Door de grote belangstelling voor het CABR is onze studiezaal vaak volgeboekt. Kunt u geen archiefstuk reserveren? Bekijk dan onze pagina over de aangepaste dienstverlening.
(stukken 1 t/m 16)
(stukken 17 t/m 21)
(stukken 22 t/m 25)
(stukken 26 t/m 34)
(stukken 35 t/m 42)
(stukken 43 t/m 46)
Bevat:
D.B. Ter gedachtenisse / van den tael- en dichtkundigen / Fransois van Hoogstraten. / Omne sacrum mors importuna profanat
Joachimus Targier, In obitum / Francisci van Hoogstraten, / Viri integerrimi & poëtae eximii
A. Jansen van der Goes. Op de Dood / Van / Fransois van Hoogstraten
D.B. Gedachtenisse / Van / Fransois van Hoogstraten. / Aen zynen Zoon / J.v.H. / Klinkdicht
(stukken 73 t/m 79)
Deze inventaris is gemaakt door G.J. Rutten, Katholieke Universiteit Nijmegen, 2002.
Inclusief een 38-regelig gedicht 'SPORE aen ANTONY JANSEN VANDER GÓES, dat hij zijn zoons nagelate gedichten het licht gunne', in het Nederlands, ondertekend door David. vss. 1-2: 'Nu toon eens, dat de wreede dood / Geen magt heeft op uw zoons gedichten', opgenomen in: David v.H.'s Gedichten. Amsterdam 1697: Jacobus van Hardenberg, pp. 249-250, en gedateerd '1684'.
(Joan Antonides van der Goes' Gedichten verschenen te Amsterdam in 1685 bij Jan Rieuwertsz., Pieter Arentsz. & Albert Magnus en werden bezorgd door zijn vader Antoni Jansen van der Goes).
Op de brief staat het nummer 298. Het betreft een op een veiling gekochte brief, zie onder stuk 4.4
Inliggend een transcriptie (2 vel typoscript), vervaardigd door Michiel Roscam Abbing.
Op deze brief staat 'No. 121'. Het betreft een op een veiling gekochte brief, zie onder stuk 4.4
Inliggend een transcriptie (2 vel typoscript), vervaardigd door Michiel Roscam Abbing.
Op deze brief staat 'No. 121'. Het betreft een op een veiling gekochte brief, zie onder stuk 4.4
Deze brief is niet in de hand van David, maar het opschrift ("Viro clarissimo Petro Burmanno S.D. Dav. Hoogstratanus") vermoedelijk wel. Op basis van deze mededeling zijn briefschrijver en ontvanger afgeleid. De brief is in dat geval waarschijnlijk een kopie.
Fotokopieën van deze brieven (stuknummers 47 t/m 57) bevinden zich in de Universiteitsbibliotheek van de Universiteit van Amsterdam.
Op verso de aantekening: "Gedigten en brieven, van geleerde Mannen, aan den Heere David van Hoogstraten, etc.a", in de hand van Fransois (VIII-B).
De nummers 58 t/m 65 zijn in deze volgorde opgenomen in het voorwerk van Davids Gedichten. Amsterdam 1697: Jacobus van Hardenberg. Daarin komen bovendien de volgende twee lofdichten voor, die zich niet in het archief bevinden:
- Joachimus Targier (?-?), 'Ad Davidem Hoogstratenum V.C. Vernacula sua Poëmata edentem' (**3r; vs. 1: 'Hoogstratena Venus cultu velata decoro');
- Abraham Bogaert (1663-1727), 'Aen den Heere David van Hoogstraten, op zyne gedichten' (***r-***2r; vs. 1: 'Wy zullen dan op uw vergode klanken').
De gravure is opgenomen in het voorwerk van A. Houbrakens De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen. Eerste deel. Amsterdam 1718. Met biografische aantekening (1 velletje), in onbekende hand.
De auteur is vermoedelijk Willem Rabus (ca. 1686-?). Onder het gedicht heeft (vermoedelijk) David het volgende genoteerd: "Hoc ipso momento tuas gratissimas accipio". Inliggend: vertaling door J.W.P. v.H. (XII-D).
De identificatie blijkt uit een door Fransois (VIII-B) geschreven geslachtregister (omslag Fransois (VIII-B), omslag "Geslachtregisters Van Hoogstraten", stuk 5) waarin hij in 1756 letterlijk citeert uit de biografie, met name bij de beschrijving over Wilhelmina (V-g), en dit de "aantekeningen van zijn vader Jan noemt", elders (in stuk 7 uit deze omslag) bij Wilhelmina of Willemina v.H.: "is ongehuwd overleden, ten huijze van haer broeder Fransois. Zie 't leven van David van Hoogstraten". Uit handschriftvergelijking met stuk 98 en met een bewaard gedicht in de K.B. te Den Haag blijkt dat dit stuk niet in de hand van Jan (VII-B) is.
Deze levensbeschrijving zal vermoedelijk door Gijsbert Rutten, die werkt aan een proefschrift over David, geannoteerd en gepubliceerd worden.
Nr. 289. Betreft de brief die onder 1.1 beschreven is. Deze brief werd verkocht tezamen met een zwarte kunstportret voorstellende David van H. door P. Schenk, dat eveneens in het familiearchief bewaard is gebleven, maar buiten de bruikleenoverdracht is gehouden. Op het opzetkarton van deze prent staat eveneens het nummer 298. In handschrift staan bij nr. 298 twee prijzen vermeld: 3,50 en 2,50.
Nr. 299. Betreft de brief die onder 1.7 beschreven is. Deze brief is in de catalogus abusievelijk gedateerd 30 juni 1738. Met de handgenoteerde prijzen 2,50 en 1,50. Het nummer komt niet overeen met het nummer op de brief (121), hetgeen impliceert dat deze brief al eens eerder werd geveild.
Nr. 300. "Eigenhandige brief aan Cornelia Brandt, weduwe van Reinier Leers, 13 febru. 1723". Zonder prijsvermeldingen. Deze brief is niet mede aangekocht, en bevindt zich nu in het Gemeente Archief te Rotterdam (handschrift 611). Volgens mededeling (augustus 2002) van dit archief is de herkomst onbekend.
