Terug naar zoekresultaten

2.11.49 Inventaris van het archief van de Commissie van Advies inzake de Natuurmonumenten van het Staatsbosbeheer, 1927-1934 (1946)

Het archief bevat stukken van algemene aard, zoals correspondentie en notulen van vergaderingen. Verder zijn er adviesstukken betreffende bijzondere onderwerpen, vnl. natuurgebieden (ook ruilverkavelingen)en advisering over in Nederland voorkomende fauna.
Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.11.49
Inventaris van het archief van de Commissie van Advies inzake de Natuurmonumenten van het Staatsbosbeheer, 1927-1934 (1946)

Auteur

CAS 626

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
2009 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Ministerie van Landbouw: Commissie van Advies inzake de Natuurmonumenten van het Staatsbosbeheer
LNV / Cie. Advies Natuurmonumenten Staatsbosbeheer

Periodisering

archiefvorming: 1927-1934
oudste stuk - jongste stuk: 1927-1946

Archiefbloknummer

L31

Omvang

; 448 inventarisnummer(s) 0,20 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften. Het archief bevat tekeningen.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij / Commissie van Advies inzake de Natuurmonumenten van het Staatsbosbeheer

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief bevat stukken van algemene aard, zoals correspondentie en notulen van vergaderingen. Verder zijn er adviesstukken betreffende bijzondere onderwerpen, vnl. natuurgebieden (ook ruilverkavelingen)en advisering over in Nederland voorkomende fauna.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Inleiding
Het begin van de wettelijke bescherming van natuur en landschap ligt in de jaren 20 bij de totstandkoming van de Natuurschoonwet in 1928. Doel van deze wet was het behoud van natuurschoon door middel van belastingvermindering voor landgoedeigenaren. In de troonrede van 1929 werd aangekondigd dat er naast de Natuurschoonwet ook een Natuurbeschermingswet zou komen. Het zou echter tot 1968 duren voor deze wet het licht zou zien, waarin ook een wettelijke kader zou worden aangebracht voor advisering door een onafhankelijk adviesorgaan aan de minister. Desondanks kwam de advisering over natuur, landschap en natuurbescherming al eerder op gang.
Oprichting
In de eerste maanden van 1928 had E.D. van Dissel, toenmalig directeur van het Staatsbosbeheer, een gesprek met de voorzitter van de Nederlandse Botanische Vereniging, prof. dr. Th. Weevers.
Beiden maakten zich zorgen over de wijze waarop vele ontginningswerken, hoofdzakelijk ten behoeve van bebossingen, werden uitgevoerd. Weevers had namelijk geconstateerd dat vele plantengemeenschappen, die van grote waarde waren, werden vernield. Van Dissel achtte het dan ook van groot belang, dat terreinen die een bijzondere botanische, zoölogische of andere waarde hebben, buiten de ontginning werden gehouden 'indien althans overheerschende andere belangen zich daar niet tegen verzetten'.
Op 5 maart 1928 schrijft Van Dissel aan de minister van Binnenlandse Zaken en Landbouw, dat de houtvesters over het algemeen wel in staat zijn om de waarde van de onder hun toezicht staande terreinen te beoordelen, maar dat hij desondanks behoefte heeft aan advies van meer gespecialiseerde deskundigen. Tevens schrijft Van Dissel in deze brief, dat het van groot belang is dat gebieden die bescherming verdienen, tijdig worden vastgesteld, aangezien bij ontginning op die manier van tevoren rekening kan worden gehouden met een ongerepte handhaving daarvan. Hij stelt de minister voor om aan de voorzitters van de Botanische, Ornithologische en Geologische Verenigingen te vragen tot wie het Staatsbosbeheer zich ter zake het beste zou kunnen wenden.
Het antwoord van de minister kwam op 13 maart 1928 en was positief; hij kon zich verenigen met Van Dissels ideeën en machtigt hem zich in verbinding te stellen met de voorzitters van eerder genoemde verenigingen.
Op 17 april 1928 verzoekt hij aan de voorzitters, dat zijn resp. prof. dr. Th. Weevers, dr. L.F. de Beaufort en prof. dr. H.A. Brouwer, om een lid van hun vereniging aan te wijzen die hem gevraagd of uit eigener beweging van advies kan dienen ten aanzien van te ontginnen staatsgronden en tevens ten behoeve van het beheer van de onder het Staatsbosbeheer ressorterende domeingronden in het algemeen.
