Terug naar zoekresultaten

2.11.38.01 Inventaris van het archief van de Rijkszuivelinspectie, 1900-1944 (1960)

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.11.38.01
Inventaris van het archief van de Rijkszuivelinspectie, 1900-1944 (1960)

Auteur

M. van de Poel

Versie

27-03-2022

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1982 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Rijkszuivelinspectie
Rijkszuivelinspectie

Periodisering

archiefvorming: 1900-1944
oudste stuk - jongste stuk: 1900-1960

Archiefbloknummer

L20012

Omvang

; 436 inventarisnummer(s) 7,10 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Rijkszuivelinspectie

Samenvatting van de inhoud van het archief

In 1900 werd de Rijkszuivelinspectie opgericht om naleving van de Boterwet te controleren en toezicht te houden op de boter- en kaascontrolestations. Het archief bevat onder meer agenda's van ingekomen en uitgaande brieven, ingekomen weekrapporten van de rijkszuivelvisiteurs, stukken over margarinebedrijven, over de controle op de bereiding van boter, kaas en andere melkproducten, en stukken van de boter- en kaascontrolestations.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Het ontstaan van een zuivelinspectie op overheidsniveau hing samen met de veranderde houding van de overheid ten aanzien van het ingrijpen in het vrije spel der economische krachten. In het midden van de negentiende eeuw bloeide de Nederlandse landbouw. De laissez-faire politiek van deze periode had handelsbelemmeringen weggenomen en daarmee de export bevorderd ( Z.W. Sneller, Anderhalve eeuw in vogelvlucht 1880-1940 (II), 65. ) . De keerzijde van deze vrijhandelspolitiek was dat het centrale gezag naliet om knelpunten in de landbouw weg te nemen ( Z.W. Sneller, Anderhalve eeuw in vogelvlucht 1795-1880 (I), 67. ) . Zo bleef het tiendrecht, dat de boer de energie ontnam de produktie van zijn bedrijf op te voeren, bestaan. Ook malversaties in de boterhandel konden ongestraft plaats blijven vinden ( Sneller I, 104. ) . De gevolgen hiervan, versterkt door de agrarische crisis in het laatste kwart van de negentiende eeuw, waren voor de overheid aanleiding in de landbouw en in het bijzonder in de zuivelsektor een regulerende taak op zich te nemen ( F.B. Löhnis, Regeeringszorg ten behoeve van den Landbouw, 20. ) . Vanaf ongeveer 1875 heerste er in de landbouw gedurende twintig jaar een depressie ( I.J. Brugmans, Paardenkracht en mensenkracht, 306;-Sneller II, 83;-J.H. van Stuijvenberg, A reconsideration of the origins of the agricultural co-operation, 115. ) . Ontstaan in de graanverbouw, duurde het nog enkele jaren voordat de depressie zich ook deed gevoelen in de zuivelsector. De dalende prijzen op de wereldmarkt versterkten dan de reeds verslechterde situatie in de zuivelhandel. De afzet en vooral de export van zuivel hadden de jaren daarvoor al ernstige problemen ondervonden van vervalsing van boter en van concurrentie van de sinds 1870 opgekomen margarine-industrie ( De Nederlandsche landbouw in het tijdvak 1813-1913, deel 1850-1877, 41. ) . Het was echter niet alleen de margarine die de Nederlandse boter concurrentie aandeed maar ook de boter uit het buitenland, met name uit Denemarken ( Van Stuijvenberg, 114. ) . Het bleek dat de techniek van de zuivelbereiding die in Nederland werd toegepast verre was achtergebleven bij de ontwikkeling in het buitenland ( H. Blink, Geschiedenis van den boerenstand en den landbouw in Nederland, deel 2, 397-398. ) . Op het moment dat alle problemen elkaar versterkt hadden tot een crisis, greep de overheid in. In 1889 kwam de Boterwet (S. 82) tot stand. Deze wet beoogde de samenstelling van boter te garanderen en daarmee vermenging met margarine te voorkomen. Omdat er geen ambtenaren belast met het toezicht op de naleving van de Boterwet waren aangesteld, werd deze wet in 1900, na gebleken ontoereikendheid, gewijzigd. Bij deze wijziging (S. 112) werd de Rijkszuivelinspectie opgericht die ambtenaren in dienst had om overtreding van de wet op te sporen. Deze ambtenaren hadden de titel van rijksboterinspecteur en botervisiteurs. In de gewijzigde Boterwet van 1908 (S. 285) werden zij rijkszuivelinspecteur, adjunct-rijkszuivelinspecteur en rijkszuivelvisiteurs genoemd, en met ruimere bevoegdheden bekleed.