Nr. 301. Exemplaar van de zwarte kunstprent door J. Wandelaar voorstellende Jan van Hoogstraten. Met de handgenoteerde prijs 3,50-3.
Nr. 302. Exemplaar van zwarte kunstportret door J. Houbraken, voorstellende Jan van Hoogstraten. Dit exemplaar is nog aanwezig, want op het opzetkarton staat hetzelfde nummer genoteerd. Het is buiten de bruikleenoverdracht gehouden. Met handgenoteerde prijs 2,-.
Nr. 303. Zelfportretgravure van Samuel van Hoogstraten. Met handgenoteerde prijs 3,50.
Aantekening
In de bibliotheek onder beheer van de Stichting Familie van Hoogstraten zijn de volgende, uit het archief afkomstige, drie drukwerken opgenomen.
LYKGEDACHTENIS / VAN DEN HEERE / DAVID / VAN / HOOGSTRATEN, M.D. / KONREKTOR DER LATYNSCHE / SCHOOLE TE AMSTERDAM / Door H. K . POOT. / [vignet] / TE DELFT / Gedrukt by REINIER BOITET. / MDCCXXIV.
Een omslag, waarin: 'LYKGEDACHTENIS VAN DEN HEERE DAVID VAN HOOGSTRATEN.' pp. 3-11 = A2r-B2r. Een 155-regelig gedicht in het Nederlands. Auteur: Hubert Kornelisz. Poot (1689-1733).
TER GEDACHTENISSE / VAN DEN / UITMUNTENDEN DICHTER, / DAVID VAN HOOGSTRATEN, / der Mediçynen Dokter.
In een omslag; A2r-A4r. Een 72-regelig gedicht in het Nederlands,
ondertekend 'A. HOPPESTEIN'.
TER GEDAGTENISSE / VAN DEN HEERE / DAVID VAN HOOGSTRATEN, / DOKTER DER GENEESKUNST, / EN / DOORLUCHTIG POËET.
In een omslag; Br-C2r. Een 326-regelig gedicht in het Nederlands,
ondertekend: 'JOANNES VAN BRAAM' (1671-1751).
(stukken 73 t/m 79)
(stukken 80 t/m 97)
Deze inventaris is grotendeels ontleend aan bijlage 2 ("Inventaris van de brievencollectie van Mattheus van Hoogstraten, 1712-1724") in het proefschrift van P. Moree, 'Met vriend die God geleide' Het Nederlands-Aziatisch postvervoer ten tijde van de Verenigde Oostindische Compagnie, Zutphen 1998, p. 170. Op p. 64-68 staat een samenvatting van deze brieven.
Uit brief 3 blijkt dat Mattheus met het schip de Arion op 27 april 1712 uit Texel vertrok. Op een losse enveloppe en op de adreszijde van brief 2 resten met lakdrukken met het wapen van Hoogstraten. Mattheus schrijft in brief 9 dat zijn zegelring gestolen was toen hij schipbreuk leed en hij verzoekt een nieuw voorbeeld van het familiewapen.
Incipit: Op een lossen voet begeeve ik mij tot schrijven,
Mogelijk is deze brief meegestuurd in de volgende, losse, enveloppe: Op de adreszijde staat 'Den 12 April 1713'.
Adres: Mijn Heer David van Hoogstraten, Med: Doctor, en Conrector der Latijnsche schoolen, op de Princegragt, tusschen de Spiegelgragt, en de Leijdse Kruijsstraat, in de Hoop tot Amsterdam. Op de adreszijde staat verder: nr. 2.
Incipit: Hier doet zich schielijk weder eene occasie op om Ued een lettertje te doen hebben
Adres: Mijn Heer David van Hoogstraten, Med. Doctor en Conrector der Latijnsche schoolen, Op de Princegragt, tusschen de Leijdse straet, & Spiegelgragt tot Amsterdam' Met de toevoegingen: 'Met vriend die God geleide' en 'nr. 8' En, in de hand van David van H. 'ontfangen den 18 April 1713'.
Incipit: Dit is de vierde brief, die ik sedert mijn vertrek uijt het Vaderland aan UE geschreven heb, te weten in Zee, een met een Curacous, een met een Surinaams Scheepje, en een van de Cabo de goede hoop.
Bij de ondertekening staat 'nr. 9'.
Incipit: Wel aan mijn ziel met dankbre tongen / den Lof des Heeren opgezongen,
Incipit: Wat baat het u te zijn uit een geslagt gesproten o vrind, o waerde BRAND".
Er boven staat "Copia.", en het betreft dus een met een zekere brief naar Holland meegestuurde kopie van een gedicht dat Matthaeus op Gerard Brand maakte. Dat een zekere Gerard Brand in Batavia woonde, blijkt uit brief 3.
Incipit: Geduurige bezigheden tegen 't vertrekken der retourscheepen.
Incipit: De hemelsche bestiering des almachtigen vaders is zoo wonderbaerlijk
Incipit: Raarder donderse vent als gij zijt heb ik nooijt gezien.
Incipit: Met deeze gelegendheid kan ik niet nalaten UE.
Incipit: Onaengesien de liefde tegens onse
Incipit: Onaangezien veele instantien, en meenigvuldig schrijvens, sedert het deplorabel verongelukken van mijn schip d'Arion.
Incipit: Twee uwer aangename brieven heb ik wel ontfangen, ook daar in uwe klagten
Inliggend geannoteerde transcriptie van M. Roscam Abbing, januari 2002.
Incipit: Niettegenstaande gij tot nog toe sedert mijn vertrekt uit Holland u aen mij niet
Uit beide brieven (12 en 13) blijkt dat Mattheus op die dag ook een brief aan zijn vader schreef. Deze is niet overgeleverd.