Prof. Weevers antwoordde dat de Commissie voor de bescherming van de wilde flora van de Nederlandse Botanische Vereniging hemzelf had aangewezen als adviseur voor het Staatsbosbeheer. In zijn antwoord beklaagde Weevers zich en passant over het zijns inziens onjuist beheer van het in 1922 tot staatsnatuurmonument verklaarde 'Gerritsflesch', dat als zwemplaats zou worden gebruikt. Alleen als het Staatsbosbeheer voortaan de tot natuurmonument verklaarde terreinen ook werkelijk ongerept laat, zal, zo besluit Weevers zijn brief, zijn adviseurschap vrucht kunnen dragen.
Dr. De Beaufort wees namens de Ornithologische Vereniging de conservator aan van het Zoölogische Laboratorium te Utrecht, dr. G.J. van Oordt. Gezien zijn bestuursfunctie bij de Nederlandse Dierkundige Vereniging zou volgens De Beaufort Van Oordt ook omtrent de bescherming van andere dieren dan vogels kunnen adviseren.
Het antwoord van prof. Brouwer was eveneens positief; hij zou het Staatsbosbeheer adviseren namens de Geologische Sectie van de Mijnkundige Vereniging.
Van Dissel stelde de minister hiervan in kennis op 12 juni 1928 door mede te delen, dat zich eerder genoemd drietal deskundigen bereid heeft verklaard het Staatsbosbeheer te adviseren. Eventuele reizen van dit driemanschap zouden volgens Van Dissel moeten worden gedeclareerd naar de 2e klasse van het Reisbesluit 1916.
De minister antwoordde een week later dat hij het gewenst acht om bij ministeriële beschikking een commissie in te stellen, bestaande uit de drie voorgestelde adviseurs. Een dergelijke officiële status was nodig om te voorkomen dat de Algemene Rekenkamer bezwaar zou maken tegen het declareren van de reiskosten voor de 2e klasse.
De commissie werd vooralsnog niet ingesteld, want, zo schreef de minister eind 1928, bij nader inzien zal het declareren door de adviseurs naar de 2e klasse niet op bezwaren van de Algemene Rekenkamer stuiten.
In de winter van 1928 benoemde Van Dissel prof. dr. Th. Weevers, dr. G.J. van Oordt en prof. dr. H.A. Brouwer. De 'Commissie Weevers' was een feit. Hun taak was om terreinen aan te wijzen, waard om de status van natuurreservaat te ontvangen, en over het beheer te adviseren.
Dit initiatief heeft gevolgen gehad, die grotendeels de koers heeft bepaald voor de ontwikkeling van de natuurbescherming in Nederland.
Taken
In de eerste plaats werd hiermee de eerste stap gezet op weg van een doelbewuste, wetenschappelijk verantwoorde natuurbescherming.
De eerste grote aankopen van Natuurmonumenten dateren van 1906 (Naardermeer) en 1911 (Leuvenumse Bos en Hageneuse Bossen). Tussen 1908 en 1911 werden de eerste staatsnatuurmonumenten van het Staatsbosbeheer gecreëerd (Kootwijkerzand, Ganzenveld, de Muy en de Meeuwenduinen). Misschien meer nog dan bij Natuurmonumenten had bij het Staatsbosbeheer het idee geleefd vooral ook in het belang van de wetenschap deze terreinen te bewaren. De nu benoemde adviseurs hadden echter tot taak enerzijds terreinen op te sporen 'waarvan het behoud in de oorspronkelijke vorm uit een botanisch, ornithologisch of geologisch oogpunt voor de wetenschap gewenst is', anderzijds om over het beheer der bestaande of nog aan te wijzen reservaten te adviseren. Hiermee waren twee taken geformuleerd, die nog steeds tot de belangrijkste taken van de natuurbescherming worden gerekend.
Van de eerste van deze taken, de inventarisatie, zou binnen enkele jaren de betekenis in een geheel nieuw daglicht komen. Was vóór 1930 reeds veel natuurschoon in Nederland verloren gegaan, met de crisis en de daaruit voortvloeiende werkeloosheid werd een nieuwe periode ingezet van ontginningen in een tot dusver ongekend tempo, de fase van strijd om de grond, die na een tijdelijke verflauwing feller woede dan ooit. Wanneer de eerste ervaringen op dit gebied niet al eerder waren verworven had een hele grote hoeveelheid gegevens nooit meer verzameld kunnen worden.
Ook op het gebied van het wetenschappelijk beheer moesten er uit de nood wegen gevonden worden. In die tijd dacht iedereen, dat natuurreservaten beschermd moesten worden om ongehinderd de ontwikkeling te kunnen volgen. De ervaringen van de commissie leidden al spoedig tot het inzicht dat ingrijpen nodig was, eerst uit de nood geboren, vooral ook dankzij de ontwikkeling van de plantensociologie werd het duidelijk, waar, wanneer en hoe er ingegrepen moest worden.
Zeker had de heer Van Dissel dit alles in 1927 niet kunnen voorzien. Maar niet minder belangrijk werd daardoor zijn denkbeeld dat het scheppen van natuurreservaten slechts dan wezenlijke betekenis heeft wanneer aan die reservaten wetenschappelijke zorg wordt besteed.
