoldiging en titulatuur van de burgerlijke ambtenaren bij de Centrale Magazijnen van Militaire Kleeding en Uitrusting en bij 's Rijks Magazijn van Geneesmiddelen werd ingesteld bij ministeriële beschikking van 16 juni 1910. De taak van de commissie bestond uit het ontwerpen van een regeling om de salariëring en titulatuur van burgerambenaren bij de Centrale Magazijnen van Militaire Kleeding en Uitrusting en bij 's Rijks Magazijn van Geneesmiddelen zo mogelijk in overeenstemming te brengen met de Artillerie-Inrichtingen. De commissie werd na het uitbrengen van haar verslag op 11 juli 1911 ontbonden.
Het munitiebureau (vanaf 1939 deel uitmakend van het Centraal Orgaan voor de voorziening in de behoeften van de Weermacht (COW) werd voor de eerste maal ingesteld bij beschikking van de ministers van Oorlog en Marine van 30 juni 1915 nr. 3, respectievelijk 1 juli 1915 nr. S 45. Het doel van het munitiebureau was medewerking van de Nederlandse industrie te verzekeren bij de vervaardiging van munitie, opdat aanvulling daarvan onder alle omstandigheden gewaarborgd zou zijn. Bij beschikking van 19 juni 1920, nr. 102 ( Legerorders 1920, nr. 315. ) van de minister van oorlog werd het munitiebureau weer opgeheven.
Bij besluit van het Directorium van het COW van 18 oktober 1939 nr. 10 werd het munitiebureau opnieuw ingesteld. Het bestond uit drie leden, te weten de directeur voor het materieel der landmacht (voorzitter), de directeur van het COW en de directeur-voorzitter van de Artillerie-Inrichtingen, alsmede een algemeen gedelegeerde en een secretaris. De instelling van dit bureau had verstrekkende gevolgen voor de Artillerie-Inrichtingen. Verzoeken om opgaaf van prijs en levertijd, opdrachten tot aanmaak of aanschaf, verzoeken of opdrachten voor onderzoek en voorlichting, voorzover betrekking hebbende op materiaal dat bij de directeur voor het materiaal der landmacht in beheer was, dienden voorgelegd te worden aan het munitiebureau. De algemeen gedelegeerde kon zelfstandig in naam van de directeur-voorzitter Artillerie-Inrichtingen handelen, briefwisseling voeren en stukken ondertekenen. Voor de uitvoering van zijn taken kon hij beschikken over het personeel van de TAVO.
Geschiedenis van het archiefbeheer
Vanaf de vestiging van de Artillerie-Inrichtingen aan de Hembrug eind 19e eeuw bestond het onderhavige archief formeel uit drie afdelingen:
  • Munitiefabriek;
  • Draagbare wapenen;
  • Magazijnen.
In 1898 werden bij ministeriële beschikking de procedures inzake aanvragen van diverse autoriteiten bij afdelingshoofden van de Artillerie-Inrichtingen geregeld. Bij deze aanvraag moest voortaan melding worden gemaakt van de ministeriële aanvraag of machtiging waarop deze gegrond was. De medeondertekening van de directeur op facturen, vrachtbrieven en dergelijke kwam te vervallen. Vragen om inlichtingen en mededelingen betreffende de uitvoering van gegeven bevelen moesten worden gericht tot de betrokken afdelingshoofden. ( Recueil militair, bevattende de wetten, besluiten en orders betreffende de Koninklijke Nederlandsche landmacht. 1898 ('s-Gravenhage, 1898) 275. )
De reeds gememoreerde vereniging van de Wapenfabriek met de Munitiefabriek in 1926, met als resultante een nieuwe afdeling Technische Zaken, had ook zijn repercussies op de archiefvorming. Alleen de index B -verantwoording wapens - bleef zelfstandig archief vormen