Incipit: Ik heb uE bij mijnen aparte brief wijdlopig geschreven
Incipit: Op dit moment, wanneer ik na de rheede gevaren ben om den
Incipit: Een blijke dat den name mijnen familie bij Uw Ed: niet onbekend
Incipit: Tot mijn eijge smertelijke leetweesens UE moet bekent maken
(stukken 98 t/m 112)
(stukken 113 t/m 114)
(stukken 115 t/m 148)
Het is niet duidelijk waarom in oktober 1759 kennelijk door Fransois zelf zijn eigen doopgegevens en die van zijn vrouw (zie het volgende stuk) werden opgevraagd.
De 19de maart 1694 is "alhier gedoopt Wilhelmina
Vad: Joännes De Wildt past: tot Oirschot en Best
Moed: Mia Catharina Schrijver
Actum 's Bosch den 24 okt. 1759."
Wilhelmia is een dag na haar geboorte op 18 maart 1694, gedoopt.
Het register wordt nog altijd bewaard. Stadsarchief Den Bosch, DTB 72, sub dato.
Nadat Johannes de Wildt, de schoonvader van Fransois, in september 1738 te Oudewater was overleden, zal Fransois diens bijbel met aantekingen hebben gekregen. Hij heeft namelijk op een bepaald moment na 1733 alle eigen aantekeningen van deze twee bijbelbladen overgeschreven in de familiebijbel van De Wildt. Twee bladen van folioformaat zijn bewaard gebleven [inv. 33, stuk 1].
Fransois noteerde in de De Wildt-bijbel achteraf en met dezelfde inkt opnieuw zijn huwelijk en de geboorten en dopen, en en overlijden en begraven van zijn kinderen.
Dankzij deze latere aantekeningen konden enkele niet meer of slecht leesbare passages van de oorspronkelijke notities gereconstrueerd worden. Zie daarvoor de inliggende transcriptie. Daarop zijn de gegevens zijn gecontroleerd en aangevuld met gegevens uit de doop- en trouwboeken van Schoonhoven. De begraafboeken uit deze periode van deze plaats zijn niet bewaard gebleven.
Incipit: "Ik Ondergesch. bekenne"
Dit stuk is blijkens een brief d.d. 4 november 1909 van A.A. Vorsterman van Oijen aan Jan Samuel François (XII-C) door laatstgenoemde van eerstgenoemde overgenomen voor een bedrag van ƒ 10,00.
Dit stuk is blijkens een brief d.d. 4 november 1909 van A.A. Vorsterman van Oijen aan Jan Samuel François (XII-C) door laatstgenoemde van eerstgenoemde overgenomen voor een bedrag van ƒ 10,00.
De koperen plaat is anno 2002 door Jan Samuel François (XIV-K) geschonken aan de bibliotheek van de Stichting Familie van Hoogstraten. Van deze plaat zijn in 1987 enkele afdrukken gemaakt.
Incipit: "Zoo zien wij, naer ons Egtvergaaren".
Opgesteld in de hand van F. van Hoogstraten".
De briefschrijver bericht het overlijden op 29 februari 1756 van zijn zuster Haasje Schrijver, weduwe van Cornelis van Gaesbeecq 'in het 65ste jaar van hares ouderdoms'.
Een andere telg uit deze tak van de familie, een broer van Cornelis, Matthias Schrijver, had door zijn huwelijk met Jacomina Elisabeth van Zijll, kleindochter van Hendrik Schrijver, en door zijn vestiging in Oudewater de familiebanden nauwer aangehaald.
Zie voor deze familierelatie de Gedichten van Petrus Scriverius, Amsterdam 1738, p. 3 en inv. nr. 38 in deel II.
Een zwart lakzegel met het wapen van Schrijver (een schild met schuine balk van linksboven naar rechtsonder en een ster in de rechterhoek) zit nog op de brief.
(stukken 149 t/m 155)
Inleiding
"Ao. 1756 heeft Fransois Van Hoogstraten Secretaris Van Oudewater zijn stam of geslagt nagegaan, en opgezogt, zoo veel in zijn vermogen was, en daar af gevonden 't geene volgt." Aldus introduceerde Fransois (VIII-B) zijn op schrift gestelde naspeuringen over zijn familie en voorgeslacht (stuk 155).
Voorafgaande versies van dit archiefstuk zijn ook bewaard gebleven. Daaruit kan afgeleid worden dat hij al vóór het overlijden van zijn vader Jan in 1736 met zijn onderzoek begon. Hij gebruikte de volgende bronnen voor zijn gegevens:
Overlevering.
In stuk 150 staat "men moest vader daer na vragen" en "daar vader ons in onderregten kan". En: "Dit is alles wat ik oit bij malkanderen heb kunnen vinden, daer ik moeijten genog toe gehad heb, zonder dat ik zelf weet hoe ik'er aen kom; ik geloof meest door Houbraken, daer ik, daer teekenende, wel memoirtjes heb opgeschreven uit de mond van hem en zijn vrouw, dat een grooten kluijfkond was".
In stuk 153 staat de zinsnede "mijn vader Jan en mijn oom David hebben mij verhaald, dat...".
Stukken die nog altijd in het familiearchief aanwezig zijn.
In stuk 150 wordt verwezen naar de "lykdigten" op Francois (VIII-B). Daar schrijft hij ook dat de heer 'busero' deze gedichten maakte. Hieruit blijkt dat de dichter 'D.B.' op het drukwerkje Dirck Buysero (1644-1708) is.
Een mogelijk uniek exemplaar van de "Lyktranen Over Fransois van Hoogstraten" behoort tot het archief (maar is buiten de overdracht gehouden en bevindt zich in de bibliotheek van de Familiestichting). Wel is van dit exemplaar een fotokopie in het archief toegevoegd (stuk 44). Het bestaan van dit exemplaar was P. Thissen (proefschrift over F.v.H.) onbekend.
In stuk 151 wordt verwezen naar de aantekeningen van Fransois (VIII-B) die hij op 11 juni 1756 kopieerde van het origineel van zijn neef Jakobus.