Jac. P. Thijse
Een ander onvoorzien gevolg was dat uit de aanvankelijke onafhankelijk van elkaar werkende adviseurs een commissie groeide die een onderhandelingstaak zou krijgen.
Naar aanleiding van vragen in de Eerste Kamer of het mogelijk was dat ook dr. Jac. P. Thijsse het Staatsbosbeheer ging adviseren, vroeg Van Dissel op 19 april 1929 machtiging aan de minister om Thijsse als adviseur aan te trekken, mede om daarmee diens bijzondere persoonlijkheid te eren en wegens het vele werk dat hij voor de natuurbescherming reeds had gedaan.
Na akkoord van de minister nodigde Van Dissel Thijsse uit. Het antwoord van Thijsse, dat hij de 'opdracht' gaarne aanvaarde, kwam op 1 mei 1929.
Er was ook twijfel aan Thijsses capaciteiten, in het bijzonder aan de wetenschappelijke waarde van zijn inzichten. De commissie gaf namelijk een wetenschappelijke onderbouwing aan het natuurbeschermingsbeleid van Staatsbosbeheer, en de hoogleraren in de commissie waren er niet direct van overtuigd dat Thijsse hier waardevolle bijdragen zou kunnen leveren. Respect voor zijn persoon gaf uiteindelijk de doorslag. Thijsse was inderdaad niet wetenschappelijk ingesteld. Daarvoor was hij te 'onbekommerd', zoals het door hem gevoerde motto luidde. Thijsse, geen theoreticus van opleiding en misschien ook niet van aanleg, mengde zich niet in wetenschappelijke debatten. Hij werd gewaardeerd als een uitstekend veldbioloog, die zijn waarnemingen het liefst deelde met een groot publiek.
Thijsse was vooral een popularisator, die met zijn aanstekelijk enthousiasme en een grote dosis beminnelijkheid mensen wist te overtuigen. Wanneer een afvaardiging van Natuurmonumenten bijvoorbeeld een onderhoud met een minister had geregeld, ging Thijsse mee omdat hij als geen ander een bewindsman in een persoonlijk woord tot andere gedachten kon brengen. In de persoonlijke benadering lag ook zijn bestuurskracht. Hij was een man van het midden, hij nam over het algemeen geen extreme standpunten in. Dat gaf hem, met zijn aimabele persoonlijkheid, de gelegenheid te bemiddelen bij grote verschillen van inzicht binnen een bestuur.
Op het moment dat Thijsse toetrad omvatte het werkterrein van het viertal adviseurs ca. 750 ha aan staatsnatuurmonumenten.
Uitbreiding werkzaamheden
Wegens sterke uitbreiding van de werkzaamheden o.a. voor het Rijksbureau voor de Ontwatering en voor de Centrale Ruilverkavelingcommissie had Weevers niet steeds voldoende tijd voor bezoeken aan terreinen. Daarom stelde Van Dissel in maart 1933 aan zijn minister, toen van Economische Zaken en Arbeid, voor om dr. W.C. de Leeuw, florist, als plaatsvervangend lid van de commissie te benoemen.
De leden van de commissie stelden volgens Van Dissel meer prijs op een formele benaming: 'Rijkscommissie van Adviseurs inzake Natuurbescherming'. De minister ging akkoord met het officieel instellen van een dergelijke commissie en deed dat op 14 februari 1934. De naam van de commissie luidt vanaf die datum officieel 'Commissie van Advies inzake de natuurmonumenten van het Staatsbosbeheer'. De commissie kreeg de opdracht advies uit te brengen omtrent het beheer van alle terreinen van het Staatsbosbeheer, welke als natuurmonument zijn of worden aangewezen en tevens omtrent de bewaring van natuurschoon met betrekking tot de ontwateringswerken van het Rijksbureau voor de Ontwatering en de verkavelingen ingevolge de Ruilverkavelingswet.
De samenstelling is dan: prof. dr. Th. Weevers voorzitter, dr. Jac. P. Thijsse plaatsvervangend voorzitter, dr. G.J. van Oordt secretaris, prof. dr. H.A. Brouwer lid en dr. W.C. de Leeuw plaatsvervangend lid. Op 6 maart 1934 was de eerste vergadering en er werd besloten Weevers en Van Oordt tot dagelijks bestuur te kiezen.
Wegens gezondheidsredenen moest Thijsse in 1937 bedanken voor de commissie. Thijsse schrijft in zijn afscheidsbrief aan Van Dissel: 'Dat de zaak der natuurbescherming bij het Staatsbosbeheer op onovertreffelijke wijze wordt behartigd, zowel bij de Directie en de hogere ambtenaren en bij het lagere personeel. Het enige wat er nog ontbreekt is, dat de Staat u grote kredieten zou geven voor den 'expressen' aankoop van natuurmonumenten: Misschien komt het nog wel zo ver'.
Het werkterrein had zich inmiddels uitgebreid tot adviezen aan de Ministeries van Sociale Zaken (werkverschaffingsprojecten), Financiën (domeingronden) en Waterstaat.
