Terug naar zoekresultaten

2.06.102 Inventaris van het archief van het Ministerie van Economische Zaken: Directie Mijnwezen, (1936) 1946-1965 (1967)

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.06.102
Inventaris van het archief van het Ministerie van Economische Zaken: Directie Mijnwezen, (1936) 1946-1965 (1967)

Auteur

CAS 92

Versie

06-07-2021

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
2007 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Ministerie van Economische Zaken: Directie Mijnwezen
EZ / Directie Mijnwezen

Periodisering

archiefvorming: 1946-1965
oudste stuk - jongste stuk: 1936-1967

Archiefbloknummer

E24100

Omvang

; 212 inventarisnummer(s) 6,20 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Ministerie van Economische Zaken / Afdeling Mijnwezen (1946-1952) Ministerie van Economische Zaken / Directie Mijnwezen (1952-1965)

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief bevat, naast stukken betreffende wetgeving en reglementering stukken over geologisch en geofysisch onderzoek, concessies, aardolie- en aardgaswinning en over arbeidsvoorwaarden, arbeidsomstandigheden en ongevallen in de mijnbouw. Het archief bevat tevens stukken betreffende deelname aan en bemoeienis met andere overheidsorganen in de mijnbouw zoals de Staatsmijnen in Limburg en de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM).