Taken van de Rijkszuivelinspectie
Preventie en opsporing van vervalsing en bedrieglijke handelingen betreffende zuivel
Voor de uitvoering van het in de vorige paragraaf genoemde toezicht op de naleving van de Boterwet werden de rijkszuivelvisiteurs geacht in winkels, op de markten, en in bereidplaatsen controle te houden en monsters te nemen om daarmee de samenstelling van de boter te kunnen vaststellen. Een aantal jaren werden er met de invoering van het Kaasbesluit in 1927 (Stb. 396) eveneens eisen gesteld aan de bereiding van kaas en tegelijkertijd een grondslag gegeven voor de controle hierop. De archivalia die het toezicht op de naleving van zowel de Boterwet als de rijksvoorschriften voor kaas betreffen, zijn in de inventaris beschreven onder paragraaf 2.1.
Uitoefening van het rijkstoezicht op de zuivelcontrole
De taak zoals deze in paragraaf 2.2. van de inventaris genoemd wordt, heeft een eigen ontstaansgeschiedenis die samenhangt met de schaalvergroting in de zuivelbereiding en -handel in de tweede helft van de vorige eeuw.
In de jaren zeventig van de negentiende eeuw werd er naar Deens voorbeeld voor het eerst geëxperimenteerd met fabrieksmatige zuivelbereiding ( Sneller I, 94;-Blink II, 399.-Landbouw, deel Zuivelbereiding, 6 en 8. ) . De boeren werden door de klachten die zij kregen over de door hen afgeleverde boter gestimuleerd de kwaliteit ervan te verbeteren. In de fabriek probeerden zij de bereidingstechnieken te vernieuwen. Omdat de fabrieken grote investeringen vereisten werden zij door de boeren in coöperatieve vorm opgezet. De ontwikkeling van coöperatieve zuivelfabrieken staat niet alleen. In samenhang hiermee zijn ook de coöperatieve zuivelexportverenigingen ontstaan die trachtten de buitenlandse afzet te stimuleren ( Landbouw, deel Zuivel, 10. ) . De coöperatieve beweging maakte in de laatste vijftien jaar van de negentiende eeuw een stormachtige ontwikkeling door. Behalve in het westen werd omstreeks 1900 in heel Nederland boter in de fabriek geproduceerd. Deze concentratie van zuivelbereiding en -handel maakte een effectieve controle op de kwaliteit, in de zin van onvervalst, mogelijk. Zo ontstond er uit particulier initiatief een controlestelsel: een netwerk van controlestations wier controleurs de producten van de bij hen aangesloten producenten keuren. De overheid zag het grote belang voor de landbouw van deze particuliere controle in en besloot in 1905 de botercontrolestations onder rijkstoezicht te plaatsen en hen op voorwaarde van naleving van te stellen rijksvoorschriften een rijksmerk te verlenen als waarborg voor de onvervalstheid van het product ( Het verlenen van een rijksmerk voor boter van aangeslotenen bij een controlestation onder rijkstoezicht werd geregeld in de Botermerkenwet van 1905 (S. 213). ) . In 1911 werden ook de particuliere kaascontrolestations ( Kaasmerkenwet 1911 (S. 209). ) en de controlestations voor melkproducten ( Geregeld op basis van de Landbouwuitvoerwet 1929 (S. 277) en in het Melk en melkproductenbesluit van 1930 (S. 231). ) onder rijkstoezicht gesteld. De Rijkszuivelinspectie werd met dit toezicht belast. Voor de uitoefening van het rijkstoezicht bezochten de visiteurs zowel de controlestations als de leden ("aangeslotenen") van de controlestations. Bij de stations inspecteerden zij de administratie van onder andere de uitgifte van rijksmerken en bij de aangeslotenen gingen zij na of dezen de voorschriften die voor hen waren vastgesteld, naleefden.
Hier zij vermeld dat met melkproducten bedoeld worden, die producten die uit melk bereid zijn anders dan boter en kaas.
Toen de uitvoer van boter in verband met de economische wereldcrisis daalde, werden er door de zuivelproducenten plannen gemaakt de uitvoer hiervan te bevorderen door het stellen van kwaliteitseisen aan boter. Deze plannen leidden tot de oprichting van het Zuivelkwaliteitscontrolebureau op 12 juli 1937. Dit bureau verstrekte kwaliteitsmerken voor boter, die bereid was door de bij haar aangeslotenen volgens vastgestelde kwaliteitseisen. Bij de Landbouwuitvoerwet 1938 (S. 600) werd bepaald dat alleen boter voorzien van een dergelijk merk mocht worden uitgevoerd. De Rijkzuivelinspectie hield toezicht op de naleving van de Landbouw-uitvoerwet 1938. De uitoefening van het rijkstoezicht op de controle van het Zuivelkwaliteitscontrolebureau was opgedragen aan het Rijkszuivelstation te Leiden en de Rijkszuivelinspectie ( Landbouwuitvoerwet 1938 (S. 600); Beschikking van de secretaris-generaal van Visserij en Landbouw van 18 april 1944 (Stcr. 76). ) .