Het vertrek van Thijsse moest gecompenseerd worden. Daartoe werd G.A. Brouwer, biologisch doctorandus, aangetrokken. Tijdens de vergadering van 27 september 1937 werd afscheid genomen van Thijsse en werd Brouwer verwelkomd als nieuw lid.
In augustus 1937 verzocht de commissie aan dr. J.A. van Steyn, de nieuwe directeur van het Staatsbosbeheer, om uitbreiding met één lid dat wil zeggen tot 5 leden en 1 plaatsvervangend lid. Het voorstel om De Leeuw tot lid te benoemen en dr. G. Kruseman, zoöloog, tot plaatsvervangend lid werd in december van dat jaar door de minister goedgekeurd.
Centrale Commissie voor Natuurbescherming
Op 2 april 1940 werd door de minister van Economische Zaken bij Natuurbeschermingsbeschikking ingesteld de Centrale Commissie voor Natuurbescherming. Deze beschikking hield voor de commissie in dat het werd ontlast van haar taak adviezen uit te brengen aan de Centrale Cultuurtechnische Commissie en aan de Werkverschaffing.
Omdat de adviezen betreffende cultuurtechnische werken nog steeds aan de directeur van Staatsbosbeheer werden gegeven zouden de adviezen toch indirect bij bovengenoemde diensten terechtkomen.
Eind 1940 nam De Leeuw ontslag als lid van de commissie. Kruseman volgde hem op. Een nieuw plaatsvervangend lid werd niet benoemd.
Deze situatie duurde tot januari 1943. Toen werd voorgesteld om M.F. Mörzer Bruyns, biologisch doctorandus, te benoemen tot plaatsvervangend lid, hetgeen met ingang van 8 maart 1943 geschiedde.
Op 19 juli 1944 ging de commissie over van het Departement van Landbouw en Visserij (L. en V.) naar dat van Opvoeding, Wetenschap en Kultuurbescherming en (O.W. en K.) in verband met de overheveling van de bemoeienissen op het gebied van het natuurschoon naar laatstgenoemd departement. Daarbij schreef de secretaris-generaal van L. en V. aan zijn collega van O.K. en W., dat het uitbrengen van adviezen omtrent terreinen van het Staatsbosbeheer voortaan niet meer tot de taak van de commissie behoort, aangezien het volledige beheer daarvan, inclusief de bescherming van het daar aanwezige natuurschoon, tot de taak van deze dienst behoort.
Van Steyn verzocht daarop de heren Weevers, Van Oordt en Kruseman of zij als 'deskundige' en niet in de vorm van een officiële commissie het Staatsbosbeheer wilde blijven adviseren. Zij bleken daartoe bereidt, zodat er vanaf juli 1944, naast een officiële 'Commissie Weevers', onder verantwoordelijkheid van het Departement van O.K. en W. een kleine, informele 'Commissie Weevers' bestond, die doorging met het adviseren van het Staatsbosbeheer.
Op 30 oktober 1946 viel het doek officieel voor de commissie. Bij Koninklijk Besluit van 17 mei 1946 werd namelijk de Voorlopige Natuurbeschermingsraad ingesteld die op grond van art. 3 van dat besluit belast werd met de taak van de Commissie van Advies inzake de Natuurmonumenten van het Staatsbosbeheer.
Aan de Voorlopige Natuurbeschermingsraad werd als voortzetting van de 'Commissie Weevers' toegevoegd de Commissie Wetenschappelijke Natuurbescherming, later omgedoopt in Natuurwetenschappelijke Commissie van de Voorlopige Natuurbeschermingsraad.
Geraadpleegde bronnen
  • Beschikking van de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen van 17 mei 1946, nr. 5 betreffende de instelling van de Voorlopige Natuurbeschermingsraad;
  • Inv.nrs. 1789 en 2022 van het archief van de Natuurwetenschappelijke Commissie 1946-1991, archiefbloknummer 5191;
  • Inv.nr. 2 van het archief van de Commissie van Advies inzake de Natuurmonumenten van het Staatsbosbeheer.
Geschiedenis van het archiefbeheer
De heer dr. G.J. van Oordt, werkzaam aan het Zoölogisch Laboratorium, Janskerkhof 3 te Utrecht, voerde vanaf de instelling tot aan de opheffing van de commissie het secretariaat. De commissie had geen eigen huisvesting. Het secretariaat werd vanuit het Zoölogisch Laboratorium te Utrecht gevoerd.
De vergaderingen vonden afwisselend plaats in het Zoölogisch Laboratorium te Utrecht en het Plantenfysiologische Laboratorium (later het Botanische Laboratorium) te Amsterdam waar prof. dr. Th. Weevers werkzaam was.
In het instellingsbesluit van de Voorlopige Natuurbeschermingsraad is in art. 3 tevens bepaald dat het archief van de commissie na haar opheffing wordt overgedragen aan de voornoemde raad.
De Natuurwetenschappelijke Commissie, de opvolger, heeft het archief in 1946 overgenomen en is met de archivering verdergegaan waar 'Commissie Weevers' is gestopt.
De verwerving van het archief
Overbrenging van een overheidsarchief