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Organisatie
Bij besluit van 18 juli 1946 ( KB van 18 juli 1946, Stb. G 186. ) 'houdende opheffing en wijziging in de taakverdeling van enige ministeriële departementen' werd met ingang van 3 juli 1946 de 'zorg voor de zaken van het mijnwezen' overgedragen van de minister van Verkeer en Energie aan de minister van Economische Zaken. De afdeling Mijnwezen - vanaf 1952 directie Mijnwezen - ressorteerde in de periode 1946-1965 als zelfstandige eenheid rechtstreeks onder de secretaris-generaal van dit ministerie. Per 16 januari 1965 vond een reorganisatie van het ministerie plaats ( Staatscourant 30 november 1964, nr. 233, blz. 3. ) waarbij de directie Mijnwezen kwam te ressorteren onder het directoraat-generaal voor de Energievoorziening. Aangezien bij deze reorganisatie alle energiedragers onder hetzelfde directoraat-generaal werden ondergebracht was het - beter dan voorheen - mogelijk een gecoördineerd nationaal energiebeleid te voeren ( Messing, blz. 109-110. ) .
Het personeel van de directie bestond uit vijf personen, te weten: twee hoofdambtenaren, twee middelbare ambtenaren en een lagere ambtenaar. De interne organisatie was niet nader geregeld. Vanaf 1946 tot 1956 was P. Schierbeek hoofd van de afdeling; in 1956 werd hij opgevolgd door L.G. Wansink die tot 1961 als hoofd van de afdeling fungeerde; D.C. van der Hooft vervulde deze functie in de periode 1961-1965.
Taakuitvoering
De directie Mijnwezen verzorgde de zaken aangaande de mijnwetgeving, het concessiebeleid en de sociale en economische vraagstukken met betrekking tot de mijnbouw.
De bemoeienis met de mijnwetgeving beperkte zich tot de voorbereiding en de toepassing van de mijnwetten, -besluiten en -reglementen. Het toezicht op de naleving van die wettelijke bepalingen alsmede van de concessieverlening was opgedragen aan het Staatstoezicht op de Mijnen, een zuiver technische dienst.
Een andere taak van de directie Mijnwezen bestond uit de behandeling van de aangelegenheden betreffende het beheer van de Staatsmijnen in Limburg. Deze bemoeienis vloeide voort uit het feit dat de directie van de Staatsmijnen in Limburg onder de bevelen van de minister van Economische Zaken stond.
Totaaloverzicht van alle taken van de directie mijnwezen (1946-1965)
  • Staatstoezicht op de mijnen 1946-1965
  • Raad van beroep voor het mijnwezen 1946-1964
  • Staatsmijnbedrijf 1946-1965
  • Mijnraad 1946-1965
  • Voorbereiding van wettelijke maatregelen voor het mijnwezen 1946-1964.
  • Toepassing en uitvoering van:
    1. De 'Loi concernant les mines, les minières et les carrières' (Mijnwet 1810; bulletin des Lois 285) 1946-1965
    2. De Mijnwet 1903 (Stbl. 1904, nr. 73) 1953-1965
    3. Het Buitengewoon Mijnbesluit (Stbl. F 63) 1946 tot 1-1-1949
    4. Het Mijnreglement 1939 (Stbl. 568) 1946-1965
    5. Het Mijnreglement 1964 (Stbl. 538) 1964
    6. Het Elektrotechnisch Mijnreglement 1942 (Stct. 104) 1946
    7. Het Elektrotechnisch Mijnreglement 1947 (Stbl. H 152) 1947-1964
    8. Het Groevenreglement 1941 (Stct. 29) 1946
    9. Het Groevenreglement 1947 (Stbl. H 27) 1947-1965
    10. Het Mijnstatuut 1945 (Stbl. F 99) 1946-1955
    11. Het Mijnstatuut 1954 (Stbl. 463) 1955-1965.
  • Uitvoering van de Onteigeningswet voor zover het mijnwezen betreft 1953-1965.
  • De opsporing van delfstoffen 1946-1964
  • Onderhandelingen over exploitatiecontracten 1946-1965
  • Verlening van vergunningen tot het opsporen van delfstoffen 1946-1964
  • Geologische Stichting 1946-1965
  • Stichting Anhydriet-onderzoek 1953-1964
  • Verlening van mijnconcessies 1946-1965
  • Mijnindustrieraad 1953-1965
  • Algemeen Mijnwerkersfonds 1945-1965
  • Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf 1945-1965
  • Behandeling van vraagstukken betreffende de sociale verzekering voor wat betreft de mijnindustrie 1945-1965
  • Uitvoering van de wet ter voorziening in de dekking der lasten voortvloeiende uit de herziene pensioenregeling voor mijnwerkers (Stbl. I 280) 1948-1965
  • Uitvoering van de wet houdende maatregelen ter voorziening in de middelen, benodigd voor een vermindering van de sociale lasten van de steenkolenmijnindustrie in Limburg (Stbl. 1964, 325) 1964
  • De zaken betreffende de Internationale Arbeidsorganisatie en internationale verdragen voor zover het mijnwezen betreft 1945-1965
Bemoeienis met andere instellingen
Hieronder volgt een overzicht van de organisatie en taken van een aantal instellingen waarmee de directie Mijnwezen rechtstreeks bemoeienis had.
Staatstoezicht op de Mijnen
Deze Rijksdienst, die vanaf 1946 ressorteerde onder het Ministerie van Economische Zaken, was belast met de controle op en het advies in mijnbouwaangelegenheden, in feite toezichthouder inzake de winning van alle delfstoffen: steenkool, bruinkool, zout, mergel en bitumina. Ook de controle op de naleving van de bepalingen ( Deze bepalingen waren opgenomen in de Mijnwet 1903 (Stb. 1904, nr. 73). ) omtrent arbeid, veiligheid, gezondheid en hygiëne in de mijnbedrijven was opgedragen aan het Staatstoezicht op de Mijnen. Vanaf 1939 werd hieraan nog toegevoegd het toezicht op de chemische bedrijven ( Volgens het Mijnreglement 1939 (Stb. 568). ) . Tegen beslissingen van het Staatstoezicht op de Mijnen kunnen mijndirecties in beroep gaan bij de Raad van Beroep voor het Mijnwezen. Het Staatstoezicht op de Mijnen, dat onder leiding stond van de Inspecteur-generaal der Mijnen, was gevestigd in Heerlen.
