Terug naar zoekresultaten

2.13.54 Inventaris van de archieven van de Inspecteur van de Cavalerie, 1919-1940; Commandant van de Cavaleriebrigade, 1918; Commandant van de Licht Brigade c.q. de Lichte Divisie, 1924-1940

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.13.54
Inventaris van de archieven van de Inspecteur van de Cavalerie, 1919-1940; Commandant van de Cavaleriebrigade, 1918; Commandant van de Licht Brigade c.q. de Lichte Divisie, 1924-1940

Auteur

P. Kloosterboer

Versie

30-03-2022

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1986 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Inspecteur van de Cavalerie, Commandant van de Cavalerie-Brigade, Commandant van de Lichte Brigade-Divisie
Inspecteur Cavalerie

Periodisering

oudste stuk - jongste stuk: 1918-1940

Archiefbloknummer

D23333

Omvang

; 667 inventarisnummer(s) 1,30 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Inspecteur van de Cavalerie (1919-1940) Commandant van de Cavaleriebrigade (1918) Commandant van de Licht Brigade c.q. de Lichte Divisie (1924-1940)

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief bevat voornamelijk brieven en circulaires; deze betreffen onder meer onderwerpen als bewapening, mobilisatie en demobilisatie, depots, legering, oefeningen, officieren en onderofficieren, personeel, organisatie en reorganisatie, tucht, veiligheid, benoemingen, beoordelingen, ceremonieel, geneeskundige dienst, remontedepot, en wielrijders.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Op 2 januari 1814 stelde de commissaris van oorlog aan koning Willem I voor om over te gaan tot het benoemen van een "Inspecteur-Generaal der Kavallerie", een functionaris die hard nodig was om de organisatie van de cavalerie binnen het in oprichting verkerende nederlandse leger in goede banen te leiden. Bij besluit van de souverein vorst van 5 januari 1814 no. 17 werd deze dan ook benoemd.
Voor de noordelijke Nederlanden was dit generaal-majoor, vanaf 21 maart luitenant-generaal, G. du Rij, die tevens inspecteur der infanterie werd.
In de zuidelijke Nederlanden werd generaal-majoor, vanaf 18 september luitenant-generaal, C.J. baron Evers benoemd tot inspecteur der cavalerie. In 1815 kreeg du Rij ook in dit gedeelte van het koninkrijk het oppertoezicht over de cavalerie, aangezien per 21 april van dat jaar de noordelijke en zuidelijke troepen tot één leger werden verenigd. Met dit verenigde leger werd door Nederland deelgenomen aan de strijd tegen Napoleon, die zijn hoogtepunt vond in de slag bij Waterloo, De cavalerie was verenigd in een cavaleriedivisie, bestaande uit 3 brigades en 1 batterij rijdende artillerie.
In 1819 werd de inspectie van de cavalerie in handen gelegd van luitenant-generaal Jhr. A.D. Trip van Zoudtlandt, die de persoonlijke titel droeg van "Opperbevelhebber der Kavallerie". Onder zijn leiding vond in 1828 een reorganisatie van de cavalerie plaats, die vanaf dat moment bestond uit 2 divisies, ieder bestaande uit 2 brigades. Toen bij het begin van de belgische opstand van 1830 het noodzakelijk was om het leger, na het vertrek van vele belgische militairen, opnieuw te organiseren, kon uit de 26 overgebleven eskadrons 1 cavaleriedivisie worden gevormd, o.l.v. Trip van Zoudtlandt. Zij bestond uit de 1e brigade (zware) ruiterij, o.l.v. generaal-majoor J. Post (kurassiers, lansiers en een halve batterij rijdende artillerie) en de 2e brigade (lichte) ruiterij o.l.v. generaal-majoor Jhr. W.F. Boreel (dragonders , huzaren en ook een halve batterij rijdende artillerie). Tevens was er cavalerie aan de mars- of reserve-divisie toegevoegd.