Overige taken van de Rijkszuivelinspectie
De bovenbeschreven bemoeienissen zijn de twee hoofdtaken van de Rijkszuivelinspectie. De andere taken die de Rijkszuivelinspectie waren opgedragen, hadden meer een incidenteel of tijdelijk karakter. Op grond van de instructie voor de rijkszuivelinspecteur kon deze belast worden met werkzaamheden die in het belang waren van de zuivelbereiding of de zuivelhandel ( K.B. van 5 januari 1918, gewijzigd bij K.B. van 12 december 1924. ) . Onder paragraaf 2.3 van de inventaris zijn de archivalia beschreven die hierop betrekking hebben. In verband met de economische crisis van de jaren dertig van deze eeuw werd de Rijkszuivelinspectie taken opgedragen in verband met de crisismaatregelen. Binnen de noodlijdende agrarische sector betekende dit voor de zuivelbereiding de totstandkoming van de Crisiszuivelwet (S. 318) in 1932. Deze wet introduceerde een systeem van heffingen bij de consument waaruit een fonds werd verkregen ten behoeve van de melkveehouders ( F.A.G. Keesing, De conjuncturele ontwikkeling in Nederland en de evolutie van de economische overheidspolitiek 1918-1939, 149-154. ) . Ondanks deze en andere crisismaatregelen bleef de toestand in de landbouw achteruitgegaan; een voortdurende inschrompeling van de agrarische export en een groei van de overproduktie. De incidentele steunmaatregelen bleken niet toereikend. Herziening en uitbreiding van de wetgeving was noodzakelijk. In 1933 komt dan de landbouwcrisiswet tot stand, waarin de oude maatregelen met nieuwe waren geïntegreerd. Behalve financiële steun bood deze wet ook mogelijkheden tot beperking van de produktie en regulering van de handel ( Keesing, 185 ff. ) . De uitvoering van de wetten bracht een taakverzwaring met zich mee voor de ambtenaren van de Rijkszuivelinspectie. Behalve aan speciaal daartoe opgerichte crisisorganisaties was de opsporing van overtredingen van de crisiswetten ook opgedragen aan de Rijkszuivelinspectie ( Jaarverslag van de Rijkszuivelinspectie 1934. ) . De administratieve neerslag hiervan vindt men beschreven in paragraaf 2.4 van de inventaris.
Overzicht van directies en afdelingen waaronder de Rijkszuivelinspectie ressorteerde, 1898 - 1968
jaar ministerie directies en afdelingen
1898 Binnenlandse Zaken Afdeling Landbouw
1901 Waterstaat, Handel en Nijverheid Afdeling Landbouw
1905 Landbouw, Nijverheid en Handel Afdeling Landbouw
1906 Landbouw, Nijverheid en Handel Directie van de Landbouw: Afdeling Laboratoria en Algemene Zaken
1910 Landbouw, Nijverheid en Handel Directie van de Landbouw: Ve Afdeling Zuivelbereiding en laboratoria
1923 Binnenlandse Zaken en Landbouw Directie van de Landbouw: Ve Afdeling Zuivelaangelegenheden
1931 Binnenlandse Zaken en Landbouw Directie van de Landbouw: IIe Afdeling
1932 Economische Zaken en Arbeid Directie van de Landbouw: IIe Afdeling
1933 Economische Zaken Directie van de Landbouw: IIe Afdeling
1935 Landbouw en Visserij Directie van de Landbouw: Ve Afdeling
1937 Economische Zaken Directie van de Landbouw: Ve Afdeling
1940 Landbouw en Visserij Directie van de Landbouw: VIIIe Afdeling
mei 1945 Handel, Nijverheid en Landbouw Directie van de Landbouw
juni 1945 Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening Directie van de Landbouw: VIIIe Afdeling Zuivelaangelegenheden
okt. 1945 Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening Directie van de Landbouw: VIIe Afdeling Zuivelaangelegenheden
1946 Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening Directie van de Landbouw: VIe Afdeling Zuivelaangelegenheden
1947 Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening Directie van de Landbouw: Afdeling Zuivelwezen
1957 Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening Directie Veeteelt en Zuivel
1959 Landbouw en Visserij Directie Veeteelt en Zuivel
Geschiedenis van het archiefbeheer
De verwerving van het archief
Overbrenging van een overheidsarchief
De verwerving van het archief
Het archief is krachtens bepalingen van de Archiefwet overgebracht.