In stuk 153 wordt geciteerd uit de aantekeningen van "vader Jan van Hoogstraten". Dit moet de anonieme en ongedateerde biografie van David (VII-A) (stuk 70). In stuk 155 staat bij Willemina van Hoogstraten: "is ongehuwd overleden, ten huijze van haer broeder Fransois. Zie 't leven van David van Hoogstraten". Daarmee moet dezelfde nog aanwezige biografie bedoeld zijn.
In stuk 155 wordt gerefereerd aan het begrafenisbiljet van 4 september 1723 van Susanna (V-e), en - zonder dat nader aan te geven, de brief van Mattheus (VII-Ad) brief 12 van 15 november 1719 aan zijn zuster Maria.
Bronnen die zich nu niet meer in het archief bevinden:
Stuk 155 "een aantekening van mijn grootvader" (= VI) over zijn eerste dochter Maria.
Verwijzingen naar boeken.
A. Bogaert, De droevige schipbreuk van het fluitschip den Arion, op de reize uit Japan naer Batavia. Mitg. de rampzalige gevangenis en omvoering der Schipbreukelingen in Conchinchina, nevens een nauwkeurig bericht van dat Koninkryk, en den aart dier volken. Ontworpen uit de schriften van Gerrit Voogt, en Isaak de Winter, Amsterdam 1723 (exemplaar in UB-Leiden 360 G 5), tweede druk Amsterdam 1729 (exemplaar in Scheepvaartmuseum Amsterdam A IV 2 161. 188 p. (stuk 155).
F. van Hoogstraten, 'Mengeldichten', achterin: Joseph Hall, De schoole der wereld [...], Rotterdam 1682. (stuk 149;150;152;153;154;155).
J. van Hoogstratens, Zedezangen en stigtelyke liederen, Gouda 1708. (stuk 152;153).
J. van Hoogstraten, Mengelpoezy of verscheyde gedigten, tweede deel Amsterdam 1715(?). (stuk 153).
S. van Hoogstraten, Inleyding tot de Hooge Schoole der Schilderkonst, anders de Zichtbaere Werelt, Rotterdam 1678. (stuk 150;153;155).
A. Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen, deel 1 (Amsterdam 1718) biografie Dirck van H. en deel 2 (Amsterdam 1719) biografie Samuel van H. (stuk 149;150;153;154;155).
Familieportretten. Franchois (III-B)
* Portrettekening door Dirck van H., 1631. [stuk 149 'de teekening die anders zeer fraij is, werd zoo oud, dat ik niet meer zien kan of het cijfferlettertje dat voor de 6 staat, een 1 of een 2 is'; stuk 150: inliggend: vermelding van de gehele tekst; stuk 153 'deze is uitgeteekend, met rood en zwart krijt door zijn zoons zoon Dirk van Hoogstraten, den 25 julij 1631. En die teekening berust onder mij Fransois van Hoogstraten, toen ik dit Ao 1656 schreef en is om desselfs kunst en kragt beschouwenswaardig';154;155.] David (VII-A)
* [stuk 155: "Zijne afbeelding, als ook die van zijn vrouw, heb ik bekomen van zijn zoon Jacobus, geschilderd door ... Boonen".]
* [stuk 155: 'In prent is hij te vinden voor zijn Fedrus, en elders in verscheiden formaet."] Dirck (V)
* Zelfportret. [stuk 150 "Deze zijn portrait, door hem zelf geschilderd, berust onder mij"; 153 "En onder mij berust nog een geschilderd portrait, door hem zelf gedaan, dog beschadigd"; 155 "Ik heb zijne afbeelding op paneel door hem zelf geschilderd, maar is wat geschonden".]
* Zelfportret 2. [stuk 150 "En een ander staat mij voor gezien te hebben, ten huijze van oom te Amsterdam (=David)"; 155 (later toegevoegd: "Zijne fraijere afbeelding, mede door hem zelf geschilderd, in een zwarte lijst met een goud randje, heb ik gekregen na de dood van Jacobus, zoon van David van Hoogstraten, overleden te Amsterdam in Decemb. 1756".]
* [stuk 153: "het jaar van zijn sterven is gebleken uit het kantschrift van een teekening die zijn zoon Samuel van Hoogstraten, na zijns overleden vaders wezen had afgeschetst. welke teekening David van Hoogstraten, tot een gedagtenis zijnes grootvaders, in zijn konstboek, bij de beeltenissen der vernuftrijke mannen, bewaarde".]
* Gravure J. Houbraken in de Groote Schouburgh (stuk 153;154;155). Samuel (V-a)
* Zelfportret [stuk 150 "en welkers portrait, door hem zelf geschilderd, onder ue (=Samuel (VIII-C)) berust"; 155 "zijne afbeelding, als ook die van zijn huisvrouw Sara Balen, door hem zelf gedaen, in een stuk, berust onder den zeekapitein Samuel van Hoogstraten, wiens oud-oom hij was, en die na hem genoemd is.].
* Gravure J. Houbraken in de Groote Schouburgh (stuk 153;154;155).
* [stuk 155: Ook is zijne afbeelding te vinden onder de regenten van de munt te Dordrecht, die hij allen in een stuk geschilderd heeft, welk stuk in de munt nog bewaerd word.]
* [stuk 155: zijn afbeelding in prent is te vinden in zijn inleiding tot de Hooge schole der schilderkonst, of zigtbare wereld.] François (VI)
* [stuk 150, "zijn portrait, van Samuel geschilderd, en ook dat van zijn vrouw, berusten onder mij, zijnde eerstelingen van Samuels schilderkonst, niet fraij"; 155 "zijn afbeelding, als ook die van zijn vrouw Hester de Koning geschilderd door zijn broeder Samuel in zijn eerste tijd, berusten onder mij".]
* [stuk 155, "Een nog geringer afbeelding, in 't klein, is ook nog onder mij, herkomstig van Jacobus van Hoogstraten".] Jan (V-c)
* [stuk 150, 'ik vind zijn portrait bij mij, van Samuel geteekend'; 154 'de teekening door hem zelf gemaakt, van zijn portrait berust onder mij'; 155 'zijn portrait, door hem zelf gemaakt, berust onder mij, in roode aerde".]