Bij ministeriële beschikking van 27 oktober 1938, nr. 289 werd bepaald dat alle correspondentie voortaan zou lopen via de directie, gezeteld op het hoofdbureau, Lange Voorhout 102 te Den Haag. ( Legerorders 1938, nr. 348. ) In verband met de invoering van een voorlopige regeling postbehandeling en de inrichting van een eigen archief bij de afdeling TAVO, stelde het hoofd TAVO in juli 1939 voor de archieven op een uniforme manier in te delen. Bij elk afdelingsarchief zouden hoofdgroepen moeten worden onderscheiden, afgeleid van de taken van de desbetreffende afdeling. Deze hoofdgroepen zouden worden aangeduid met letters, bijv. A voor administratie, M voor munitie en G voor geschut. ( Brief van het hoofd TAVO aan de directeur, nr. 1530U van 25 juli 1939. In: inv.nr. 2321. ) Het is echter niet bekend of voornoemd voorstel ook daadwerkelijk is ingevoerd. Met ingang van 16 maart 1942 werd het correspondentie-archief van het Autobedrijf opgeheven en ondergebracht in het directie-archief. Vanaf die datum werden dus alle inkomende en uitgaande brieven in het directie-archief opgenomen. De minuten van de door de directie te tekenen brieven dienden vooraf door het betrokken afdelingshoofd worden geparafeerd. Bij het directie-archief werd een zogenaamde bewakingsagenda aangehouden. ( Kennisgeving nr. 17 van het Staatsbedrijf der Artillerie-Inrichtingen inliquidatie, 14 maart 1942. )
In januari 1943 werden na een bespreking met de commissaris voor de belangen van de voormalige Nederlandse weermacht nieuwe richtlijnen voor het afwikkelingsbureau Artillerie-Inrichtingen vastgesteld, waaronder de behandeling van de correspondentie. Ingekomen stukken werden op de tot dan toe gebruikelijke manier geagendeerd en behandeld. Van belangrijke stukken werd direct een afschrift gemaakt dat via de afdeling E naar eerdergenoemde commissaris werd gestuurd. Uitgaande directiestukken werden voortaan door deze commissaris getekend. Het briefhoofd luidde voortaan: Commissaris voor de belangen van de v.m. Nederlandsche weermacht - afdeeling E - Afwikkelingbureau A.I.
Het archief van het Centraal Mobilisatie Magazijn (CMM) ( Het Centraal Mobilisatie Magazijn werd ingesteld bij Directie Besluit op 18 april 1939, nr. 135, de organisatie werd nader vastgesteld bij Directie Belsuit 2 juni 1939, nr. 176. De hoofdtaak van het CMM bestond uit het registreren van elders opgeslagen Rijksgoederen. ) bevatte oorspronkelijk 220 mappen, gerangschikt naar bedrijf, waarin per fabrikant werd geregistreerd welke productiemiddelen door de Artillerie-Inrichtingen, of door haar aangeschaft voor rekening van het ministerie van Defensie aan particuliere bedrijven in bruikleen waren afgestaan. Elke map bevatte zogenaamde eindrecapitulatiestaten en inspectieverslagen. Daarnaast kwamen er 7 omslagen betreffende de grondslagen waarop het archief gebaseerd was in voor. Verder was er onder meer een map met correspondentie betreffende terugzendingen en verplaatsingen van gereedschappen.
De archieven werden van 1914 tot 1933 opgeslagen op de zolders van de bureaugebouwen aan de Hembrug. Door de sterke toename van het correspondentiearchief in combinatie met het geringe draagvermogen van de zolders werd besloten een deel van het centraal archief te verplaatsen naar het W(estelijk?) bureelgebouw, en wel naar de voormalige papierkamer. De opberging was als gevolg van deze overplaatsing onoverzichtelijk en wat meer telt, het archief werd verspreid over diverse locaties.
