Door de grote belangstelling voor het CABR is onze studiezaal vaak volgeboekt. Kunt u geen archiefstuk reserveren? Bekijk dan onze pagina over de aangepaste dienstverlening.
Ir.Schlingemann maakte als Nederlands Rijnvaart-Commissaris deel uit van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart. De hierna volgende stukken hebben hoofdzakelijk betrekking op zijn werkzaamheden bij de herziening van de Rijnvaartakte voor wat betreft de douanebepalingen. Voorts was hij lid van de subcommissie belast met het onderzoek tot het bouwen van bruggen over de Rijn. (zie inv. nr. 10).
Bij gemeenschappelijke beschikking van de Minister van Waterstaat, van Binnenlandse Zaken en Landbouw en van Arbeid, Handel en Nijverheid d.d. 31 mei 1929 (afd.Waterstaat A, la.L., afd.Binnenlands Bestuur no.5076, afd.Handel en Nijverheid no.6160) werd ingesteld een commissie voor een onderzoek naar de wijze waarop de havenbelangen van Rotterdam en omgeving het best zouden kunnen worden behartigd, welk onderzoek mede had te omvatten de voorziening in de behoefte aan handels- en industrieterreinen in verband met de verschepen van grondstoffen en goederen, aan verbindingen te land en te water en aan terreinen voor huisvesting van diegenen die in het havenbedrijf of industrie werkzaam zijn. De commissie bracht 7 september 1931 haar verslag uit; op dit verslag werd van verschillende zijden, met name van gemeentebesturen in het betrokken gebied critiek uitgeoefend. Daarna bleef de zaak slepende, met name van de zijde van het Ministerie van Waterstaat had men principiële bezwaren tegen het ontwerp van wet ter zake. In 1941 stelden de betrokken autoriteiten zich op het standpunt, dat de omstandigheden zich niet leenden tot de verwezenlijking van het havengewest en beschouwden zij de zaak voorlopig als afgehandeld. Ir.Schlingemann was geen lid van bovenbedoelde commissie, doch wel nauw betrokken bij de behandeling van deze materie.
Bij beschikking van de Minister van Waterstaat d.d. 13 januari 1926 La.B., afd.Waterstaat A, werd een commissie ingesteld om te onderzoeken of het bouwen van waterkrachtcentrales bij de Maas, in het bijzonder aan de stuw bij Linne en bij het Julianakanaal, van belang zou zijn voor de industrie in het mijngebied en voor de electriciteitsvoorziening in Limburg en overig Nederland. Op 2 september 1930 was de commissie met haar concept-eindrapport gereed. Bij beschikking d.d. 29 juli 1931 nr.435, afd.Waterstaatsrecht, werd de commissie door de Minister van Waterstaat ontbonden. Ir.Schlingemann was lid van deze commissie.