* Gravure J. Houbraken in de Groote Schouburgh (stuk 153;154;155)
Zie over deze portretvermeldingen ook: M. Roscam Abbing, Van Hoogstraten: iconografie van een familie, Amsterdam 1987.
Op het stuk staan verder optelsommen en berekeningen en aan de buitenkant enkele plaatsnamen uit het Gooi. Incipit: "Hans Van Hoogstraten, is geboren"
Incipit: "Onder mij berust een teekening, zijnde 't portrait van". Inliggend: stamboomschets (1 vel), ongedateerd, in dezelfde hand, met het onderschrift van de portrettekening uit 1631.
Te dateren vóór het overlijden van zijn vader Jan van H. (28 juli 1736), omdat hij schrijft 'met moest vader naer na vragen'. Overlijden van David van Hoogstraten (1724) wordt wel vermeld.
Aangezien de gegevens over Maeiken de Koning (1598-1645) afkomstig uit deze aantekeningen zijn opgenomen in stuk 152 en 153, ligt het voor de hand te veronderstellen dat die stukken na 11 juni 1756 zijn vervaardigd als nieuwe versie van het geslachtregister.
In stuk 155 wordt expliciet naar dit stuk of naar het origineel verwezen. In de brief van Jakobus van 30 mei 1756 verzoekt hij in Oudewater bij Fransois langs te komen. Kennelijk heeft hij toen familiepapieren meegekomen.
Incipit: "1. Fransois van Hoogstraten".
Te dateren tussen 13 mei 1756 (hij noemt de geboorte van zijn kleinzoon Samuel) en 13 december 1756 (bij Jacobus van Hoogstraten staat "leefdt"). Zonder portret-informatie.
Nader te dateren tussen 13 mei 1756 (hij noemt de geboorte van zijn kleinzoon Samuel) en 13 december 1756 (bij Jacobus van Hoogstraten staat "leefdt nog").
Veel uitvoeriger versie dan stuk 152, maar niet alle gegevens uit het voorgaande stuk zijn in dit stuk verwerkt of opgenomen. Met portret-informatie.
Uit dit stuk blijkt dat de auteur van de biografie van David (stuk 70) Fransois' vader Jan moet zijn. Fransois citeert letterlijk uit 'aantekeningen' van zijn vader Jan, met name het gedeelte over Wilhelmina (V-g).
"Ao. 1756 heeft Fransois Van Hoogstraten Secretaris Van Oudewater zijn stam of geslagt nagegaan, en opgezogt, zoo veel in zijn vermogen was, en daar af gevonden 't geene volgt." Het overlijden van Jakob "in december 1756" wordt vermeld, maar dit kan er later aan zijn toegevoegd. Aan de binnenkant van de kaft staat een beschrijving van het familiewapen en waar het wapen te vinden is.
Inmiddels beschikt Fransois over de aantekeningen van zijn grootvader (zie stuk 151). Hij schrijft bij nr. 2 (Hans (III-A)) "dit blijkt uit eene eigenhandige aanteekening van mijn grootvader Fransois van Hoogstraten, onder mij berustende". De latere generaties zijn aangevuld in de hand van Jan Willem (IX-A). Dat zal tussen 18 december 1766 (de meest recente genoteerde datum) en 11 februari 1770, zijn overlijdensdatum, zijn geschied.
(stukken 156 t/m 160)
Dit cahier is in oorsprong van de zeekapitein Samuel van Hoogstraten (1692-1759). Zijn zoon Cornelis Adriaan (1747-1824) schrijft voorin het volgende:
"Dit boek is in de ramp van Leijden op den 12 January 1807 in dien stand gebragt, zoo als het zig thans bevind. Zijnde er verschijde bladen uit verloren. Echter uit agting voor mijn waarde vader heb ik het zoo willen behouden zoo als het zig thans bevind. C.A. van Hoogstraten"
Genummerde p. lopen van 9 t/m 18, 40 t/m 89, 93 t/m 104, daarna doorlopend ongenummerd [105 t/m 130]. De genummerde gedichten zijn in de hand van Samuel. Deze betreffen de jaren 1719-1738. De ongenummerde in de hand van zijn zoon Cornelis Adriaan. Daaronder zijn gedichten van zijn grootvader Jan (1662-1736) uit de jaren 1727-1734. Verder kopieerde hij een gedicht van zijn vader Samuel uit 1723, en een aantal gedichten van anderen, onder wie de Leidse predikant Adriaan van Assendelft, uit de jaren 1758-1798. Aan het eind staat nog een gedicht van J. Houterkens op Samuel van Hoogstraten uit 1735.
De gedichten op de genummerde pagina's betreffen gedichten, vaak met doorhalingen, die in een andere (nette) versie werden gegeven of gestuurd aan degene aan wie het gedicht werd opgedragen, vaak ter gelegenheid van een verjaardag. In het geval van het grafdicht op Luitenant Pieterson blijkt dat dit op zijn grafsteen is aangebracht.
Inhoud:
p. 9-10: Ter Verjaring Van Den Heer G: Verkerk Regerend schepen Der Stadt Thiel. Gedateerd: Thiel den 24 Junij 1719
Incipit: Verzogt of niet, om u verjaardag me te vieren,
p. 10-11: Diverse dichtregels
p. 11: In een brief aan H:V:H:
Incipit: Mie had mazelties gekregen
[Samuels zuster Hester (1686-1740) was in 1715 gehuwd met Jan Does. Zij hadden een dochter Maria, gedoopt 19 juli 1718.]
p. 12-13: Ter VerJaringe van Den Ed: Heeren mr. Cornelis Schaap Baljuw en Dijkgraaf der stadt en landen van Oudewater mitsgaders Hoogheemraad van 't grootwaterschap van Woerden enz, enz. Gedateerd: Den laasten february 1720.
Incipit: Al word mijn logge geest van Zanglust aangedreven,
p. 14-15: Lijk klagt over De ontijdige Dood van Juffr. J.V.K. overleden den 29 December 1719 in Thiel.