Het bij de Artillerie-Inrichtingen aanwezige archief werd in 1933 aan een bewerking onderworpen. Daarbij werd het grootste gedeelte dat "(...) voor het bedrijf geacht werd geen waarde meer te bezitten en ook uit historisch oogpunt beschouwd, niet meer voor opbewaring in aanmerking kwam, vernietigd." Er was toentertijd archief onder beheer vanaf 1813. In 1933 werden 5 kisten archiefbescheiden overgedragen aan het Legermuseum te Doorwerth ( Doorwerth werd in de Tweede Wereldoorlog vernietigd; de onderhavige stukken zijn naar alle waarschijnlijkheid dus ook verloren gegaan. ) , terwijl wat genoemd werd "(...) de boeken op het archief hebbende (...)", waarmee naar alle waarschijnlijkheid de indicateurs en agenda's worden bedoeld, werden bewaard. ( Nota Archief der Artillerie-Inrichtingen van 30 december 1933. )
Aangenomen werd, dat Geheim Algemene Zaken bij de overplaatsing van de directie naar 's-Gravenhage in 1938 werd meegenomen en mogelijk met de geheime archieven Directie en Vestiging Delft bij het begin van de oorlog in 1940 ter plaatse opgeruimd c.q. vernietigd werden.
Het archief van het voormalig Staatsbedrijf der Artillerie-Inrichtingen werd in bewaring gegeven bij de sectie militaire geschiedenis van de bevelhebber der landstrijdkrachten. Mede gezien de geringe raadpleegfrequentie van dit archief en de slechte bouwkundige staat van de bewaarruimte, verzocht het hoofd van de sectie op 13 september 1983 aan het hoofd CAD dit archief over te nemen. ( CAD, bureau beheer, onderdeelsmap 1019. )
De verwerving van het archief
Het archief is krachtens bepalingen van de Archiefwet overgebracht.

Inhoud en structuur van het archief

Inhoud
Het directiearchief was samengesteld uit de vroegere afdelingsarchieven van algemeene zaken, technische zaken en gedeeltelijk aanschaffingen.
Het geheim archief was niet compleet. Zo ontbraken onder andere Geheim Algemene Zaken, Directie en Vestiging Delft vanaf ongeveer Juni 1938 en Hoofd Fabriek 1941.
Daarnaast bleek dat van verschillende onderwerpen correspondentie zowel in het gewone als in het geheime archief voorkomt.
Selectie en vernietiging
Er werden geen archiefbescheiden vernietigd tijdens de bewerking in 1941. De bewerker was echter een andere mening toegedaan: "Mijns inziens zou een groot gedeelte vernietigd kunnen worden, aangezien dit thans van geen waarde voor de historie van het bedrijf is. Bij een eerstvolgende herordening zou dan dit gedeelte onder aanwijzing van een daartoe bevoegde autoriteit kunnen worden vernietigd."
Het hoofd van Bureau 3 van het Militair Kabinet schreef in een nota van 30 september 1945 aan het hoofd van de afdeling B 5 dat "voor vernietiging mogen m.i. niet in aanmerking worden gebracht de belangrijke stukken, welke betrekking hebben op:
  1. Artillerie-Inrichtingen;
  2. Pyrotechnische School;
  3. z.g. Geweerwinkel;
  4. Vuurwerkerij te Delft,
  5. Constructie Werkplaatsen te Delft;
  6. Stapelmagazijnen te Delft.
In het bijzonder de stukken, welke betrekking hebben op de aanschaffing van materieel en de bewapening van de Koninklijke Nederlandse landmacht, [dienen] alhier te worden bewaard."
In 1954 vroeg de NV toestemming aan de minister van Oorlog om over te mogen gaan tot vernietiging van een deel van de comptabele bescheiden (betalingsstukken, kas-, giro-, crediteuren-, debiteuren-, inkoop- en verkoopboeken, journalen, grootboeken) over 1920-1953. Dit bestand was ongeselecteerd en ongeschoond overgedragen aan de NV. De minister vroeg de Algemene Rekenkamer of zij bezwaar tegen vernietiging van genoemde bescheiden tot 1935 had.
In 1986 werd door het CAD een selectie op het archief van de afdelingen Aanschaffingen en Administratie toegepast, waarbij respectievelijk 7 en 32 meter archiefbescheiden werden vernietigd. Van deze vernietiging werden verklaringen opgesteld. ( CAD, bureau beheer, onderdeelsmap 1019. )
Selectie op te bewaren en te vernietigen archiefbescheiden vond plaats met als richtsnoer de Lijst van voor vernietiging in aanmerking komende archiefbescheiden van het ministerie van Defensie uit 1987. Daarnaast werd de selectie uitgevoerd op basis van het door de CAS opgestelde Voorstel toepassing [...] V-categorieën op het archief AI.
De selectie in te bewaren en voor vernietiging in aanmerking komende archiefbescheiden werd deels gebaseerd op de Lijst van te vernietigen archiefbescheiden van het ministerie van Defensie ('s-Gravenhage, 1987). Aangezien deze vernietigingslijst bij de bewerking niet geheel kon worden toegepast, is een Lijst van voor vernietiging in aanmerking komende categoriën archiefbescheiden samengesteld. Voornoemde lijst is gebaseerd op het door de CAS opgesteld Voorstel toepassing [...] V-categorieën op het archief AI.
De dossiers inzake de afwikkeling van defensiecontracten van op 15 mei 1940 uitstaande orders, afgesloten vóór 10 mei 1940 (inv.nrs. 2731-2733, 2834, 2836-2844, 2933, 2936-2943) zijn grotendeels vernietigd, behoudens een aantal dossiers, die als zogenaamde voorbeelddossiers bewaard zijn gebleven. Op deze manier is het mogelijk te reconstrueren hoe destijds voornoemde contracten werden afgehandeld.
Om te bepalen welke dossiers voor bewaring in aanmerking kwamen, zijn een aantal criteria opgesteld, aan de hand waarvan de voor bewaring in aanmerking komende dossiers werden geselecteerd. Deze criteria zijn:
  • dossiers inzake opdrachten bij grote bedrijven, zoals Bofors, DAF en Oerlikon;
  • dossiers inzake opdrachten groter dan 100.000 gulden;
  • dossiers inzake opdrachten voor levering van geschut, voertuigen e.d.
De dossiers inzake opdrachten tot levering van grondstoffen, standaardmunitie en onderdelen zijn vernietigd.
Tijdens de bewerking is in totaal 28,83 strekkende meter archiefbescheiden over de jaren 1880-1956 vernietigd. De omvang van het archief bedraagt na de bewerking 106,5 strekkende meter.
Verantwoording van de bewerking Over de lotgevallen van de archieven is weinig bekend. In 1863 werd een deel van het Directie-archief vernietigd. In dezelfde tijd was 1e luitenant-magazijnmeester, later chef de bureau J. Blok bezig met de inventarisatie van dit archief. Ook een deel van de Antwerpse archieven werd geselecteerd en bewerkt. Tevens werd toestemming verkregen om directiestukken en -registers die van "(...) geen waarde (...)" waren na 10 jaar te vernietigen. ( W.B. Westhof, De Oorsprong, Ontwikkeling en tegenwoordige toestand der Artillerie-Inrichtingen te Delft benevens de feestelijke herdenking van het 200jarig bestaan op 22 November 1879 ('s-Gravenhage, 1880) 66, (Inv. nr. 2704). ) In juni 1941 stelde de chef van dienst J.F. Weijnman een rapport ( Inv.nr. 2321: Rapport Centraal-archief 1941, opgesteld door de chef van dienst J.F. Weijnman. ) op waarin de toenmalige toestand van het archief werd geschetst en waarin tevens een voorstel werd gedaan voor schoning, opslag, ordening en vorming van de archieven van de Artillerie-Inrichtingen. Hij schreef dit rapport mede naar aanleiding van een voorstel van het hoofd fabriek om "(...) het aanwezige papier eenvoudig in een oven te stoppen (...)" omdat "(...) dit waarschijnlijk niemand gemis zal brengen." Gelukkig dacht Weijnman er anders over. Sterker, Weijnman onderkende de uniciteit van de Artillerie-Inrichtingen-archieven. "(...) Industriegeschiedenis is nog weinig geschreven en in de gevallen waarin zulks is geschied, is de stof steeds leerrijk voor het heden. Waar kunnen de gegevens, welke wij nog bezitten -. veel is reeds met ruwe hand vernietigd - beter geschift, geordend en bewaard worden dan aan ons bedrijf zelf, indien de archivaris tenminste het belang duidelijk inziet. (...) Feit is (...) dat ons bedrijf een der oudste is en verschillende tijdperken een vooraanstaande plaats heeft ingenomen." Ook onderstreepte hij het belang van een goed archiefbeheer. "Ik ga dus (...) van het standpunt uit, dat ons bedrijf een archief dient te bezitten. Het doel van dit archief is m.i. tweeledig.