Staatsmijnen in Limburg
De Dienst der Staatsmijnen was opgericht in 1902 ( KB van 29 mei 1902 (Stb. 78). ) en kreeg tot taak om alle nog niet uitgegeven kolenvelden van staatswege te exploiteren. Vanaf 1913 wordt deze dienst aangeduid met Staatsmijnbedrijf. Tot 1959 was de leiding van de Staatsmijnen opgedragen aan een directie. Deze directie handelde overeenkomstig ministeriële instructies, die, naar de aard van de omstandigheden waarin het bedrijf zich bevond, veranderden ( Messing, blz. 111. ) . De directieleden werden door de Kroon benoemd, geschorst en ontslagen, of met machtiging van de Kroon door de minister van Economische Zaken op arbeidsovereenkomst in dienst genomen ( KB van 17 maart 1937 (Stb. 568). ) . Vanaf 1959 berustte het bestuur der Staatsmijnen in Limburg bij een op gelijke wijze benoemde hoofddirectie ( KB van 1 juni 1959 (Stb. 191). ) , die bestond uit vijf hoofddirecteuren, waarvan er een voorzitter was met de persoonlijke titel van President-Directeur ( Messing, blz. 111 en 113. ) .
Mijnraad
Deze raad werd ingesteld in 1902 ( KB van 29 mei 1902 (Stb. 78). ) en had twee taken. Hij adviseerde de minister van het departement waaronder het mijnwezen berustte in alle zaken met betrekking tot het mijnwezen. Hiertoe behoorden dus ook de particuliere mijnen en de exploitatie van andere bodemschatten in Nederland. Daarnaast kreeg de Mijnraad de taak toezicht te houden op de wijze waarop het Staatsmijnbedrijf werd geleid volgens de ministeriële richtlijnen. In 1956 ( Handelingen, zitting 1962-1963, nr. 7195. Memorie van Toelichting nr. 3.3.4. ) werd de Mijnraad tevens adviesorgaan van de directie van het Staatsmijnbedrijf. In feite zou men de Mijnraad kunnen vergelijken met een Raad van Commissarissen, ware het niet dat de Mijnraad zich in de praktijk vooral heeft beperkt tot de adviesfunctie. Sedert 1956 richt de Mijnraad zich meer en meer op het Staatsmijnbedrijf en minder op algemene zaken van het mijnwezen, waaronder die van de particuliere mijnen ( Messing, blz. 104-105. ) .
Mijnindustrieraad
Bij het Mijnstatuut ( KB van 20 juni 1945, Stb. F 99. ) werd de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie voor de steenkolenmijnindustrie geregeld. Het voorzag in de oprichting van een met overheidsgezag bekleed openbaar lichaam voor de gehele bedrijfstak: de Mijnindustrieraad (MIR) ( Messing, blz. 157. ) . Op 18 oktober 1945 werd de raad door de minister van Verkeer en Energie geïnstalleerd. Als voorzitter werd aangewezen ir. G.C.M. Wijffels, terwijl mr. H.C.M.M. Tromp tot secretaris werd benoemd ( Verslag van de inspecteur-generaal der mijnen over de jaren 1940-1945, 's-Gravenhage: Staatsdrukkerij en uitgeverijbedrijf, 1949. ) . De MIR was paritair samengesteld uit werknemers en werkgevers van de vijf ondernemingen die zich in Nederland bezighielden met productie en verwerking van steenkolen; de raad bestond uit een voorzitterlid en twintig gewone leden ( Mijnstatuut, art. 4, 1945. ) . De belangrijkste bevoegdheid van de MIR betrof de vaststelling van verordeningen inzake lonen, arbeidsvoorwaarden en andere sociale aangelegenheden ( Messing, blz. 157. ) . Het Mijnstatuut 1954 ( Wet van 20 oktober 1954, Stb. 463. ) verving met ingang van 1 januari 1955 het Mijnstatuut 1945 en riep een Bedrijfschap voor de Steenkolenmijnindustrie in het leven. Het bestuur van dit Bedrijfschap was de vroegere MIR. Taak en functie van de MIR onder het Mijnstatuut 1954 zijn dezelfde als die van 1945 ( Messing, blz. 158. ) .
Geschiedenis van het archiefbeheer
Het archief werd gevormd door de voormalige afdeling Post- en Archiefzaken (PAZ). Als ordeningsbeginsel werd bij het ministerie van Economische Zaken de methode van ordening naar organisatiestructuur gehanteerd. Dit betekende dat alle ontvangen en opgemaakte stukken per zelfstandig organisatieonderdeel bijeen werden gebracht. De directie Mijnwezen was één van deze zelfstandige onderdelen. Het archief werd zoveel mogelijk vaksgewijs geordend, waarbij een nadere uitwerking van de Archiefcode van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten werd gebruikt.
De begincesuur is 1 april 1958; vanaf deze datum werd namelijk gebruik gemaakt van bovenstaande code. In het Centraal Archief werden de archiefbescheiden van alle organisatieonderdelen van het ministerie over de periode 1944-1965 ondergebracht.
De directie Mijnwezen werd op 16 januari 1965 bij een reorganisatie als zelfstandige eenheid opgeheven. Deze datum is aangehouden als eindcesuur van het archief. Stukken van na 16 januari zijn echter in het archief gelaten, omdat per 31 december van dat jaar het Centraal Archief werd afgesloten en ingaande 1 januari 1966 een archiefplan, geldend voor het hele departement, werd ingevoerd.
Het zogenaamd werkarchief, gevormd door de behandelende ambtenaren van de directie, werd door de Centrale Archief Bewaarplaats (CAB) van een plaatsingslijst voorzien. Vele archiefstukken werden in ongeordende staat aan de CAB aangeboden en daar alsnog van een omslag en plaatsingnummer voorzien.
De archiefbescheiden zijn in 2004 overgebracht naar het Nationaal Archief te 's-Gravenhage.
De verwerving van het archief
Het archief is krachtens bepalingen van de Archiefwet overgebracht.