Na de 10-daagse veldtocht is het nederlandse leger gemobiliseerd gebleven tot 1839. Toen dit weer op voet van vrede was gebracht werd ook (in 1841) de functie van inspecteur der cavalerie weer ingesteld. Dit werd de tweede zoon van koning Willem II, prins Alexander, die in 1840 al het commando van de cavaleriedivisie had overgenomen van luitenant-generaal Jhr. W.F. Boreel, de opvolger van Trip van Zoudtlandt. Bij zijn dood in 1848 werd prins Alexander opgevolgd door luitenant-generaal J.F. graaf Dumonceau, die in 1854 het inspecteursschap overdroeg aan luitenant-generaal Jhr. K.W.J. Storm de Grave.
Omstreeks deze tijd heeft de inspecteur van de cavalerie ook het toezicht gekregen over het wapen der koninklijke marechaussee, dat het tot 1909 zonder een eigen inspecteur moest stellen. In 1860 werd Storm de Grave opgevolgd door luitenant-generaal F.C.M. baron van Utenhove, die op zijn beurt in 1861 werd opgevolgd door de zoon van koning Willem III, prins Willem. Tot 1877 was deze generaal der infanterie inspecteur der cavalerie.
Na de mobilisatie ter gelegenheid van de frans-duitse oorlog (1870-1871)werd de inspectie de 5e afdeling van het departement van oorlog. De inspecteur, nu chef van de afdeling cavalerie van het ministerie van oorlog, zoals z'n officiele titel luidde, werd bijgestaan door 1 majoor, sous-chef en 1 ritmeester. De cavalerie waarover hij het toezicht had bestond toen uit 4 regimenten huzaren, elk van 4 eskadrons met 1 reserve-eskadron.
In 1880 werd het leger teruggebracht van 4 tot 3 divisies. Het gevolg was dat één regiment huzaren overbodig was geworden en werd opgeheven. De divisie cavalerie werd opgeheven en de regimenten bij de divisies ondergebracht.
De mogelijkheid werd opengehouden om, als dat noodzakelijk was, een cavaleriebrigade te vormen door de regimenten huzaren bij de divisies weg te halen.
Prins Willem maakte deze veranderingen niet meer mee. Na z'n overlijden in 1877 was het toezicht op de cavalerie achtereenvolgens in handen van:
Generaal-majoor Jhr. J.G.A. van Spengler 1877-1880
Generaal-majoor Jhr. W.J.A. Storm de Grave 1880-1883
Generaal-majoor M.G. Matthes 1883-1886
Luitenant-generaal W.K.L. van Helden 1886-1896
Generaal-majoor W.J.H. Römer 1896-1900
Generaal-majoor W.E.A. Wüppermann 1900-1905
In 1882 was de "chef" weer "inspecteur" geworden. Zijn staf bestond toen uit een ritmeester-adjudant en een kapitein der koninklijke marechaussee.
In 1905 werd het leger weer van 3 op 4 divisies gebracht en het in 1881 opgeheven le regiment huzaren heropgericht. In 1909 verloor de inspecteur het toezicht over de koninklijke marechaussee.
De inspecteurs waren (tot 1914):
Generaal-majoor H.A.H. Smeding 1905-1906
Generaal-majoor H.F.D. Braams 1906-1910
Generaal-majoor R.H.O. baron van Capellen 1910-1912
Generaal-majoor H.C.P.L. Mathon 1912-1914