Inhoud en structuur van het archief

Verantwoording van de bewerking Er deden zich bij de inventarisatie van het archief een aantal problemen voor. Één ervan is de vermenging van drie archieven als gevolg van het samenvallen van drie verschillende functies in één persoon gedurende een aantal jaren: de directeur (beleid) en de inspecteur (uitvoering) van de afdeling Zuivelwezen van het ministerie én de rijkszuivelinspecteur van de dienst Rijkszuivelinspectie ( Akte van overdracht van 7 augustus 1981, met vernietigingslijst. ) . Er is getracht de archivalia van de Rijkszuivelinspecteur af te scheiden uit het geheel.
In verband met het streven naar meer uniformiteit bij de postbehandeling werden op het ministerie plannen ontworpen om tot een reorganisatie te komen van de verschillende archieven van het ministerie. Op 1 januari 1944 werd er een nieuw registratuurplan bij de Rijkszuivelinspectie ingevoerd. Deze datum is dan ook als cesuur genomen bij de inventarisatie. Het gedeelte van de inventarisatie dat hier volgt loopt tot 1 januari 1944. Enkele series lopen door tot na 1944.
Ordening van het archief
Het archief was niet consequent één bepaald ordeningssysteem toegepast. Chronologische ordening, ordening naar onderwerp en naar bemoeienis kwamen tegelijkertijd voor; met verschillende accenten in verschillende jaren. Zo bestonden bijvoorbeeld alleen voor de jaren 1940-1944 series van ingekomen en uitgaande brieven.
In deze inventaris is getracht te ordenen naar functies. Als criterium hierbij is de taakstelling van de Rijkszuivelinspectie gebruikt. Binnen de vier taken die haar waren opgedragen zijn de archivalia geordend naar de aard van de bemoeienis welke uit de betreffende stukken blijkt.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Rijkszuivelinspectie, nummer toegang 2.11.38.01, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Rijkszuivelinspectie, 2.11.38.01, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Verwante archieven
Voor het vervolg zie: Plaatsingslijst van het archief van het Bureau van de Rijkszuivelinspecteur, 1944-1963 (toegang 2.11.38.02)

Bijlagen

Overzicht van geraadpleegde bronnen Blink, H. Geschiedenis van den boerenstand en den landbouw in Nederland. 2 dln. Groningen, 1904. Brugmans, I.J. Paardenkracht en mensenkracht. Sociaal-economische geschiedenis van Nederland 1795-1940. 's Gravenhage, 1961. Keesing, F.A.G. De conjuncturele ontwikkeling in Nederland, en de evolutie van de economische overheidspolitiek 1918-1939. Nijmegen 1978. De Nederlandsche landbouw in het tijdvak 1813-1913. 's Gravenhage, 1913. Löhnis, F.B. 'Regeeringszorg ten behoeve van den landbouw.' In: De Nederlandsche landbouw in het tijdvak 1813-1913. 's Gravenhage, 1913. Sneller, Z.W. 'Anderhalve eeuw in vogelvlucht 1795-1880 (I)'. In: Z.W. Sneller, ed. Geschiedenis van den Nederlandschen Landbouw 1795-1940. Groningen, 1943. Sneller, Z.W. 'Anderhalve eeuw in vogelvlucht 1880-1940 (II)'. In: Z.W. Sneller, ed. Geschiedenis van den Nederlandschen Landbouw 1795-1940. Groningen, 1943. Stuijvenberg, J.H. van. A reconsideration of the origins of the agricultural co-operative. The low countries history yearbook, XIII (1980).
jaarministeriedirecties en afdelingen

Archiefbestanddelen