Incipit: Moest 1 jaar van negentien, dat zooveel frisse bloemen
[J.V.K. = Ida van Koeverden (1675-1719), de "bedvriendin" van Jan van H. [Zie Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman, 19 (1996), nr. 2. In het gedicht wordt zij 'stut van vaders huis' genoemd. Ook Samuels broer François schreef een gedicht op haar overlijden, afgedrukt (in: Derde vervolg van de Latynsche en Nederduitsche Keurdichten, Utrecht 1728, 138-140.]
p. 36-37: Ter verjaringe Van Mijn Nigt Juffr. Maria Van Hoogstraten 24 jaar Den 27 jan: 1721
Incipit: Hoe vier ik waarde Nigt nu best uw blij verjaren
[Maria van H. (1697-1722) was de dochter van zijn oom David.]
p. 38-39: Ter Verjaringe Van Mijn Vader J.V.H. als Zijn E 59 jaar werd Den 26 jan: 1721
Incipit: De blijdschap noopt mijn geest weer als voorheen met spooren
[Jan van H. werd op 26 januari 1662 geboren.]
p. 40: Ander [eveneens op zijn vader Jan]
Incipit: Venetie schijnt weer door vreugd als te herleven;
p. 41-42: Ter Verjaringe van Juffrouw Emmerentia Chanfleuri Den 22 ste Februarij 1721
Incipit: Geen blijder dag kon mij ontmoeten,
p. 42-43: aan juffr. A.B. de vrouwen steets verheffende
Incipit: Toen Eva proefs gezint,
p. 44: op de schoonheid van Juffrouw M.S. in Putten
Incipit: Van alle schepzelen die het vaste land betreen,
p. 44: Op het onthalzen van Barnevelt.
p. 45: Juffr. Alida Meer Hout
Incipit: Wanneer de dageraat de duistre nagt gordijnen
[Samuel huwde haar later, in 1740.]
p. 45: Op De Dood van Elizab. Johanna van Rouweroij het kind aan de ouders
Incipit: Eij! klaag niet dat de Dood
p. 46: Aan Den Heer Elias Goris OudBurgemeester der Stadt ZaltBommel nu schepen van Driel etc. op zijn verjaardag Den 28 feb: 1721. Klinkdicht.
Incipit: Ik voel mijn geest weer door een dichtlust aangedreven,
p. 47: Aan Juffr. Meer Hout
Incipit: Gelijk een ganze vlugt, die snel en onvermoeit
p. 48-49: Verjaargroet Aan Juffrouw Margareta Emmerentia van Zadelhoff, 20 jaar Den 11 April 1721
Incipit: Het pluimgediert laat zig alom zoo vrolijk horen
p. 50-51: Ter verjaringe Van Den Hr. F.M. Guitet Lt. op 's lands Oorlogschip Termeer als zijn Ed: 25 Jaar wierd den 16 Sept. 1721 agter den berg van Jupiter of gibralter zijlende
Incipit: Frederik Wat zijn dat voor kuren,
p. 51-52: Incipit: Al wie zig begeeft tot rijzen
p. 52-55: op Het ontijdig overleijden Van jonkhr. J.J.D. Kleijburg Den 25st. Sept. 1721
Incipit: De Dood Helaas! te fel gebeten op Jacobx Kleijbergs
p. 55-56: Ter Verjaringe Van mijn Vader J.V. Hoogstraten 60 jaar den 26 jan. 1722
Incipit: Gelukkig stormen en gevaren
p. 57-60: VerJaargroet aan Mejuffrouw Maria Nolthenius 23 Jaar den 5 Februarij 1722
Incipit: Dat 's drientwintig Jaren
[Maria Nolthenius (1699-1730) dochter van Wilhem (1673-1757) en Catharina de Witt (1674-1714). Zij huwde in 1726 Nicolaas Paradijs.]
p. 60-61: aan de Juffrouw ... V.W.
Incipit: de wijn die k bij uw heb gedronken
p. 61: Ter VerJaring van Mejuffrouw Emmerentia Jacoba Chanfleuri 22 februarij 1722
Incipit: Dat 's weer een schakel aan de keten uwer dagen
p. 62-63: Zang aan MeJuffr. Mag. H.
Incipit: Geen droevig zuchten kan mij baaten
[Bedoeld is Samuels (nog toekomstige?) vrouw Magdalena Haga, met wie hij 13 december 1722 in het huwelijk trad.]
p. 63-65: Zang in 16 verzen.
p. 66: op Het Graf van Den Lt. Amirael Antoni Pieterson
Incipit: Die hier met lof en eer leit in dit graff besloten
[Kladversie van het volgende]
p. 67:
Ter Gedagtenisse van Den Hoog Edele Welgeboren Heere Anthoni Pieterson In Zijn leven Lt. Admirael van Holland en Westvriesland
Incipit: Die in dit Cierlijk graff met Glori legt besloten
[Anthony Pieterson (1658-1722) werd in 1713 luitenant-admiraaal van het noorderkwartier. Hij overleed op 13 juni 1722 op zijn hofstede bij Monster. Het grafmonument is nog steeds aanwezig in de kerk van Monster. Daarop staat dit gedicht (met kleine wijzigingen). Uit Dagblad van Zuid-Holland en 's-Gravenhage van 15 juli 1901, hierbij gevoegd, met een bericht over de afgebrande kerk, blijkt eveneens dat dit grafdicht op het grafmonument te zien was]. De tekst op het wit marmeren epitaaf van Nicolaas Seunties luidt:
Vivit post funera virtus.ng>
Die in dit cierlyk graf met glori legt beslooten
Was Hollands admirael de dappere Pieterson
Die in een veege tyd twee koninglyjke vlooten
Met Ruyter en met Tromp door wijs beleyd verwon
Hadt noodlot ons beroofd van twee soo grote helden
Dees wakkere telg die uyt het wijd beroemd geslagt
Der edele Stuarts al van ouds zyn afkomst telden
Hat lang verdiend als voogd der zee te zyn geagt
Dat Zeeland zig beroeme op t graf dier eerste looten
Handhavers met hun raad en moet vant vaderland
Polanen houd een held in hare kerk beslooten,
Die teffens zee voogd was en Staten afgezant.
Obiit den 13 Juni ao. MDCCXXII.
S. van Hoogstraten
p. 68: op het Drinken van den hensbeker te Leijden ultimo December 1723
Incipit: Al wat van mijn Jeugd nog aangekleeft mogt zijn
Losliggend blaadje met aantekening over Cijrus.
p. 68-69: Ter Verjaringe van Mijn Vader J: Van Hoogstraten 62 Jaar, den 26 Jan: 1724
Incipit: Geen dag mij Ooit Zoo Aangenaam bescheen
p. 70-71: Ter VerJaring van MeJuffr: Johanna Jacomina Roeveroij 29 Jaar den 28 Jan: 1724
Incipit: Nu Grootvaar Louwmaant in het hoekje
p. 71: In een brief aan de hr. J.J.P
Incipit: Wil je nu voorzigtig wezen
p. 72 (vervolg van 71?)
Incipit: Elize schoon en blak kan iedereen bekoren
p. 72-73: Air: Charmante blonde
Zeven coupletten
p. 73-74: Antwoort op het Air: Tous les hommes sont changeant
Zeven coupletten
p. 74-75: Afschijt aan
Incipit: Lieve vrindin Ik moet al weer ter Zee gaan Varen
Vier coupletten
p. 75-76: Tegenzang
Incipit: De vrijers uit de steden
Zes coupletten
p. 76-77: Poespas uitgebraakt door Heijn Vander Pruijk, op Zijn Rijze na Aftrica, Italien, Spanjen en Engelandt In 't jaar 1728 en 1729
Tien coupletten
Incipit: Poespas is raar Men kan Ze Eten en ook spreken
p. 78-79: Verliefde Gedagten, uit geboezemt door jufr. [...]
zes coupletten
Incipit: Ga zuchjes na mijn wel beminden
p. 80-83: Ter Verjaring van Den Heere Frederick Hagha Raad en Oudt Schepen Der stadt Enchuijzen den 23 7ber 1729
Incipit: Nu den dag van uw Verjaren
[Frederick Hagha was Samuels zwager.]
p. 83-86: Ter VerJaring van MeJuffr. Maria Hagha als haar Ed: den 1 Octb: 2729 29 jaar wierd
Incipit: Heb ik 't over zeven dagen
[Maria Hagha was Samuels schoonzuster.]
p. 87: Ter Verjaring van J:V: van Hoog: als zijn Ed: 68 jaar wierd Den 26 jan: 1730
Incipit: Dat 's acht en sestig jaren
Ondertekend: Ex tempore te Rotterdam
p. 88-89: Geboorte Groet Aan Jac: Nicolaes van Zanen Pollio den 30 jan: 1730 3 jaar
Incipit: 'K zou een kransjen om uw hairen
p. 93: Verjaar Groet aan mijn vader Jan Van Hoogstraten 69 jaar den 26 Januarij 1731
Incipit: Ik kom dan op dees dag, den dag van ons verlangen
p. 94-97: Ter Verjaring van Jacob Nic: Pollio van Zanen 4 jaar Oudt den 30 jan: 1731
Incipit: Heb ik over twaalf maanden
p. 97-99: Verjaar groet aan Juffr. Agneta Emmerentia van Landschot den 2 Febr. 1731 negen jaar out
Incipit: Had ik op dit bly verjaren
p. 99-102: Verjaar-groet aan Mevr. Maria Anthonia van Rouveroij waarde Egtgenoot van den Heeren Mr. S: van Der Stel als haar Ed: het 23ste jaar berijkte den 18 april 1731
Incipit: 'k heb den bruij van thuis te blijven
p. 103-104: Verjaar groet aan Mevrouw Sibilla Margareta Houtman waarde Echtgenoot van den Heer en Mr. J: Pollio van Zanen, den 13 mei 1731
Incipit: Terwijl deez dag U kroont met negen en twintig jaren
p. 104: ter verjaring van mevr. Jac: van Assendelft den 12 sept. 1738
Incipit: Geluk mevrouw geluk met uw verjaargetij
Vanaf hier de ongenummerde bladzijden met gedichten in de hand van C.A. van Hoogstraten.
[p. 105] Verjaar Groet van J: van H. aan zijn zoon S:V:H: op zijn Geboortedag in Portsmout den 28 van Hoojmaand 1727.
Incipit: Belaaden met een juk aan smarten zonder tal
[p. 106] Ter Verjaring van S:V:H. den 28 van Hoojmaand 1729 door J:V:H. Gedateerd: Rotterdam 28 july 1729.
Incipit: Besprongen van het pootje of wel zijn Drygement
[p. 107] Verjaar Groet van mijn Grootvader Jan Van Hoogstraten aan vader Samuel van Hoogstraten.
Gedateerd 27 july en onderschreven uit de vuist des savonds tussen zessen en zeven van uw vader J:V:H:
Incipit: Verwagt hier geen geboorte kroontje
[p. 108-109] Invallende Gedagten op mynen twee en zeventigsten Verjaardag. january 1734 Ondertekend: Jan Van Hoogstraten.
Incipit: In t'strengste van de vorst
[p. 109] Ter Verjaringe van mijn zuster Maria Hagha
Ondertekend S: Van Hoogstraten. Gedateerd Den 1 October 1723, 23 jaar.
Incipit: Was wynmaand als de maand van Mey
[Samuel was op 13 december 1722 met Magdalena Haga, zuster van Maria, getrouwd.]
Andere gedichten in de hand van Cornelis Adriaan van Hoogstraten, 1771-1784
[p. 110] Op de Eerste Leerreden als student uitgesproken door den Heer F:C: Hoogvliet. Ondertekend: Leijden 30 january 1779
Incipit: Gelooft, Gedankt zij God
[Dat dit gedicht een kopie is blijkt uit de notitie: "Onder stond". Frans Cornelis Hoogvliet was onder andere predikant te Schiedam.]
[p. 111] Uitboezeming Bij het Graf van den wel Edelen zeer geleerde Heer J:C: Brand, in leeven Med: Doctor en vroedmeester te Leyden, begraven op het kerkhof te Oegstgeest. Ondertekend: J: Van Royen.
Incipit: Hier rust het stoflyk deel van Brand o wandelaer!
[p. 112] Grafschrift op den wel Eerwaarde Heer Van der Souw Rustend Predikant te Naarden. Ondertekend: A. Van Assendelft, Pred: te Leiden.
Incipit: Hier onder rust het koud gebeente
[Adriaan van Assendelft (1736-1805) was predikant van Leiden vanaf 1771. Zijn huis werd eveneens verwoest bij de Ramp van Leiden in 1807.]
[p. 112-113] Rouwklagt op het vroegtijdig afsterven van den Hoog Eerwaarden Hooggeleerden Heer P: Rietveld Professor in de heylige God Geleerdheyd Overleeden binnen Leyden den 22 juny 1784. Ondertekend: J. Nodel Prop: te Leyden.
Incipit: Hoe hoor ik t'Leydsch Atheen
[p. 114] Op ons huwelyk. Ondertekend Frans Robide. Op Oud Meerburg den 14 Decemb: 1771.
Incipit: Gods geest storte op uw Echt een hylig liefde vuur
[Op het huwelijk van Cornelis Adriaan en Anna Bergsma dat 22 december 1771 gesloten werd.]
[p. 114] Uitschietende Gedagten in de Eensaamheyd op den tyd der begraaffenis van Mejuffrouw Catharina Judith de Poorter den 29 Mey 1780. Ondertekend; H:C: Van der Mey.
Incipit: Thans Daald z in t'graf, die 'k als mijn leerling hartlyk lievde
[p. 115-116] Overdenkingen by het graf van wylen den Heere jonkheer A.P. Van der Capellen Heere van Berkhoud etc. geweezen Gouverneur der stad Gorinchem, en by de overgaaf dier stad, in die qualiteyt door den Hartogh van Brunswijk trouwlooslyk gevange genomen op den 19 september 1787. Na Wezel gevoerd en aldaar op de Citadelle bewaard Den 8 December dodelyk swak te Utregt aangekomen Den 10 dito s'morgens ten 3 uuren zalig en zagt ontslapen in den Ouderdom van byna 43 jaren.
Incipit: Hier rust o smart! in een vergunden grond
[p. 116-117] Aan God. Incipet Capellen dood!
[p. 117-118] Op den drie en zestig jarigen Predikdienst van den WelEerwaarden Heer G: Zoutmaat: Hebbende 13 jaren te Sparendam, en 50 jaren te Leyden het Euangelium verkondigt, gevierd den 28 Maart 1790. Ondertekend: A. Van Assendelft pred. te Leyden.
Incipit: Toen Zoutmaat met de kroon der grysheyd op zyn haren
[p. 118-121] Min Triumph. op het huwelyk van den Wel Edelen Heere A: Van Hoogstraten en jongvrouwe J:C: Berck In den Echt Vereenigd te Amsterdam den 1 july 1794. Ondertekend W. Van Meurs Lit. Hum. Stad.
Elf coupletten plus inleidend gedicht.
Incipit Waar ik mijn oogenavond, zie 'k gulle blydschap leeven
[Dit gedicht heeft betrekking op het huwelijk van C.A.v.H's zoon Adriaan, die op 6(?) juli 1794 te Amsterdam Johanna Catharina Berck (1778-1847) huwde.]
[p. 112-125] Op de Deugd. Gesigneerd: J. Ojers.
Incipit: Hoe lieflyk streeld de digtkunst thans myn airen!
[p. 125-128] Op s'Heylands Hemelvaard. Gesigneerd en gedateerd J. Ojers, Mey 1758.
Incipit: Het lust my thans dien Helt ter Eer te zingen,
[p. 129] Digt Reegels door Ds. A. Van Assendelft by geleegendheid van t'aandenken aan Leydens verlossing uitgesproken in de St. Pieters kerk op den 3 October 1798.
Zet uw hart op uwe weegen diep verneederd vaderland,
[p. 130] [in een andere hand (van Houterkens?):]
Op het 23ste verjaren van hen Heere Samuel van Hoogstraten luytenant op 's lands Oorlogschip Gelderlandt gevoert (?) by den heere L. De Veth Schout B. Nagt van Hollandt en West Vrieslant. Ondertekend: J. Houterkens In 't landsschip Gelderland zylende met 's lands vloot van de Reede van Dantzik, Den 28 july 1735.
Incipit: Ik voel mijn geest weer door een godheid aangedreven,
(stukken 161 t/m 170)
Allerhande aantekeningen over topografie, flora en fauna, godsdienst e.d. van met name de landen rond de Middellandse zee, al dan niet met literatuurverwijzingen in de hand van Samuel v.H. 6 p. in omslag.
Inliggend enkele losse notities en rekeningen.
Journaal in de vorm van een lange brief aan zijn vrouw Alida Meerhout (de initialen A.V.H. staan kennelijk voor: Alida v.H.). Op p. 9 staat bovenaan: "vervolg van het journaal voor mijn Aaltie", en ook "mijn lieve A." komt voor. Cahier van 40 (genummerde) p. Incipit: "Mijne laaste [brief] aan Uweled. tot geleijde van de sluijtmand".
Het journaal loopt van 27 mei 1752 tot 23 maart 1753, toen het schip weer terugkeerde te Amsterdam.
Incipit: "Saturdag den 27 Mey aan boord komende vond ik".
(stuk 171)
(stukken 172 t/m 216)
De brief schrijft bericht het overlijden van 'Zeer Waerde en Teder geliefe man, zijn Exelentie aen HoogEdele, Geschrenge Heer Cornelis Schrijver in zijn WelEdele Leven Tl. Admirael van Holland & Westvriesland deze morgen de klookke Een Uure, na een Siekte van Drie Weeken, in den ouderdom van een en Tagtig Jaeren Drie Maenden en Seventien Daegen [...]'.
(stukken 217 t/m 221)
(stukken 222 t/m 224)