Inhoud en structuur van het archief

Selectie en vernietiging
Er werd in totaal 20 meter archief ter bewerking aan de Centrale Archief Selectiedienst aangeboden. Hiervan is ca. 72% voor vernietiging afgevoerd naar Lignac & Levison BV te Apeldoorn. Bij de selectie werd gebruik gemaakt van de lijst van voor vernietiging in aanmerking komende stukken behorende tot het archief van het Ministerie van Economische Zaken vastgesteld bij beschikking nr. 465/878 M & H d.d. 14 juni 1965 en nr. 117173 OKN d.d. 7 september 1965.
Archiefbescheiden die thuis hoorden in het centrale archief van het ministerie werden afgescheiden en in het oorspronkelijke archief ingevoegd. Na de bewerking resteerde er nog 6,5 meter archief.
Verantwoording van de bewerking
Als begin- en eindcesuur zijn de data genomen zoals deze zijn verantwoord in de geschiedenis van het archiefbeheer.
Als uitgangspunt bij de inventarisatie werd de vaksgewijze ordening genomen zoals door de afdeling PAZ werd toegepast. Omdat de archiefbescheiden uit het PAZ-gedeelte niet altijd consequent werden gecodeerd, werd besloten om de bescheiden opnieuw te coderen. Hierbij is gebruik gemaakt van de archiefcode uit 'Archiefplan voor het ministerie van Economische Zaken', naar alle waarschijnlijkheid de opvolger van de uitgewerkte VNG-code. Het werkarchief werd hergeordend en eveneens van een code voorzien. Tevens dient vermeld te worden dat de archiefbescheiden over de Staatsmijnen in Limburg die geen betrekking hebben op de organisatie, naar onderwerp geplaatst zijn.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Economische Zaken: Directie Mijnwezen, nummer toegang 2.06.102, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, EZ / Directie Mijnwezen, 2.06.102, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Verwante archieven
2.16.26.01 - Ministerie van Waterstaat, 1906-1945: Afdeling Mijnwezen, (1920) 1923-1926
2.16.26.02 - Ministerie van Waterstaat, 1906-1945: Afdeling Vervoer- en Mijnwezen: Dossier 45; Bureau Mijnwezen, (1922) 1927-1946 (1947)
Publicaties
Geraadpleegde literatuur Messing, F.A.M., Geschiedenis van de mijnsluiting in Limburg: noodzaak en lotgevallen van een regionale herstructurering, 1955-1975 , Leiden: Nijhoff, 1980 Staatsalmanakken 1946-1965 Staatsbladen 1946-1965 Staatscouranten 1946-1965 Verslag van de inspecteur-generaal der mijnen over de jaren 1940-1945, 's-Gravenhage: Staatsdrukkerij en uitgeverijbedrijf, 1949

Archiefbestanddelen