Bij de mobilisatie van 1914 werd, zoals in 1880 al was voorzien, op 8 augustus een cavaleriebrigade gevormd. Zij bestond uit 4 regimenten huzaren elk van 3 eskadrons (het vierde eskadron bleef bij de divisies) en twee batterijen rijdende artillerie. Op 18 augustus kwamen hier nog 3 eskadrons wielrijders bij, die gevormd waren uit depottroepen, waarvoor geen paarden aanwezig waren. Het bevel over deze cavaleriebrigade was van 1914-1918 in handen van generaal-majoor W.H. Piepers.Het inspecteursschap werd van 1914 tot 1916 waargenomen door kolonel A.G.M.J. baron van Oldenneel en van 1916 tot 1918 door kolonel E.W. baron van der Capellen.
Na november 1918 werd ook de cavalerie-brigade gedemobiliseerd. De commandant van de cavalerie-brigade werd weer inspecteur van de cavalerie en het leger werd teruggebracht op voet van vrede. Onder het inspecteursschap van generaal-majoor J.M. Benteyn (1918-1925) werd, in 1922, de cavalerie rigoreus ingekrompen door de 4 regimenten terug te brengen tot 2, het Ie en IIe regiment huzaren. Om tegemoet te komen aan de wens van de cavaleristen de oude regimenten te behouden werd besloten de oude regimenten terug te brengen tot halfregimenten, waarbij het 1e en 4e halfregiment het Ie en het 2e en 3e half regiment het IIe regiment huzaren vormden.
Op 1 juli 1924 werd de lichte brigade (als oorlogsonderdeel) opgericht. Het bevel over deze brigade was in handen van de inspecteur van de cavalerie. Het gevolg van deze dubbelfunctie was dat de inspecteur nu 2 chefs kreeg. De eerste was de minister van oorlog (vanaf 1 september 1928 defensie), voor de toestand van het wapen, de tweede was de commandant veldleger, voor de oorlogsvoorbereiding van de lichte brigade. Mocht bij mobilisatie de lichte brigade niet gevormd worden dan was de inspecteur aangewezen voor de functie van cavalerie-commandant bij de staf van de commandant veldleger.
In 1924 werd ook het regiment wielrijders opgericht. Omdat dit onderdeel bestemd was om deel uit te maken van de lichte brigade werd dit infanterie-onderdeel onder toezicht gesteld van de inspecteur van de cavalerie, wiens officiële titel vanaf dat moment was: inspecteur der cavalerie en de wielrijders.Deze functionaris had als medewerkers één luitenant-kolonel of majoor en een 1e of 2e luitenant-adjudant. De oorlogsorganisatie van de lichte brigade bestond toen uit het Ie en IIe regiment huzaren, het regiment wielrijders en het korps rijdende artillerie.
Van 1925 tot 1931 was generaal-majoor A. van Mens inspecteur, van 1931 tot 1936 generaal-majoor H.A.C. Fabius. Deze werd in 1936 opgevolgd door de latere generaal-majoor H.F.M. baron van Voorst tot Voorst.
Toen in 1939 de mobilisatie begon werd ook het stafkwartier gevormd van de lichte brigade. Dit bestond uit de volgende afdelingen:
  1. Sectie I (staf) met de bureaux:
    • I.1 operatieën, luchtdoelbestrijdingsmiddelen, genie
    • I.2 organisatieën
    • I.3 inlichtingen
    • I.4 politieke zaken
    • I.5 luchtstrijdkrachten
    • I.7 registratie
  2. Sectie II (intendance)
  3. Sectie IIIa (geneeskundige dienst)
  4. Sectie IIIb (veterinaire dienst)
  5. Sectie IIIc (gasdienst)
  6. Sectie IV (materieel der artillerie)
  7. Sectie VII (administratie)
De ontbrekende secties en bureaux werden niet ingesteld, de werkzaamheden van sectie V (genie) werden verricht door bureau I.1 , sectie VI (verkeersdienst) bestond alleen bij het veldleger.
