Terug naar zoekresultaten

2.13.197 Inventaris van de archieven van de diensten Protestantse en Rooms-Katholieke Geestelijke Verzorging (1938)1945-1982

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.13.197
Inventaris van de archieven van de diensten Protestantse en Rooms-Katholieke Geestelijke Verzorging (1938)1945-1982

Auteur

J.C.D. de l''Ecluse, J.Heijting, R.M.E. Verdonk

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
2010 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Ministerie van Defensie: Diensten Protestantse en Rooms-Katholieke Geestelijke Verzorging
Defensie / Geestelijke Verzorging

Periodisering

archiefvorming: 1945-1982
oudste stuk - jongste stuk: 1938-1982

Archiefbloknummer

D102

Omvang

; 206 inventarisnummer(s) 6,40 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Koninklijke Landmacht, bureau van de Hoofdlegerpredikant Koninklijke Landmacht, bureau van de Hoofdlegeraalmoezenier Koninklijke Marine, bureau van de Hoofdvlootpredikant, , 1939-1999, , 1946-1981, , 1945-2000

Samenvatting van de inhoud van het archief

In deze inventaris worden beschreven de archieven van de hoofdlegerpredikant, de hoofdvlootpredikant en de hoofdlegeraalmoezenier, belast met de 'geestelijke verzorging' van het personeel van de krijgsmacht op respectievelijk protestantse en rooms-katholieke grondslag. Als zodanig zijn zij de voorgangers van de Dienst Protestantse Geestelijke Verzorging en de Dienst dienst Rooms-Katholieke Geestelijke Verzorging. Onder 'geestelijke verzorging' verstaat men niet alleen de pastorale zorg maar ook vorming (onderricht) en viering (kerkdiensten). De genoemde hoofdofficieren gaven hieraan binnen hun denominatie en krijgsmachtonderdeel leiding, en hun archieven zijn vanuit dat perspectief gevormd. Zo zijn er circulaires en andere aanschrijvingen aan de onder hen ressorterende predikanten en aalmoezeniers bij de legereenheden bewaard gebleven, maar ook verslagen van laatstgenoemden over hun werkzaamheden. Verder bevat het archief o.m. notulen van commissies en andere organen die voor de genoemde hoofdofficieren werkten of waarin ze zelf zitting hadden. Ook zijn diverse magazines en voorlichtingsmateriaal in deze archieven bewaard gebleven. De geestelijke verzorging was niet beperkt tot de krijgsmacht in Nederland zelf maar strekte zich ook uit over de legeronderdelen in de overzeese gebiedsdelen, op buitenlandse missies of in krijgsgevangenschap. Het archief bevat derhalve materiaal over de mobilisatie- en oorlogsjaren (1939-1945), de politionele acties in Nederlands-Indië, de Korea-oorlog en de militaire aanwezigheid in Nieuw-Guinea, Suriname, de Nederlandse Antillen en in West-Duitsland tijdens de Koude Oorlog.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
1. Ontstaan van de huidige Geestelijke Verzorging
28 augustus 1914 is te beschouwen als de startdatum van de moderne Geestelijke Verzorging. Op die datum benoemde koningin Wilhelmina, bij Koninklijk Besluit, vier aalmoezeniers en acht veldpredikers bij het leger te velde.
Geestelijke verzorging van militairen was op zich niet nieuw. Voor die tijd waren er al veel officiële regelingen en voorschriften inzake geestelijke verzorging, maar deze hebben, vrijwel allen, betrekking op de zielzorg in het garnizoen. Veel gebruikte functiebenamingen zijn dan ook garnizoenskerk, garnizoenspastor en garnizoenspredikant.
In het Recueil Militaire, “bevattende wetten, Besluiten en Orders betreffende de Koninklijke Nederlandsche Landmagt”, welke in 1815 voor het eerst is verschenen, staat al een eerste Koninklijk Besluit over geestelijke verzorging van 23 november 1818:
“In alle plaatsen, waar de aalmoezeniers zich niet met er woon bevinden, noch de dienst op zon- en feestdagen kunnen verrigten en waar zulks noodig mocht wezen, zal door den aalmoezenier-generaal, onder goedkeuring van beide voornoemde departementen – (nl. van Oorlog en van Zaken van den Roomsch Catholijken Eeredienst), een dienstdoende Priester worden gedesigneerd, die, in geval van nood, en bij onvoorziene plotselijke toevallen, de herderlijke pligten voor de militairen zal verrigten”.
Koning Willem I benoemde begin 1818 J.A. Buydens tot Aalmoezenier van het Nederlandsche leger. Deze op zijn beurt stelde vijf aalmoezeniers aan met als standplaats Brussel, Bergen, Gent, Antwerpen en Utrecht. Buydens werd bij KB van 7 januari 1827 ontslagen en niet opgevolgd. Ten behoeve van bovengenoemde gedesigneerde priesters werd ook een bedrag voor “gratificatiën” bepaald. Voor deze gratificatiën kwamen 55 pastoors, 39 in het tegenwoordige Nederland en de overigen in België, in aanmerking.
Wat hield die garnizoenszielzorg, die praktisch gesproken tot 1940 heeft bestaan nu in? De parochie en gemeenten hadden naast de gewone kerkleden nog een toegevoegd aan tal militairen geestelijk te verzorgen. Met name op zon- en feestdagen dienden de militairen de gelegenheid te hebben om een kerkdienst bij te wonen. Dit kon een aparte kerkdienst zijn, maar ook een kerkdienst voor “burgers” waarbij er al dan niet gereserveerde plaatsen voor militairen waren. Voor minderjarige militairen gold als regel het instituut van de kerkparade. De militaire kerkgangers moesten aantreden, werden gesplitst in een katholieke en een protestantse groep, zonder verder onderscheid in de laatste, en vervolgens naar de kerk afgemarcheerd en na de dienst weer terug. Die kerkparade kwam in een wat andere vorm (afmarcheren naar de lessen geestelijke verzorging) ook ruim na de Tweede Wereldoorlog nog voor.
Deze garnizoenszielzorg was niet echt intensief. Onder andere werd op een jaarvergadering van de Nederlandsche Militaire Bond, de organisatie waartoe de Protestantse Militaire Tehuizen behoorden, ervoor gepleit, in de grotere garnizoenen, “één der predikanten meer in het bijzonder als herder en leeraar voor de militairen te doen optreden”. Voor de uitvoering van dat plan schoten echter de (bonds)financiën te kort. Militaire tehuizen speelden een grote rol in de geestelijke verzorging van militairen. Als startdatum daarvan kan worden gezien de oprichting van de (rooms katholieke) Militair Geestelijke Vereniging in oktober 1856 en de oprichting van de protestantse tegenhanger, de “Nederlandsche Militaire Bond” op 28 oktober 1874. Directeuren van militaire tehuizen (met name voor wat betreft de Katholieke Militaire Tehuizen) waren vaak tevens garnizoenspastor, of namen die functie waar.
In 1914, met de mobilisatie, trekken de militairen weg uit de garnizoenssteden, de garnizoenszielzorg wordt grotendeels overbodig en de meeste tehuizen missen hun vaste klanten. Omdat de militairen te velde vooral gelegerd werden in de zuidelijke provincies, was dat meer nadelig voor de protestanten dan voor de katholieken. Voor de laatsten stonden de plaatselijke priesters wel klaar, hoewel de grote aanwas van geloofsgenoten wel voor problemen zorgden. Kort na aanvang van de mobilisatie bedroeg de sterkte van het leger ongeveer 200.000 man, aan het einde van de mobilisatie was dit rond 450.000 man.
In augustus 1914 was het Nederlandse volk ongerust. Hoe zou het verder gaan? Welk lot zou zich voltrekken over de mannen onder de wapenen? Daarbij werd natuurlijk gevraagd om geestelijke verzorging voor de militairen.
In 1913 was daar al gedeeltelijk invulling aangegeven. Een Koninklijk Besluit van 9 april 1913 “houdende de samenstelling van de strijdmacht op voet van oorlog” had bij de divisiestaven “pro memorie” aalmoezeniers en veldpredikers geplaatst. In 1914 werd verzocht dit in te vullen, onder andere door de Nederlands hervormde kerk in een brief aan de minister waarin staat:
“De Algemeene Synode der Nederlandsch Hervormde Kerk richt zich bij dezen eerbiedig tot Uwe Excellentie met de vraag, of Uwe Excellentie het niet gewenscht zou achten, dat predikanten zich beschikbaar stellen om dienst te doen als veldpredikers, genoemd in artikel 9 van het Tractaat van Genève.
De Synode vetrouwt, dat aan den oproep, dien zij bereids besloten heeft tot de Predikanten en Candidaten tot den Heiligen Dienst te richten, ruimschoots gehoor zal worden gegeven, zoodat zij meent weldra een aantal veldpredikers aan Uwe Excellente te kunnen voorstellen, naardat zal blijken noodig te zijn”.
Bij Koninklijk Besluit van 28 augustus 1914, nr 23 worden de eerste veldpredikers en aalmoezeniers aangesteld:
“Het behaagde Uwer Majesteit bij Hoogstderzelver, sedert gewijzigd besluit van 9 April 1913 No 69, houdende de samenstelling van den staf eener divisie van het veldleger Veldpredikers, aalmoezeniers, enz, pro memorie te voeren.
Het komt mij thans, nu het leger gemobiliseerd is, wenschelijk voor, dat bij de staf der onderscheiden divisiën benoemd worden respectievelijk 1 aalmoezenier en 2 veldpredikers.
Ik heb mitsdien de eer Uwer Majesteit in overweging te geven wel in dien zin te willen beslissen en daartoe te benoemen tot Aalmoezeniers bij de staven der divisiën onderscheidelijk de Heeren (volgen 4 namen) en tot Veldpredikers bij de bedoelde staven (volgen acht namen).
Alle bovengenoemde Heeren zijn mij, in antwoord op een tot den Aartsbisschop van Utrecht en tot de besturen van verschillende protestantse Kerkgenootschappen gericht schrijven, voor eene benoeming tot Aalmoezenier of Veldprediker aanbevolen.
Het zoude Uwe Majesteit tevens kunnen behagen te bepalen, dat aan de aalmoezeniers en Veldpredikers ter zake van door hen als zoodanig te bewijzen diensten eene vergoeding zal worden toegekend door den Minister van Oorlog vast te stellen.
In het eerbiedig vertrouwen dat Uwe Majesteit Zich met bovenstaande voorstellen zal kunnen vereenigen, veroorloof ik mij de vrijheid een in dier zin ontwerp van besluit Hoogstderzelve hierbij ter bekrachtiging aan te bieden.”
Opvallend in de voordracht en het besluit is dat per divisie één aalmoezenier en twee veldpredikers benoemd werden. Dit had niets met tellen van gelovigen van doen. Het aantal aalmoezeniers werd op vier bepaald vanwege de eenheid in de Rooms Katholieke Kerk. Aan veldpredikers werd een dubbel aantal nodig geacht omdat vrijzinnigheid en rechtzinnigheid zo slecht samen gingen. Daarom leek om politieke redenen een gelijke vertegenwoordiging bij de divisie de beste oplossing. Vrijzinnigen hadden tot dan echter weinig belangstelling getoond voor defensie (de eerste “Vereeniging van Vrijzinnig-godsdienstigen voor Militairen en Militaire Tehuizen” kwam in 1916) en bleven in de minderheid. Vier veldpredikers waren hervormd, één gereformeerd, één luthers, één christelijk gereformeerd en één doopsgezind. Door de opperbevelhebber werd een oproep gedaan aan de respectieve aalmoezeniers en veldpredikers om zich te melden. In deze meldingsinstructie stond een hoogstmerkwaardige opmerking over het te dragen uniform. Alleen het hoofddeksel is vastgesteld. Men moest de hoofdofficierspet van het Wapen der Infanterie, met enige aanpassingen dragen. Daarnaast werd vastgesteld dat de rangonderscheidingstekens ter weerszijden van de kraag of op de kraagomslag moest worden gedragen. Verdere voorschriften zouden pas twee jaar later verschijnen.
Op 27 oktober wordt bij Koninklijk Besluit de eerste veldprediker in algemene dienst, Ds A.S. Talma, benoemd en op 6 november 1914 ontvangt hij zijn instructie van de opperbevelhebber. Eén en ander ging buiten de kerken om. De veldprediker in algemene dienst "wijdt zich aan de geestelijke verzorging van de Protestantsche militairen bij de geheele Landmacht, zonder onderscheid van godsdienstige richting en zonder zijnerzijds een bepaalde godsdienstige richting op den voorgrond te stellen". Het aantal Protestantse GV'ers kwam daarbij op negen. Tijdens de mobilisatie vond geen verdere uitbreiding plaats van het aantal veldpredikers. Het aantal aalmoezeniers zou echter nog meer dan verdubbelen. Wel werden er verder nog 24 "hulp-aalmoezeniers" en 24 "reserve-veldpredikers" benoemd. Deze zouden bij daadwerkelijke oorlog worden ingezet. De hulp-aalmoezeniersbleven tijdens de mobilisatie in reserve, terwijl de reserve-veldpredikers ook in de mobilisatietijd al actief waren. Hun insteek was dat zij in oorlogstijd volledig actief zouden zijn, maar tijdens de mobilisatie al hulpdiensten konden verlenen.
Ook in deze periode werd veel heil verwacht van de militaire tehuizen. Vele tijdelijke tehuizen werden opgericht om de militairen te ondersteunen. Een officiële opgave uit 1918 zegt dat er toen 76 vast militaire tehuizen waren (40 protestantse en 36 katholieke) en 366 tijdelijke tehuizen (210 protestantse en 156 katholieke). Zo’n tijdelijk tehuis kon overigens zijn ontstaan door een plaatselijke vereniging of een particulier initiatief. Ook plaatselijke predikanten en priesters waren actief. Dr. de Visser, de opvolger van Ds. Talma en een later minister, getuigde in de Kamer op 16 februari 1917 van zijn dankbaarheid: "Ik heb op het oogeblik, behalve 24 reserve-veldpredikers en de 8 actief dienende veldpredikers ongeveer een honderdtal predikanten om mij heen, die week aan week de godsdienstige belangen van het leger verzorgen". Het aantal assistenten waarover de hoofdaalmoezenier beschikte, was nog aanmerkelijk groter en zijn tevredenheid daarover zeker niet minder groot.
Na de mobilisatie volgde de vraag of het instituut aalmoezeniers en veldpredikers nog nodig was, gezien de terugkeer van het veldleger naar de garnizoenen. De discussie daarover startte al vrij spoedig na begin van de mobilisatie maar begon uiteraard in 1918 van groot belang te worden. De geestelijke verzorger in vredestijd wordt uitgebreid besproken als de Oorlogsbegroting voor 1919 in de Tweede Kamer aan de orde is. In zijn Memorie van Toelichting stelt de minister (G.A.A. Alting von Geusau) onder andere:
"Ten einde in de geestelijke verzorging van de militairen naar behoren te kunnen voorzien komt den ondergeteekende de instandhouding van het instituut der veldpredikers en aalmoezeniers noodzakelijk voor." .... "Zij zullen zich geheel aan het werk onder de militairen kunnen wijden; niet alleen zal het tot hunne taak behooren godsdienstoefeningen te houden in kazernes en kampementen, maar vooral ook zullen zij de vraagbaak in geestelijke aangelegenheden moeten zijn voor de vele jonge mannen, die in de jaren waarin de militaire dienst moet worden vervuld, veelal raad en voorlichting behoeven. Ook zal van de legerpredikanten en aalmoezeniers leiding ten aanzien van het leven buiten dienst kunnen uitgaan en zullen zij zich, wanneer noodig in verbinding kunnen stellen met de ouders der dienstplichtigen. Thans worden naar het oordeel van den ondergeteekende de jonge mannen onder dienst in eene voor het geestelijk leven gevaarlijke ontwikkelingsperiode teveel aan zichzelf overgelaten. Voorts zullen de legerpredikanten en aalmoezeniers ook in hospitalen en arrestantenlokalen nuttig werk kunnen verrichten." ...
Na felle discussies in de Kamer en uiteindelijk wat kleine aanpassingen in de voorstellen wordt het begrotingsartikel op 5 maart 1919 door de Tweede Kamer (53 voor, 21 tegen) en ruim een maand later door de Eerste Kamer (24 voor, 2 tegen) goedgekeurd. De wet werd vastgesteld op 10 april 1919. Het instituut legerpredikanten en aalmoezeniers was definitief.
Tegenwoordig ondersteunen de verschillende diensten van de Geestelijke Verzorging de militairen en burgers van de Krijgsmacht en hun directe relaties, waar ook ter wereld. Wij zijn voortdurend beschikbaar om hoogwaardige personeelszorg en begeleiding te leveren bij levensbeschouwelijke/ethische vragen en (geestelijke) nood. Dit doen wij vanuit verschillende godsdienstige en levensbeschouwelijke achtergronden.
Geestelijk verzorgers doen hun werk in de persoonlijke ontmoeting met mensen. Ze lopen, werken en leven mee met de militairen en burgers van hun onderdeel en zijn van dienst waar dat nodig is. Ze treden daarbij op als gesprekspartner en/of vertrouwenspersoon voor 'hun' mensen. De gespreksonderwerpen kunnen uiteenlopen van alledaags menselijk contact via praktische problemen tot diepgaande zingevings- en levensvragen.
Kenmerkend voor de geestelijke verzorging is, dat de hulpverlening niet slechts (of zelfs maar voornamelijk) op aanvraag geschiedt. Het opbouwen van een vertrouwensrelatie wordt als zeer belangrijk beschouwd. Daarbij heeft de geestelijk verzorger een eigen professionaliteit, die stoelt op een hbo- of universitaire opleiding en ondersteund wordt door een voortgaande deskundigheidsbevordering.
De Geestelijke Verzorging krijgt gestalte op terreinen van vorming, viering en pastorale zorg. Door vorming en educatie leveren de geestelijke verzorgers een bijdrage aan de levensoriëntatie van de militair en helpt hij normen en waarden te verhelderen. In de vieringen o.a. tijdens oefeningen en uitzendingen krijgen Schrift, bezinning en gebed hun plaats. In specifieke levenssituaties verzorgen geestelijke verzorgers sacramentele vieringen van doop, huwelijk, ziekenzalving en uitvaart en/of zijn betrokken in de voorbereiding en nazorg. In de pastorale zorg bieden zij ondersteuning – gevraagd én ongevraagd, individueel én groepsgewijs - door mensen nabij te zijn, naar hen te luisteren en advies en directe hulpverlening te geven. Pastoraat betekent met mensen een helpende relatie aangaan om - in het licht van de Schrift en in verbondenheid met de traditie - met hen een weg te zoeken in geloofs- en levensvragen. Zo zijn de geestelijke verzorgers beschikbaar als vertrouwenspersoon op bases en kazernes, aan boord van schepen, tijdens uitzending en oefeningen en voor de direct betrokkenen van de militair.
De Geestelijke Verzorging is een zelfstandige partner van de krijgsmacht. Met ‘zelfstandigheid’ wordt de vrijheid van godsdienst tot uiting gebracht: in een zelfstandig functionerende dienst met eigen verantwoordelijkheid voor het pastoraal handelen. Het ambtsgeheim is dé garantie tot de vertrouwelijkheid. Het woord ‘partner’ duidt op een wederzijds belang: zowel de Geestelijke Verzorging als de krijgsmacht zelf heeft aandacht en zorg voor het welzijn van de mens in zijn werk- en leefomgeving. De Geestelijke Verzorging zal derhalve met behoud van haar eigen verantwoordelijkheid interdisciplinair samenwerken met andere diensten, eventueel door middel van specifieke overeenkomsten. De dienst Geestelijke Verzorging biedt aan de ene kant een vrijplaats voor hen die gehoord, geadviseerd en begeleid willen worden en erkent aan de andere kant de eigen verantwoordelijkheid van de militaire leiding voor haar personeel.
2. Protestantse Geestelijke Verzorging
De Dienst Protestantse Geestelijke Verzorging ondersteunt militairen en hun directe relaties bij geloof en zingeving. Hij is deskundig in levensbeschouwelijke communicatie in de krijgsmacht. Zorg voor humaniteit bij optreden van de krijgsmacht, ook in internationaal verband, heeft zijn bijzondere aandacht.
De krijgsmachtpredikanten verrichten pastoraat namens hun zendende kerken. Zij zijn geroepen omwille van het Evangelie van Jezus Christus. Als ambtsdragers van hun kerk gaan zij voor in liturgie en bezinning van militairen overal ter wereld.
In een militaire omgeving zijn vragen rond leven en dood, goed en kwaad, en zinvolheid en zinleegte immer actueel. Krijgsmachtpredikanten staan in een lange kerkelijke traditie, en zijn juist opgeleid om in te gaan op zulke levensvragen.
Pastoraat vereist als eerste ‘bij de man te zijn’ tijdens uitzending en operationele inzet.
Geestelijke verzorging is te onderscheiden in persoonsgerichte, groepsgerichte en structuurgerichte activiteiten. Die activiteiten zijn principieel aanvullend aan elkaar.
3. Rooms Katholieke Geestelijke Verzorging
De dienst RKGV zet zich middels haar pastorale opdracht in voor de zorg voor personeel binnen de krijgsmacht. Aalmoezeniers staan daarmee in een kerkelijke traditie, waar zorg en aandacht voor het heil en welzijn van militairen en burgers en hun thuisfront als zichtbaar teken van Gods liefde centraal staan.
De dienst Rooms-Katholieke Geestelijke Verzorging (RKGV) heeft op basis van het grondwettelijk recht op vrijheid van godsdienst een zelfstandige verantwoordelijkheid binnen de krijgsmacht; Zij zet zich middels haar pastorale opdracht in voor de zorg voor personeel binnen de krijgsmacht; daarmee levert zij indirect een bijdrage aan het realiseren van de doelstelling van de krijgsmacht inzake vrede en veiligheid, zowel nationaal als internationaal.
De dienst RKGV is binnen de krijgsmacht representant van de R.K. kerk. Dit wordt zichtbaar in de pastorale opdracht die aalmoezeniers van het Militair Ordinariaat met een kerkelijke zending van de Krijgsmachtbisschop uitvoeren. Aalmoezeniers staan daarmee in een kerkelijke traditie, waar zorg en aandacht voor het heil en welzijn van militairen en burgers en hun thuisfront als zichtbaar teken van Gods liefde centraal staan. Dit geldt voor allen - ongeacht geloofsovertuiging – die een beroep doen op een aalmoezenier. Christelijke waarden als vrede, gerechtigheid, geloof, hoop en liefde zijn uitgangspunten voor de pastorale zorg en vinden hun bron in Schrift en traditie.
Geschiedenis van het archiefbeheer
De in deze inventaris beschreven archieven werden op 11 augustus 1988 overgedragen aan het toenmalige Centraal Archieven Depot (CAD) van het ministerie van Defensie. Er heeft nadien geen selectie plaatsgevonden. Uit de bij de afdeling SSA aanwezige onderdeelsmappen blijkt niet dat al eerder selectie heeft plaatsgevonden.
De verwerving van het archief
Het archief is krachtens bepalingen van de Archiefwet overgebracht.
De verwerving van het archief
Het archief is krachtens bepalingen van de Archiefwet overgebracht.

Inhoud en structuur van het archief

Inhoud
Selectie en vernietiging
De voor vernietiging in aanmerking komende documenten zijn tijdens de bewerking conform de hiervoor vigerende regelgeving in vernietigd. Basis hiervoor was de ‘selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de Minister van Defensie en de onder hem ressorterende actoren op het beleidsterrein Militair Personeel over de periode 1945-1993’, 19 december 2005/nr. C/S&A/05/2602, (Stcrt. 6 maart 2006, nr. 46/pag. 8).
Het archief heeft bij de overdracht een omvang van 6,5 meter.
Verantwoording van de bewerking
Bij de afdeling Semi-Statische Archiefdiensten (SSA) van het DienstenCentrum Documentaire Informatie waren in vier archiefblokken van de Diensten Geestelijke Verzorging aanwezig n.l.:
  1. Bureau Hoofdlegerpredikant 1944-1979. Aangetroffen 138 dozen, hieronder waren tien dozen met registers van ingekomen en uitgaande brieven, 82 dozen correspondentie en 46 dozen personeelsdossiers. Deze zijn op verschillend tijdstippen overgedragen aan het toenmalige CAD. Uit de administratie van de afdeling SSA blijkt niet of er in het verleden een selectie heeft plaatsgevonden.
  2. Dienst Protestantse Geestelijke Verzorging, 1939-1999. Aangetroffen 49 dozen. Uit de administratie van de afdeling SSA blijkt niet wanneer dit archief is overgedragen of dat er in het verleden een selectie heeft plaatsgevonden.
  3. Dienst Protestantse Geestelijke Verzorging Koninklijke Marine, 1945-2000. Aangetroffen 233 dozen. Uit de administratie van de afdeling SSA blijkt niet wanneer dit archief is overgedragen of dat er in het verleden een selectie heeft plaatsgevonden.
  4. Bureau Hoofdlegeraalmoezenier, 1946-1981. Aangetroffen 31 dozen. Deze dozen werden op 11 augustus 1988 overgedragen aan het toenmalige CAD. Er heeft nadien geen selectie plaatsgevonden
Bij nader onderzoek bleek echter dat de opschriften op de dozen niet in overeenstemming waren met de inhoud ervan. Er zijn drie archiefvormers te onderscheiden:
  1. Bureau Hoofdlegerpredikant, 1939-1999.
  2. Bureau Hoofdvlootpredikant, 1945-2000.
  3. Bureau Hoofdlegeraalmoezenier, 1946-1981.
De stukken van de Protestantse Geestelijke Verzorging waren in de verschillende archieven per onderwerp in mappen gebundeld. Vrij snel konden mappen van betreffende de geestelijke verzorging van de Koninklijke Marine en de Koninklijke Landmacht onderscheiden worden. Vervolgens heeft selectie plaatsgevonden.
Omdat in het kader van het project Wegwerken Achterstanden Archieven alle archieven voor 1976 voor 1 januari 2009 overgebracht moeten zijn is besloten om de archieven, indien mogelijk, tot en met 1975 te beschrijven. In de praktijk bleek het praktischer om deze scheiding niet strak aan te houden, daarom beslaat het archief van de Protestantse Geestelijke Verzorging van respectievelijk de Koninklijke Marine en de Koninklijke Landmacht de jaren (1939) 1945-1976 en (1938) 1945-1979. Het archief van de Hoofdlegeraalmoezenier besloeg de periode 1957-1982. Omdat de hoeveelheid documenten na 1975 gering was, is besloten hier geen scheiding aan te brengen.
Na selectie bleek dat van de archieven de hoeveelheid aanwezige agenda´s niet meer in verhouding was tot de hoeveelheid documenten, daarom is besloten om de agenda´s te vernietigen. De documenten zijn vervolgens beschreven op onderwerp.
Het archief van de Hoofdlegeraalmoezenier was geordend volgens een zelfgemaakte code. De documenten werden chronologisch in agenda´s ingeschreven. In deze agenda´s werd vervolgens verwezen naar de desbetreffende code. Omdat deze methode van ordening steeds consequent gebruikt was en nog steeds bruikbaar was, is besloten deze ordening intact te laten en de documenten op deze volgorde te beschrijven.
Na beschrijven zijn uit de documenten alle bindmiddelen verwijderd. Vervolgens is alles omgepakt in zuurvrij materiaal.
Ordening van het archief
De archieven zijn vanaf de beginperiode (1945) grotendeels chronologisch geordend (het zgn. agendastelsel werd toegepast). De stukken werden doorlopende genummerd en ingeschreven in de agenda´s.
Er zijn verschillende agenda´s aangetroffen. Deze zijn door de archiefvormers zelf vervaardigd. Zoals boven beschreven zijn deze agenda´s allemaal vernietigd.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Deels openbaar, deels beperkt openbaar (A).
Beperkingen aan het gebruik
Onbekend
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Defensie: Diensten Protestantse en Rooms-Katholieke Geestelijke Verzorging, nummer toegang 2.13.197, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Defensie / Geestelijke Verzorging, 2.13.197, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar

Archiefbestanddelen