  1. Het voortdurend bewaren van de voornaamste bescheiden, welke de ontwikkelingsgang van ons bedrijf aangeven, alsmede merkwaardige feiten op verschillend gebied vastleggen.
  2. Het bewaren gedurende een zekere periode van die papieren, welke voor een juiste beoordeling van de loopende zaken, dienen geraadpleegd en daarom niet gemist kunnen worden."
Weijnman onderkende de volgende archiefvormers, naar analogie van de bestaande bureaus:
  1. directie;
  2. boekhouding;
  3. aanschaffing;
  4. personeelszaken;
  5. verkoop;
  6. algemene zaken;
  7. enkele afzonderlijk werkenden.
Daarnaast werd een geheim archief gevormd. Nagenoeg alle correspondentie liep over het centraal archief. Daardoor konden de correspondentiearchieven van de afdelingen als duplicaten beschouwd worden. Deze duplicaten mochten, aldus Weijnman, nooit in het centraal archief terechtkomen. In zijn nota geeft Weijnman diverse adviezen over bewaartermijnen van bescheiden, alsmede het beheer daarvan. De afdelingsarchieven beschouwde Weijnman als werkarchieven. Weijnman concludeerde dat het centraal archief de beschikking diende te krijgen over een behoorlijke opslagruimte, voldoende groot en verlicht en brandveilig. Het geheel moest komen te staan onder een bekwaam beheerder. Een bewerking in de vorm van sorteren en vernietigen zou enkele maanden arbeid vergen. Mede op grond van het door Weijnman opgestelde rapport werd het Afwikkelingsbureau Artillerie-Inrichtingen belast met de bewerking van de archieven. ( Bron: Résumé betreffende het ordenen van de archieven van het voormalige Staatsbedrijf der Artillerie-Inrichtingen. In: inv.nr. 2321. ) De richtlijnen voor deze bewerking, vastgesteld in overleg met Weijnman, waren: "
  1. opbergen op onderwerp;
  2. vernietigen van onbelangrijke stukken, welke geen waarde voor de historie van het bedrijf hebben;
  3. van de jaren 1938 en later meer behouden, dan dit in voor gaande jaren het geval was."
Het archief werd ingedeeld in een aantal rubrieken, te weten:
  1. Algemeen van 1926 en
  2. Algemeen van 1926; Diverse onderwerpen waaronder correspondentie betreffende enkele personeelszaken:
  3. Automaterieel; Rijwielen; Motorrijwielen; Voertuigen
  4. Ontplofbare stoffen; Onderzoek, vervoer en berging van ontplofbare stoffen; Voorraden; Paardentuig; Pontonmaterieel; Pioniersgereedschappen
  5. Brandblusmaterieel; Cursussen militairen; Hoefbeslag; Helmen; Introductie inventaris; Instrumenten; Keuring Materieel
  6. Geschut
  7. Handvuurwapens; Mitrailleurs
  8. Geschutsmunitie; Diverse munitie; Patronen kl. Kaliber
  9. Chemische Strijdmiddelen
  10. Gebouwen en Terreinen; Hembrug, Delft, Den Haag, Rijswijk en Algemeen
  11. Departement van Koloniën
  12. Departement van Marine
  13. Technische aanschaffing en voorlichting (TAVO); Royal Netherlands Arsenal; Contracten
  14. Afwikkelingsbureau Artillerie-Inrichtingen; Bezetting Duitse Weermacht; Afwikkeling opdrachten particuliere nijverheid
  15. Centraal orgaan voorzieningen Weermacht (C.O.W.); Centraal mobilisatie magazijn (C.M.M.)
Het geheim archief werd op onderwerp geordend. De rubrieken van het geheim archief waren:
  1. Bestuur en structuur van het bedrijf der Artillerie-Inrichtingen
    1. bestuur en bedrijf
    2. personeelszaken
    3. dienst der Artillerie-Inrichtingen in tijd van oorlog of oorlogsgevaar
    4. commissies inzake de Artillerie-Inrichtingen en het Rijkspersoneel
    5. gebouwen en terreinen
    6. Directie Werkarchief
  2. Algemeen; Diverse onderwerpen
  3. Automaterieel;
    Rijwielen;
    Motorrijwielen; Vliegtuigen;
    Voertuigen;
    Chemische Strijdmiddelen;
    Instrumenten;
    Ontplofbare stoffen;
    Materiaal en materieel
  4. Geschut;
    Handvuurwapens;
    Mitrailleurs;
    Munitie
Op basis van deze rubrieken werden indexen samengesteld. In het derde verslag verrichtingen over 1948 van het Afwikkelingsbureau Staatsbedrijf der Artillerie-Inrichtingen ( CAD, geheim verbaalarchief Ministerie van Oorlog , 9 mei 1949, nr. E 91. ) wordt melding gemaakt van het feit dat de ordening van de archieven Personele Zaken en Administratie gereed is. De "werkadministratie" van laatstgenoemd archief werd vernietigd, zodat 18.500 kilogram archiefbescheiden als oud papier kon worden verkocht. In 1948 werd wederom begonnen met de sortering, ordening en selectie van het correspondentiearchief. Er werd ingezet om te komen tot een overzichtelijk geheel. Dat dit nodig was, werd teruggevoerd op herhaalde wijzigingen in de archiefvoering gedurende 1937-1941, verschillende overplaatsingen van het archief en tenslotte vanwege het optreden van de Duitse bezetter in het bedrijf in 1944-1945, hetgeen had geleid tot een wanordelijk archief. Men stond voor een verre van gemakkelijke taak, aldus het jaarverslag. De bewerking van de archieven liep dan ook zeker door tot juli 1952, toen de afdeling B5 tenslotte werd geliquideerd. In het 6e jaarverslag wordt gememoreerd dat met de aanvang van de ordening van het directiearchief 1938-1941 is gestart, terwijl deze exercitie voor wat betreft het archief Technische Zaken was voltooid. Een vijftal afdelingsarchieven en het Geheim Archief moesten nog aangepakt worden. Zover zou het echter niet komen. De archieven van de administratie, de correspondentiearchieven en het personeelsarchief werden in 1952 overgedragen aan de NV Nederlandsche Machinefabriek Artillerie-Inrichtingen. Dit alles onder voorwaarde, dat de bescheiden deskundig beheerd en opgeslagen zouden worden en geen vernietiging plaats zou vinden zonder voorkennis van de minister. ( CAD, het gewoon verbaalarchief van het ministerie van Oorlog, 5 juli 1952, nr. 305196. ) Tijdens de bewerking door een medewerker van het CAD van het archief van het Centraal Orgaan voor de voorziening in de behoeften van de Weermacht (COW) in 1990, werden 2 meter archiefbescheiden, behorende tot het archief COW uit het archief directie AI gelicht en gevoegd in het archief van COW. ( Zie: J.M.M. Cuijpers, CAD.nr.112: Inventaris van archieven met betrekking tot de economische en industriële verdedigingsvoorbereiding, ('s-Gravenhage, 1994) 16. ) Op 8 september 1994 werd het archief AI van het CAD naar de centrale archief selectiedienst (CAS) te Winschoten overgebracht, alwaar het bewerkt zou worden. Betreffende de bewerking door de CAS het volgende. In het archiefbewerkingsplan ( Archiefbewerkingsplan voor het archief van de Artillerie-Inrichtingen en voorgangers van het ministerie van Defensie 1813-1958 (Winschoten 1994). ) concludeert het CAS dat op het einde van de Tweede Wereldoorlog de oorspronkelijke orde verloren is gegaan en het archief opnieuw