Inhoud en structuur van het archief

Selectie en vernietiging
Het archief had voor de bewerking een omvang van 0,8 meter en tijdens de bewerking is er niet uit vernietigd.
Verantwoording van de bewerking
In 2002 zijn door het toenmalige Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij ter bewerking aan de Centrale Archief Selectiedienst te Winschoten aangeboden de archieven van de Raad voor het Landelijk Gebied en taakvoorgangers.
Doel van de bewerking was het archief in een zodanige staat te brengen, dat het voldoet aan de normen van de Rijksarchiefdienst voor goede, geordende staat.
De bewerking omvatte o.a. het archief van de Natuurwetenschappelijke Commissie. In dit archief werden archiefbescheiden aangetroffen van de taakvoorganger, de Commissie van Advies inzake de Natuurmonumenten van het Staatsbosbeheer, de zgn. 'Commissie Weevers'.
De aangetroffen kaarten zijn achter het archief geplaatst. Bij de bijbehorende beschrijving in de toegang is in een NB. een verwijzing geplaatst naar de tekeningen (inv.nrs. 400-505).
Het archief is na bewerking overgedragen aan het NA.
Ordening van het archief
Omdat de ordening grotendeels op onderwerp was en de archiefbescheiden goed gesplitst konden worden is in overleg met het Nationaal Archief (NA) besloten deze archiefbescheiden af te scheiden en in een aparte toegang te beschrijven.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Landbouw: Commissie van Advies inzake de Natuurmonumenten van het Staatsbosbeheer, nummer toegang 2.11.49, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, LNV / Cie. Advies Natuurmonumenten Staatsbosbeheer, 2.11.49, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar