Terug naar zoekresultaten

3.07.10 Inventaris van de archieven van de Inspecties en Kantoren van het Staatsbedrijf der PTT in Zuid- Holland, 1814-1926

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

3.07.10
Inventaris van de archieven van de Inspecties en Kantoren van het Staatsbedrijf der PTT in Zuid- Holland, 1814-1926

Auteur

C.E.F. Gerritsen

Versie

10-11-2022

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1976 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Staatsbedrijf der PTT: Kantoren der PTT in Zuid-Holland
PTT Kantoren ZH

Periodisering

oudste stuk - jongste stuk: 1814-1926

Archiefbloknummer

3513

Omvang

; 813 inventarisnummer(s) 4,50 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften. Het archief bevat ook bouwtekeningen, plattegronden en schetstekeningen.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Kantoren van het Staatsbedrijf der PTT in Zuid-Holland Inspectie Dordrecht Inspectie 's-Gravenhage

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief is ingedeeld naar regiokantoor. Het bevat onder meer verzamelstaten en statistieken, ingekomen en minuten van uitgaande stukken, inventarislijsten, en stukken betreffende besluitvorming, personele en financiële aangelegenheden, vervoer van poststukken en aanleg van lokale telefoonnnetten. In het archief bevinden zich ook stukken betreffende bouw, verbouw en huisvesting van kantoren, met onder meer bouwtekeningen, plattegronden en schetstekeningen.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
De Posterijen
In de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden
Vóór 1799 werd het Postwezen nog volledig geëxploiteerd door particuliere instellingen en stadsbesturen. Met name de stadsbesturen hadden geleidelijk aan een stevige greep gekregen op het beheer der Posterijen.
Onder het oligargische regentenbewind nam de coöptatie hand over hand toe, hetgeen zich o.a. manifesteerde in de z.g.n. ambtenverkoop en het door de stadsregenten vergeven van allerlei lucratieve baantjes aan hun kinderen, familieleden of relaties. Het eigenlijke werk liet men dan aan een ander over, uiteraard tegen een aanzienlijk lagere bezoldiging.
Het postmeesterschap behoorde onder andere tot die begerenswaardige baantjes, waarbij de regenten indirect hun invloed bleven behouden, maar waarbij logischerwijze het element van dienstverlening een kwestie van secundair belang vormde.
Alleen in het gewest Holland had men inmiddels aan deze wantoestanden op het gebied van het postwezen een einde gemaakt door de instelling in 1752 van de Hollandse Statenpost, die de posterijen van het hele gewest in beheer hadden overgenomen J.C. van Overvoorde, Geschiedenis van het postwezen in Nederland vóór 1795, met de voornaamste verbindingen met het buitenland, (Leiden, 1902), blz. 100-104; E.A.B.J. ten Brink, Geschiedenis van het Nederlandse Postwezen 1795-1810, ('s-Gravenhage, 1950), blz. 3. .
In de Bataafse Republiek
In 1799 werden, na enkele jaren van voorbereiding alle posterijen in de Bataafse Republiek genationaliseerd verklaard, maar pas in 1803 trad een nationaal, meerhoofdig postbestuur van zeven commissarissen in functie, dat kwam te ressorteren onder het Uitvoerend Bewind. Per toerbeurt werd steeds een der commissarissen tot voorzitter de z.g.n. Eerste Commissaris gekozen voor de periode van drie maanden W.J.M. Benschop, Hoe de Nederlandsche Posterijen nationaal werden. Artikelenreeks, overgenomen uit P.T.T. Nieuws, 9e en 10e jaargang, 16 januari-16 december 1940; E.A.B.J. ten Brink, a.w., blz. 174-175. . Voor de eerste periode werd dit mr. J.G.H. Hahn (zie bijlage II), voordien reeds Eerste Commissaris van de Hollandse Posterijen (van het voormalige gewest Holland), die verder bekendheid geniet als de grote organisator van het nationaal postwezen.
In het Koninkrijk Holland
In 1807 stelde koning Lodewijk Napoleon, naar Frans voorbeeld, een Directeur-Generaal aan als éénhoofdig bestuur van het postwezen, dat nu ging ressorteren onder de minister van Financiën van het koninkrijk Holland W.J.M. Benschop en H. Icke, Een korte geschiedenis van het Hoofdbestuur der Posterijen en Telegrafie, ('s-Gravenhage, 1918), blz. 10; E.A.B.J. ten Brink, a.w., blz. 247; G.C.J.J. Ottenheym, De status van de P.T.T. als staatsbedrijf in historisch perspectief, ('s-Gravenhage, 1974), blz. 1; P.T.T. Van departementsafdeling tot staatsbedrijf, (uit een interne publicatie van het departement van Verkeer en Waterstaat), blz.1. .
Tijdens de inlijving bij Frankrijk
Vanaf 1810 werd het postwezen volledig op Franse leest geschoeid. Alle Franse postwetten en voorschriften werden ook in ons land van kracht. De Franse directeur van het postkantoor te Amsterdam, L.M. de Chambure, werd als Directeur Principal aan het hoofd gesteld van het postwezen in de Hollandse departementen (zie bijlage II). De Directeur Principal was verantwoording verschuldigd aan de Directeur-Général te Parijs, Graaf de Lavalette, die op zijn beurt onder de bevelen van de Franse minister van Financiën stond ( blz. 344; ) W.J.M. Benschop en H. Icke, a.w., blz. 11; E.A.B.J. ten Brink, a.w., P.T.T., Van departementsafdeling tot staatsbedrijf, blz. 1. .
In het Koninkrijk der Nederlanden
In 1813 benoemde Koning Willem I een Postmeester - Generaal, die als hoofd der Posterijen rechtstreeks onder het gezag van de koning werd geplaatst en alleen financieel verantwoording moest afleggen aan het departement van Financiën. De Posterijen vormden nu weer een zelfstandige dienst W.J.M. Benschop en H. Icke, a.w., blz. 12-13; G.C.J.J. Ottenheym, a.w., blz. 1; P.T.T., Van departementsafdeling tot staatsbedrijf, blz. 1-2. .
Land duurde deze gunstige situatie echter niet, want vanaf 1819 werden uit oogpunt van bezuiniging verschillende wijzigingen doorgevoerd, waarbij de hoofdbestuurder der Posterijen niet alleen herhaaldelijk van titel verwisselde, maar bovendien nog met andere diensten werd belast (zie bijlage II).
Het resultaat van deze steeds verder doorgevoerde bezuinigingen was, dat de Posterijen uiteindelijk in 1831 degradeerden tot een onderafdeling van het departement en wel eerst onder het departement van Financiën tot 1877 en daarna, tot 1893, onder het departement van Waterstaat, Handel en Nijverheid.
Aan het hoofd van de afdeling Posterijen van het departement van Financiën werd een referendaris geplaatst, mr. J. Pols (zie bijlage II), die in 1852 de titel van Hoofddirecteur der Posterijen ontving, maar daarnaast tevens tot aan zijn dood in 1864, directeur van het postkantoor te 's-Gravenhage bleef W.J.M. Benschop, Het postwezen van 's-Gravenhage in derdehalve eeuw, ('s-Gravenhage, 1951), blz. 333-334; W.J.M. Benschop en H. Icke, a.w., blz. 14; G.C.J.J. Ottenheym, a.w., blz. 1, 3. .
De Postwet van 1850
Bij de totstandkoming van de Postwet van 1850 onder Thorbecke bleek de tot dan toe door de overheid gehuldigde opvatting ten aanzien van de taak van de Posterijen zich in gunstige zin te hebben gewijzigd ( Wet van 12 april 1850 (Stbl., nr. 15). ) W.J.M. Benschop en H. Icke, a.w., blz. 15; G.C.J.J. Ottenheym, a.w., blz.2; P.T.T., Van departementsafdeling tot staatsbedrijf, blz. 3. .
Voorheen had immers de overheid zich weinig bekommerd om de opbouw van een goed georganiseerd postwezen, deels vanwege de dwingende noodzaak tot bezuiniging, deels ook, omdat zij geen begrip had voor het essentieel belang er van voor onze nationale economie. De rijksoverheid beschouwde de Posterijen slechts als een welkome bron van inkomsten ter vulling van de schatkist. In 1850 bleek de overheid meer oog te hebben voor de noodzaak, om ook aan het dienstverlenend aspect van dit overheidsapparaat meer aandacht te gaan besteden.
Doordat in de Postwet van 1850 o.a. de bepaling was opgenomen, dat in iedere gemeente een postinrichting diende te worden geopend, zodra hiertoe de mogelijkheden aanwezig zouden zijn, werd gedurende de eerstvolgende decennia in versneld tempo een groot aantal kantoren opgericht, vooral z.g.n. "distributies" (hulpkantoren). In dit tijdvak werden o.a. kantoren gevestigd te Noordwijk, Bodegraven, Zwijndrecht, Boskoop, Sliedrecht, Voorschoten, 's-Gravenzande, Hardinxveld en Naaldwijk. Ook op andere wijze werd de dienstverlening successievelijk uitgebreid door:
  • in 1868 de invoering van de postwissel dienst
  • in 1870 de invoering van de kwitantiedienst
  • in 1881 de oprichting van de Rijkspostspaarbank
  • in 1882 de invoering van de pakketpost en
  • in 1918 de instelling van de Postcheque- en Girodienst G.C.J.J. Ottenheym, a.w., blz. 2; P.T.T., Van departementsafdeling tot staatsbedrijf, blz. 3, 6..
De Rijkstelegraaf
De Telegraafwet van 1852 ( Wet van 7 maart 1842 (Sfbl. nr. 48). ) E.A.B.J. ten Brink en C.W.L. Schell, Geschiedenis van de Rijkstelegraaf 1852-1952, 's-Gravenhage, 1954, blz. 27, 436; G.C.J.J. Ottenheym, a.w., blz. 2, 3. , eveneens onder Thorbecke tot stand gekomen, deed het Rijk deelnemen in de aanleg en exploitatie van telegraaflijnen, in eerste instantie geëxploiteerd door particuliere maatschappijen,met name door de Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij (HIJSM). Aan deze particuliere onderneming had de regering reeds in 1847 concessie verleend tot openstelling van haar telegraaf voor het publiek ( K.B.'s van 19 december 1847, nrs. 35 en 36. ) E.A.B.J. ten Brink en C.W.L. Schell, a.w., blz. 23; G.C.J.J. Ottenheym, a.w., blz. 2. .
Van meet af aan ressorteerde de Rijkstelegraaf onder het departement van Binnenlandse Zaken, en was derhalve volledig gescheiden van de Posterijen, die immers sinds 1821 onder het departement van Financiën stonden. Als hoofd van de Rijkstelegraaf werd een referendaris van het departement van Binnenlandse Zaken aangesteld. Gevolg van bovenvermelde situatie was, dat de uitvoering van de telegraafdiensten tot 1870 in speciaal daarvoor gevestigde Rijkstelegraafkantoren geschiedde. In 1870 werd ook de Rijkstelegraaf overgebracht naar het departement van Financiën, waarbinnen beide afdelingen vooralsnog onafhankelijk van elkaar bleven opereren. Wel werd een aanvang gemaakt met het onderbrengen van de telegraafdiensten, althans waar het de kleinere gemeenten betrof, in reeds gevestigde postkantoren, waarbij dan het beheer over beide diensten werd opgedragen aan één ambtenaar. In 1877 verhuisden beide afdelingen vervolgens naar het nieuwe departement van Waterstaat, Handel en Nijverheid, terwijl nu ook bij de Rijkstelegraaf, evenals bij de Posterijen in 1852, een Hoofddirecteur werd benoemd.
In 1886 volgde tenslotte de volledige integratie van de Rijkstelegraaf met de Posterijen. De toenmalige Hoofddirecteur der Posterijen J.P. Hofstede (zie bijlage II), in 1884 tevens belast met de leiding van de Rijkstelegraaf, ontving de titel van Hoofddirecteur der Posterijen en Telegrafie E.A.B.J. ten Brink en C.W.L. Schell, a.w., blz. 258, 472; P.T.T., Van departementsafdeling tot staatsbedrijf, blz. 4. . In 1893 werd voorts de Centrale Administratie, nu "Hoofdbestuur der Posterijen en Telegrafie" genaamd, definitief losgeweekt uit het departementale verband: de Posterijen en Telegrafie vormden voortaan een zelfstandige dienst. De titel van Hoofddirecteur kwam te vervallen. Er werd een Directeur-Generaal der Posterijen en Telegrafie benoemd. Deze was, voorzover het bestuursaangelegenheden betrof, niet langer afhankelijk van de minister. De dienst der Posterijen en Telegrafie bleef ressorteren onder het departement van Waterstaat, Handel en Nijverheid W.J.M. Benschop en H. Icke, a.w., blz. 27; E.A.B.J. ten Brink en C.W.L. Schell, a.w., blz. 259; G.C.J.J. Ottenheym, a.w., blz. 4-5. .
De Telefonie
In 1881 deed de telefonie zijn intrede in ons land: door de "Nederlandsche Bell Telephoon Maatschappij (NBTM) te Amsterdam werd in dat jaar de eerste locale telefoondienst in exploitatie genomen. Ook hier dus in eerste aanleg een zaak van particulier initiatief. In 1886 begonnen de grotere gemeenten, zoals Amsterdam, Rotterdam en Arnhem de locale, particuliere telefoondiensten over te nemen. Reeds het jaar daarop, in 1887, ging het Rijk over tot "naasting" van (voorlopig alleen) de interlocale particuliere telefoondiensten. Met de Telegraaf- en Telefoonwet van 1904 ( Wet van 11 januari 1904 (Stbl., nr. 7). ) E.A.B.J. ten Brink en C.W.L. Schell, a.w., blz. 236, 304-305, 393, 439; G.C.J.J. Ottenheym, a.w., blz. 6-7; P.T.T., Van departementsafdeling tot staatsbedrijf, blz. 6. werd tenslotte van regeringswege te kennen gegeven, dat voortaan het hele terrein van de telefonie beschouwd zou worden als een staatsaangelegenheid, als gevolg waarvan in de periode van 1905-1940 ook alle locale telefoonnetten successievelijk door het Rijk werden overgenomen; in feite dus geruisloos genationaliseerd. In 1915 had de omzetting plaats van de rijksdienst der Posterijen en Telegrafie tot staatsbedrijf. Deze omzetting was slechts van administratieve betekenis: het betekende, dat de financiën van de Posterijen en Telegrafie werden losgemaakt van de departementale raming van inkomsten en uitgaven en werden ondergebracht in een afzonderlijke begroting ( Wet van 31 december 1913 (Stbl., nr. 464). ) G.C.J.J. Ottenheym, a.w, blz. 13-14; P.T.T., Van departementsafdeling tot staatsbedrijf, blz. 6. . Pas in 1926 werd het Hoofdbestuur der Posterijen en Telegrafie officieel omgedoopt in "Hoofdbestuur der Posterijen, Telegrafie en Telefonie", de P.T.T. ( Besluit van 11 maart 1929 (Stbl. nr. 74). ) .
Geschiedenis van het archiefbeheer
In het archiefbestand vallen helaas vaak enorme hiaten te constateren, waardoor men zich van diverse kantoorarchieven slechts een zeer onvolledig beeld kan vormen. De oorzaak daarvan dient onder meer gezocht te worden in de omstandigheid, dat ca. 1890 de directeuren der postkantoren van het hoofdbestuur de opdracht hebben ontvangen om het aanwezige archiefmateriaal nu eens grondig te decimeren en alleen datgene nog te bewaren wat inderdaad belangrijk was. Daarbij werd echter verzuimd enigerlei indicatie te geven, wat als important gekwalificeerd diende te worden, zodat deze waardebepaling werd overgelaten aan het archivistische inzicht der postdirecteuren. Dat de inzichten van deze locale postheren nogal eens van elkaar verschilden, blijkt uit de soms uiterst merkwaardige restant-collecties van archiefbescheiden: op het ene kantoor werden bijvoorbeeld allerlei overzichts-staten van het post-, telegraaf- en telefoonverkeer opgespaard, op het andere kantoor alleen de van het ministerie of hoofdbestuur afkomstige resoluties.
Nadat de kantoorarchieven van 1814-1926 in een veel later stadium eerst door de Centrale Directie waren opgevraagd, werden de bescheiden aldaar nogmaals op vernietiging geselecteerd en zonodig geëlimineerd, alvorens overgedragen te worden aan het Algemeen Rijksarchief.
De archieven van de inspecties en kantoren der P.T.T. in Zuid-Holland zijn in 1927 door het hoofd van de afdeling Archief en Registratie van de Centrale Dienst der P.T.T. overgedragen aan de Algemene Rijksarchivaris, c.q. de Derde Afdeling van het Algemeen Rijksarchief.
De rechtstitel is (nog) onbekend

Inhoud en structuur van het archief

Verantwoording van de bewerking
De archieven van de inspecties en kantoren der P.T.T. in Zuid-Holland beslaan, behoudens enkele uitzonderingen, het tijdvak van 1814-1926. Deze periode is niet willekeurig gekozen: de archieven van de inspecties en kantoren van vóór 1814, in welk jaar het Franse bewind over de Posterijen inmiddels was beëindigd, zijn reeds eerder overgedragen aan het Algemeen Rijksarchief. Het jaar 1926 fungeert als afsluitjaar, aangezien men bij de administratie der Posterijen en Telegrafie per 1 januari 1927 is overgegaan op een decimaal stelsel.
Het bestand, in dozen verpakt, omvat de archieven, afkomstig van de kantoren in 44 gemeenten in Zuid-Holland benevens de archieven van twee inspectiekantoren, n.l. 's-Gravenhage en Dordrecht, alfabetisch op plaatsnaam opgeborgen. De archiefbescheiden werden per kantoor strikt chronologisch geordend aangetroffen met, voornamelijk wat de grotere kantoren betreft, hier en daar sporen van verbaal stelsel en dossiervorming.
Tijdens de inventarisatie werd geconstateerd, dat zich op het Algemeen Rijksarchief, onder het beheer van de Tweede Afdeling, nog een aantal reeds eerder overgedragen archiefstukken bevonden van enkele Zuid-Hollandse kantoren, te weten van Alphen, Brielle, Gouda, Maassluis, Schiedam en Vlaardingen. Deze stukken zijn, na overdracht aan de Derde Afdeling op 3 juli 1975, alsnog in deze inventaris opgenomen.
Bij de inventarisatie diende aan de ene kant rekening gehouden te worden met de bezwaren, klevend aan een strikt chronologisch geordend archief, terwijl aan de andere kant handhaving, waar mogelijk, van de oude orde gerespecteerd diende te worden. Zo werden o.a. stukken, als relatieven toegevoegd aan besluiten (sporen van verbaal stelsel), op hun plaats gelaten en beschreven als "besluiten met bijlage(n)". Werden bij een groter aantal bescheiden sporen van dossiervorming aangetroffen dan werden de aldus gevormde dossiers, vaak van een dossiernummering voorzien, eveneens gehandhaafd en beschreven als "stukken betreffende" een bepaalde zaak.
Een andere rangschikking der kantoren b.v. onder de inspecties, waaronder deze geressorteerd hebben, bleek op onoverkomenlijke bezwaren te stuiten, gezien het feit, dat enkele kantoren binnen een bepaald tijdsbestek meermalen bij een ander inspectierayon bleken te zijn ingedeeld. Zo werd o.a. geconstateerd, dat bepaalde kantoren in Zuid-Holland, zoals Gorinchem, Leerdam, Hardinxveld en Sliedrecht in het begin van deze eeuw verscheidene jaren hebben geressorteerd onder de Inspectie 's-Hertogenbosch.
Ook de opheffing van een inspectiekantoor kon een reorganisatie van de rayonindeling ten gevolge hebben.
Een dergelijke indeling zou derhalve slechts aanleiding tot verwarring hebben gegeven.
In verband met de louter chronologische ordening der archiefbescheiden leek het raadzaam omwille van de overzichtelijkheid tot rubriekenvorming over te gaan. Voor iedere rubriek werd daarbij steeds als volgorde aangehouden:
  1. posterijen
  2. telegrafie
  3. telefonie
  4. posterijen en telegraaf,
De rubrieken werden als volgt ingedeeld
Voor de kantoren:
  1. Financiën
    • ontvangsten en uitgaven
    • kasgelden
    • spaargelden
  2. Personeel
    • benoemingen
    • bezoldiging
    • ziekte
    • opleiding
    • overzichtsstaten van het personeelsbestand
  3. Gebouwen
    • huur en verhuur
    • koop en verkoop
    • nieuwbouw
    • vestiging, omzetting en opheffing
    • onderhoud
  4. Materieel
    • aanschaf en aanleg
    • inventarislijsten
  5. Dienstuitvoering
    • beleids- en dienstregelingen
    • postvervoer- en bestellingen
    • staten van het dienstverkeer
Voor de Inspecties:
  1. Algemeen
  2. Kantoren
  3. Inspectie "Grote Kantoren" (alleen 's-Gravenhage)
  4. Inspectie Gebouwen (alleen 's-Gravenhage)

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Staatsbedrijf der PTT: Kantoren der PTT in Zuid-Holland, nummer toegang 3.07.10, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, PTT Kantoren ZH, 3.07.10, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Verwante archieven
3.01.50 - Inventarissen van de archieven der Posterijen in Holland: Deel I, 1747-1810
2.16.04.01 - Inventaris van het archief van het Staatsbedrijf der Posterijen, Telegrafie en Telefonie (PTT): Hoofdbestuur, (1893) 1927-1939 (1953)
2.16.09 - Inventaris van het archief van het Hoofdbestuur van het Staatsbedrijf der Posterijen, Telegrafie en Telefonie, 1940-1954

Bijlagen

Archiefbestanddelen