Bij ministeriële beschikking van 24 augustus 1939 IIe afd. B. no. 13 werd de lichte brigade omgedoopt tot lichte divisie, dit in verband met het in werking treden van het boekwerk "vredesorganisaties 1939".
Toen op 28 augustus 1939 het nederlandse leger mobiliseerde, werd de inspecteur automatisch commandant van deze lichte divisie. Het inspecteursschap werd waargenomen door luitenant-kolonel C.H. Labouchere (1939-1940).
Op 28 oktober werd de lichte divisie gesplitst. Een gedeelte van de divisie werd onder bevel van de cavalerie-commandant gelegerd in de buurt van Apeldoorn en stond bekend als lichte divisie (noord).
De lichte divisie (zuid) was gelegerd in Brabant.
Van 12 december 1939 tot 15 februari heeft luitenant-kolonel J.J. van Diepenbrugge het commando waargenomen. Generaal-majoor Van Voorst tot Voorst was van 12 december tot 6 januari 1940 belast met het waarnemend commando over het IIIe legerkorps en vanaf 6 januari met de functie van chef van de afdeling landmacht van het algemeen hoofdkwartier.
Op 15 februari kreeg kolonel H.C. van der Bijl het commando over de lichte divisie, de tweede keer dat een infanterist de cavalerie onder z'n bevel had.
Per 1 mei 1940 werd de vredesorganisatie van 1939 ook in de oorlogsonderdelen van de cavalerie doorgevoerd. Door deze maatregelen verdwenen de laatste bereden onderdelen uit de lichte divisie.
Zij bestond vanaf 1 mei uit 2 regimenten wielrijders, 2 regimenten huzaren-motorrijder, 2 eskadrons pantserwagens, 1 compagnie zware mitrailleurs en het korps rijdende artillerie. Hiervan was 1 regiment huzaren-motorrijder gedetacheerd bij het Ie legerkorps, het 2e eskadron pantserwagens bij het IIe en IVe legerkorps en het Ie eskadron pantserwagens bij het vliegpark Schiphol , met uitzondering van het 1e en 2e peloton, die onderdeel waren van de beveiliging van het vliegpark Ypenburg.
Bij het uitbreken van de vijandelijkheden werd de lichte divisie teruggenomen op het eiland van Dordrecht.
Na de capitulatie werd de waarnemend inspecteur belast met het regelen van de afwikkeling van de demobilisatie van de cavalerie. Ook bij de lichte divisie werd een regelingsbureau gevormd.
Beide organisaties hebben tot eind 1940 bestaan.
Geschiedenis van het archiefbeheer
De archieven zijn na de meidagen van 1940 ingeleverd bij de regelingsbureaus van de cavalerie en van de lichte divisie, die ze op hun beurt ingeleverd hebben bij het hoofdregelingsbureau, na een "nauwlettende schifting", zoals bevolen werd in een circulaire van het hoofd van dit bureau (inv.nr. 48). Het hoofdregelingsbureau heeft de archieven vervolgens in begin 1941 overgedragen aan het weermachtsarchief, later nederlandsch weermachtsarchief genaamd.
Na de oorlog werd dit het archief koninklijke landmacht, toen gevestigd in Leiden. Hier is het archief geselecteerd en bewerkt.
Hoeveel archief oorspronkelijk aanwezig was, is onbekend. Aangenomen mag worden, op grond van de correspndentienummers, dat slechts een zeer klein gedeelte van het archief bewaard is gebleven.
Toen in 1961 het archief koninklijke landmacht werd opgeheven, onder gelijktijdige oprichting van het centraal archievendepot van het ministerie van defensie, werden de bescheiden overgebracht naar 's-Gravenhage.
De verwerving van het archief
Overbrenging van een overheidsarchief
De verwerving van het archief
Het archief is krachtens bepalingen van de Archiefwet overgebracht.