werd geordend in 15 hoofdrubrieken. Er werd geen rekening gehouden met de organisatorische indeling van het archief. De archiefbescheiden werden daarom op onderwerp geordend. De CAS hanteerde het jaar 1887 als cesuur. In dat jaar werd namelijk de naam Artillerie-Inrichtingen geïntroduceerd en werd het bedrijf ingrijpend gereorganiseerd. Men onderkende derhalve twee blokken, te weten een blok Rechtsvoorgangers (de archieven van de Artillerie Stapel- en Constructiewerkplaatsen, 1813-1886) en een blok Artillerie-Inrichtingen (1887-1956). Daarnaast werden nog een aantal gedeponeerde archieven aangetroffen. Zowel het eerste als het tweede blok werden verdeeld in de rubrieken Stukken van algemene aard, waaronder de toegangsmiddelen, brievenboeken etc werden geplaatst, en de rubriek Stukken betreffende bijzondere onderwerpen. De ordening van het tweede blok, met name de rubriek Stukken betreffende bijzondere onderwerpen, werd gebaseerd op de hoofdindeling, zoals die tijdens de bewerking door het Afwikkelingsbureau in de jaren '40 werd aangebracht. Mocht tijdens de bewerking echter blijken dat een hoofdrubriek te veel zou uitdijen, dan zou een nadere onderverdeling worden gemaakt. Door omstandigheden werd met de CAS overeengekomen de bewerking van het archief te beëindigen. Het reeds bewerkte en het nog te bewerken gedeelte, in totaal 140 strekkende meter, werden op 4 juli 1995 wederom naar het CAD overgebracht ( CAD, bureau beheer, onderdeelsmap 1019. ) , alwaar een aantal medewerkers medio 1998 de bewerking weer ter hand namen. Inzake deze bewerking wordt verwezen naar het hoofdstuk Verantwoording van de bewerking. In 1996 werd het archief van de Artillerie Stapel en Constructie Magazijnen te Delft (4,8 strekkende meter over de jaren 1813-1872 en voorzien van een plaatsingslijst), in beheer bij het rijksarchief Zuid-Holland uitgeleend aan het Defensie archieven-, registratie- en informatiecentrum. Dit archief werd meegenomen in het inventarisatieproject AI. De tijdens de bewerking door de CAS gemaakte beschrijvingen en toegekende inventarisnummers zijn in eerste instantie gehandhaafd en er is voortgegaan met het toekennen van inventarisnummers. Naderhand zijn een groot aantal van de door de CAS vervaardigde beschrijvingen samengevoegd, waardoor reeds toegekende inventarisnummers kwamen te vervallen. Deze nummers zijn niet opnieuw toegekend. Nadat de archiefbescheiden waren beschreven en aan de beschrijvingen een inventarisnummer was toegekend, zijn alle beschrijvingen binnen de rubrieken op chronologie gerangschikt. Het gevolg hiervan is dat de beschrijvingen wel in chronologische, maar niet in numerieke volgorde zijn geplaatst. Mede hierdoor is besloten een index op te nemen, waarin wordt aangegeven welke inventarisnummers zijn gebruikt en op welke pagina de toegekende nummers te vinden zijn. Deze index is als bijlage opgenomen. Tijdens de bewerking is als gedeponeerd archief aangetroffen het archief van het Royal Netherlands Arsenal, later Arsenal Department van de Netherlands Purchasing Commission (NPC) over de jaren 1939-1944. Dit archief werd afgescheiden en opgenomen in de inventaris NPC ( H.E.M. Mettes, Inventaris van de archieven van de Netherlands Purchasing Commission en haar rechtsvoorgangers te San Diego en New York, 1939-1945, Rijswijk, 1998 (CAD nr. 148.6). ) onder de inventarisnummers 86-112. Voor de geschiedenis van het Royal Netherlands Arsenal en de verantwoording wordt verwezen naar voornoemde inventaris. Het tekeningarchief Artillerie-Inrichtingen is in een aparte inventaris beschreven. Hierin vindt u ook informatie inzake de samenstelling, registratie en het beheer van dit archief.