Inhoud en structuur van het archief

Selectie en vernietiging
Op grond van het Voorschrift vernietiging stukken landmacht (VVS - 1962 - KL), VS 2-1112, zijn archiefstukken van de jaargang(en) 1919-1940 met een totale omvang van 5 cm, vernietigd. Op grond van dezelfde beschikking zijn archiefstukken van de jaargang(en) 1924-1940 met een totale omvang van 2 cm vernietigd. De vernietigde stukken betreffen voor het merendeel personeelsaangelegenheden.
Verantwoording van de bewerking
De archieven van de inspecteur van de cavalerie, van de commandant van de cavalerie-brigade en van de commandant van de lichte brigade/divisie, bestonden voor de bewerking uit 12 dozen archiefbescheiden, zonder registratiemiddelen.
De eerste 6 dozen bevatten het algemene, geheime en persoonlijke archief van de inspecteur, na september 1939 de waarnemend inspecteur van de cavalerie en de wielrijders en van het regelingsbureau van de cavalerie.
Het tweede gedeelte bevatte de overgebleven correspondentie van de commandant van de cavalerie-brigade, de commandant van de lichte brigade/divisie, de afdelingen I (1), I (2), I (3), III (c), het afwikkelingsbureau en de aangewezen intendant van de lichte brigade/divisie.
In februari 1986 werden van de afdeling documentatie van de sectie militaire geschiedenis van de landmachtstaf enkele stukken ontvangen uit het archief van de lichte divisie. Deze stukken zijn te herkennen aan een rood stempel "sectie krijgsgeschiedenis", voorzien van een nummer.
Het betreft stukken uit het archief van de commandant, van de secties I, I.1, I.2, III A en IV en de verbindingsdienst.
Verder waren hierbij bevelen en meldingen van en aan de commandant van de lichte divisie. Normaal werden deze stukken als aparte series naast de correspondentie, geagendeerd. Zij zijn dan ook in deze inventaris apart vermeld.
Een agenda en enkele stukken die betrekking hadden op de functie van de inspecteur als lid van de raad van defensie zijn bij het archief van de inspecteur van de cavalerie bewaard.
Het archief was in het verleden al eens bewerkt. Bij deze bewerking was de oorspronkelijke indeling in drie afdelingen, algemeen, geheim en persoonlijk, gehandhaafd. Ieder stuk kreeg als inventarisnummer zijn oorspronkelijke correspondentienummer.
Bundels kregen het nummer van het oudste stuk. De stukken en bundels werden chronologisch geordend, zodat ook de correspondentienummers een serie vormden.
Oorspronkelijk waren deze bundels en stukken in portefeuilles verpakt die opeenvolgend genummerd werden, voorafgegaan door de letters AA voor het algemene, GG voor het geheime en PP voor het persoonlijk archief.
Bij de bewerking is een concordans gemaakt op deze oude ordening, door achter de nieuwe omschrijving het oude inventarisnummer te vermelden.
Een probleem vormde het feit dat op veel stukken, behalve een exhibitumstempel met datum en nummer, ook met rood en/of blauw kleurpotlood nummers op de stukken werden vermeld. Een gedeelte van deze aantekeningen is gemaakt door de oorspronkelijke registrator, bijvoorbeeld om de bij een sectie van de staf binnengekomen stukken een eigen nummer te geven. Een ander gedeelte is aangebracht bij het archief koninklijke landmacht te Leiden, waar de stukken werden gecontroleerd op aanwezigheid aan de hand van de agenda's, waarin ook werd aangetekend of het stuk al dan niet aanwezig was. Helaas is het hierdoor niet altijd mogelijk aan te geven wanneer welke aantekening op het stuk is gemaakt.
Door de betrekkelijk geringe hoeveelheid stukken en in verband met het totaal ontbreken van ingangen, werd besloten om de stukken te beschrijven zoals ze in Leiden waren gebundeld.
Om de gebruiker toch een overzicht te geven van het verband tussen de archiefstukken, werd een index gemaakt op de drie archieven die in deze inventaris beschreven staan. Om deze index niet nodeloos ingewikkeld te maken zijn de beschrijvingen van de drie archieven doorlopend genummerd.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Inspecteur van de Cavalerie, Commandant van de Cavalerie-Brigade, Commandant van de Lichte Brigade-Divisie, nummer toegang 2.13.54, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Inspecteur Cavalerie, 2.13.54, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Afgescheiden archiefmateriaal
Een aantal stukken bleek afkomstig te zijn uit het archief van de commandant van het 4e regiment huzaren, waar ze weer bij zijn gevoegd.
Een bundel documentatie over de staf van de lichte divisie verzameld in de periode 1940-1974 door enkele oud-stafofficieren werd overgedragen aan de sectie militaire geschiedenis van de landmachtstaf.
Verwante archieven
2.13.13.02 - Inventaris van het archief van de Cavalerie: Opperbevelhebber en andere Autoriteiten, (1814) 1815-1861
Publicaties
Bronnen Hoog, M.C. van der. Chronologische lijst van officieren der cavalerie van het nederlandse leger vanaf 6 december 1813 tot 14 mei 1940. s.l.,1985. Ringoir, H. Afstammingen en Voortzettingen der Cavalerie en Wielrijders. 's-Gravenhage , 1978. Waal, J. de. Geschiedenis van de Inspectie der Cavalerie en het Commando over de Lichte Brigade , s.l., s.a. Honderdvijftig Jaar Generale Staf. 's-Gravenhage, 1964. Inleiding en Algemeen Overzicht van de gevechtsdagen van 10-19 mei. 's-Gravenhage, 1957. Leidraad voor de bevelvoering en den dienst bij hoofd- en stafkwartieren , Breda, 1929.

Bijlagen

Archiefbestanddelen