Ordening van het archief
De ordening van het archief is in grote lijnen gebaseerd op de indeling zoals deze door het CAS in het archiefbewerkingsplan is beschreven en onderhavige inventaris is dan ook als volgt opgebouwd:
Blok 1 bevat de archieven van de Artillerie Stapel- en Constructiemagazijnen over de jaren 1813-1886 (1887). In dit blok is ook het door het rijksarchief Zuid-Holland uitgeleend bestanddeel opgenomen. In tegenstelling tot het hierna volgende blok, was het nog mogelijk om de verschillende archiefvormers te onderscheiden. De navolgende archiefvormers zijn aangetroffen:
  1. de directeur, 1813-1887 (1918);
  2. Wapenkeuringcommissie te Luik, 1816-1856
  3. Artillerie Stapel- en Constructiemagazijnen te Antwerpen, 1817-1830
  4. Wapenskeuringcommissie Suhl en Solingen, Elberfeld, 1833-1841
  5. Vuurwerkerij 1846-1860
  6. Inspectie der buskruitfabricage, 1846-1887
  7. IJzergieterij, 1841-1849
  8. Pyrotechnische Werkplaatsen, vanaf 1860 deel uitmakend van de Pyrotechnische School, 1818-1886 (1913);
  9. Geweermakerij/Inspecteur der draagbare wapenen, 1814-1913;
  10. Geschutgieterij, 1824-1904.
  11. Wapenkeuringcommissie te Maastricht, 1842-1873.
Van de archiefvormers b tot en met g werden alleen stukken van algemene aard aangetroffen.
Blok 2 bevat het archief van de Artillerie Inrichtingen over de periode (1886) 1887-1941 (1972). De indeling van dit archief is, behoudens enkele aanpassingen, gebaseerd op de ordening van na de Tweede Wereldoorlog (zie hoofdstuk Geschiedenis van het archief).
De inschrijfmiddelen zijn opgenomen in de rubriek Stukken van algemene aard. De overige archiefbescheiden zijn op onderwerp opgenomen in de rubriek Stukken betreffende bijzondere onderwerpen. Betreft de analysekaarten (inv.nrs. 2621-26241) het volgende. Deze zijn in eerste instantie aangelegd in 1925 door het Scheikundig Laboratorium en werden constant bijgewerk. In 1942 zijn ze overgenomen door TNO. Sporadisch werden ze bijgehouden tot 1972. Er is voor gekozen ze toch op te nemen in deze afdeling aangezien het merdendeel van de gegevens die op de kaarten zijn vastgelegd door het Scheikundig Laboratorium zijn aangebracht.
Blok 3 bevat het archief van het Staatsbedrijf der Artillerie-Inrichtingen in liquidatie (vanaf 1 januari 1943 afdeling E van De Commissaris voor de behartiging van de belangen van de voormalige Nederlandsche Weermacht, vanaf 1 september 1948 afdeling B5, afwikkeling Staatsbedrijf der Artillerie-Inrichtingen) over de jaren (1939) 1940-1953. Binnen dit blok zijn de stukken op onderwerp beschreven. Verder zijn in de onderhavige afdeling alle stukken geplaatst inzake de afwikkeling van contracten. Weliswaar is deze afwikkeling reeds gestart direct na de capitulatie in mei 1940, maar aangezien het hier één bedrijfsproces betreft en de dossiers bezwaarlijk gescheiden konden worden, is uit praktische overwegingen besloten alle dossiers, dus ook die reeds voor de liquidatie van het Staatsbedrijf zijn geopend toch onder deze afdeling te plaatsen.
De N.V. Nederlandsche machinefabriek artillerrie-inrichtingen vormt het 4e blok.
Blok 5 bevat de aangetroffen gedeponeerde archieven, te weten de archieven van:
  • de Commissie voor de bezoldiging en titulatuur van de burgerlijke ambtenaren bij de Centrale Magazijnen en bij 's Rijks Magazijn van Geneesmiddelen, 1910-1911;
  • J.F. Weijnman, chef van dienst bij het Staatsbedrijf der Artillerie-Inrichtingen, later belast met de liquidatie, later als hoofd van de afdeling B 5 van het ministerie van Oorlog, ook als lid van de commissie voor de Artillerie-Inrichtingen, 1940-1960;
  • dr. J.H. de Boer als lid van diverse commissies, 1935-1939;
  • directeur-voorzitter, president-directeur als voorzitter of lid van commissies, fondsen, 1915-1920, 1936, 1939-1941.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Het archief kent geen materiële beperkingen
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Defensie: Artillerie-Inrichtingen, nummer toegang 2.13.86, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Artillerie-Inrichtingen, 2.13.86, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar

Archiefbestanddelen